Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Coel heeft het woord.
Minister, de afgelopen maanden, bij de bespreking van het Inschrijvingsdecreet, is hier meermaals opgemerkt dat het Inschrijvingsdecreet op zich de capaciteitsproblemen niet zal oplossen, maar dat we daarvoor wel moeten investeren in voldoende capaciteit. Dat doen we dan ook ten volle met deze regering. Dat blijkt opnieuw uit de Capaciteitsmonitor 2021 en de daarop gebaseerde toewijzing van capaciteitsmiddelen.
De nieuwe Capaciteitsmonitor 2021 is een zeer belangrijk instrument om de infrastructurele noden in ons onderwijs in kaart te brengen in functie van de capaciteitsverwachtingen in 2027-2028. Waar volgens de monitor de druk op het gewoon basisonderwijs zal afnemen over die tijdshorizon, zullen relatieve capaciteitstekorten van meer dan 20 procent zeker geen uitzondering zijn in het gewoon voltijds secundair onderwijs van bepaalde onderwijszones. Voor de periode 2022-2024 voorziet u 225 miljoen euro om in te spelen op die capaciteitsbehoeften. Het betreft 75 miljoen euro per jaar, waarvan dit jaar reeds 45 miljoen euro is toegewezen aan concrete projecten.
Goed nieuws is dat voor het eerst het buitengewoon onderwijs ook mee werd opgenomen in de analyse en er dus ook capaciteitsmiddelen voorzien zijn, ten bedrage van 25 miljoen euro voor de volledige periode. Dat voorziene budget is niet geografisch toegewezen, maar zal worden toegewezen aan projecten op basis van onder andere specifieke noden van leerlingen met een verslag buitengewoon onderwijs, de tekorten in bepaalde onderwijszones en de pendelstromen.
Het gewoon basisonderwijs en het gewoon secundair onderwijs ontvangen respectievelijk 25 en 130 miljoen euro van nu tot en met 2024. De capaciteitsmiddelen voor het gewoon secundair onderwijs zullen toegewezen worden aan de onderwijszones die een verwacht capaciteitstekort van meer dan duizend plaatsen zullen hebben in 2027-2028, en dus niet op gemeentelijke basis, zoals bij het gewoon basisonderwijs. Dat heeft als resultaat dat scholen in kleinere gemeenten evenveel kans maken op financiering voor een project als scholen in de grote steden.
Daarnaast zal aan de gemeentelijke en bovengemeentelijke taskforces gevraagd worden om bij de selectie van de projecten rekening te houden met de geactualiseerde verdeelsleutel over de verschillende onderwijsnetten, zoals vastgelegd in Onderwijsdecreet II. Het merendeel, 59,4 procent, gaat naar het vrij gesubsidieerd onderwijs, gevolgd door het gemeenschapsonderwijs, met 25 procent, en het officieel gesubsidieerd onderwijs, met 15,26 procent.
Minister, u zult dus focussen op onderwijszones waar het verwachte capaciteitstekort meer dan duizend is. Wellicht zijn er ook een aantal scholen met een capaciteitsproblematiek die net niet aan die drempel voldoet of die in een zone liggen die niet aan die drempel voldoet. Zult u ook daar een aantal maatregelen nemen? Of hoe ziet u dat?
We werken dus met een verdeelsleutel tussen de verschillende netten. Is er volgens u een risico dat door de toepassing van die verdeelsleutel bepaalde middelen niet terechtkomen waar ze het meest nodig zijn?
Een van de belangrijkste conclusies van de monitor is dat leerlingen buitengewoon onderwijs vaak de pendelbeweging moeten maken naar een andere onderwijszone door een te laag aanbod van types en opleidingsvormen. U voorziet daar nu 25 miljoen euro voor. Die is nog niet geografisch verdeeld. Dat zal projectmatig gebeuren. Hebt u al een concreet plan voor hoe die middelen zullen worden verdeeld?
Minister Weyts heeft het woord.
De belangrijkste doelstelling van de capaciteitsmonitor is net om in die gebieden waar de nood het grootst is, te gaan investeren. Dat vereist natuurlijk dat je keuzes maakt en dat je ter zake dan ook een soort afkapwaarde gaat hanteren. Dat hebben we ook gedaan. Daarbij zijn we uitgegaan van onderwijszones met een verwacht capaciteitstekort van meer dan duizend. Dat is de afkapwaarde. Daarover kun je natuurlijk discussiëren, maar je moet wel ergens een norm hanteren. Dankzij die gegevens kunnen we de capaciteitsmiddelen ook zo gericht mogelijk inzetten.
Hoe gaan we verder? Aan elke bovengemeentelijke taskforce capaciteit wordt gevraagd om in eerste instantie op het niveau van de onderwijszone een verdeling van die capaciteitsmiddelen na te streven, zoals ook de geactualiseerde verdeelsleutel. Ik spreek over een geactualiseerde verdeelsleutel, want er was een verdeelsleutel in Onderwijsdecreet II (OD II), die we in deze regeerperiode hebben geactualiseerd en meer in overeenstemming met de realiteit hebben gebracht.
Zoals opgenomen in het afsprakenkader voor de selectie van capaciteitsprojecten, kan elk onderwijsnet in functie van de optimale aanwending van de voorziene capaciteitsmiddelen een voorstel doen aan de centrale taskforce capaciteit, om in een bepaalde onderwijszone hun aandeel volgens Onderwijsdecreet II te verhogen, door in een andere onderwijszone hun aandeel vervolgens ook te verlagen. Er zijn dus wel mogelijkheden om een en ander in evenwicht te brengen en je ziet ook dat zich dat wel zet. Er is wat onderling overleg tussen de netten en dat levert altijd wel een positief resultaat op. Zo kan een al te rigide toepassing van de verdeelsleutel worden vermeden en wordt het risico dat capaciteitsmiddelen niet zouden terechtkomen waar ze terecht horen te komen, ook beperkt.
In het afsprakenkader is ook opgenomen dat, als binnen eenzelfde onderwijszone capaciteitsmiddelen voorzien zijn voor zowel het gewoon basisonderwijs als het gewoon secundair onderwijs, men dan in onderling overleg tussen de gemeentelijke en de bovengemeentelijke taskforce ook kan besluiten om de capaciteitsmiddelen samen te voegen, om samen zo goed mogelijk te anticiperen op de tekorten die worden verwacht.
Voor het buitengewoon basisonderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs wordt in de capaciteitsmonitor – voor het eerst, net als in het gewoon secundair onderwijs – een inschatting gemaakt van de tekorten die verwacht worden in het schooljaar 2027-2028, op niveau van de onderwijszone.
Wij hebben in de schoot van de Vlaamse Regering in februari dit jaar beslist om voor het buitengewoon onderwijs geen geografische verdeling van de capaciteitsmiddelen naar voren te schuiven. In het afsprakenkader voor het daarop aansluitende selectietraject worden daarvoor een aantal redenen toegelicht, waaronder de veelheid aan types. Opnieuw, als het gaat over het buitengewoon onderwijs, denk ik dat de schaal van Vlaanderen eerder is aangewezen dan de schaal van een onderwijszone. Er zijn immers een aantal types die niet vaak voorkomen, wat een beperkt aantal vestigingsplaatsen met zich meebrengt, en natuurlijk ook heel wat pendelbewegingen voor het buitengewoon onderwijs. Dat moeten we dan ook anders benaderen, denk ik.
Als ondersteuning bij de opmaak en de selectie van de meest geschikte projectvoorstellen voor het buitengewoon onderwijs is daarom op niveau van een cluster van aan elkaar grenzende onderwijszones een reeks van scorematrices opgesteld. Elke scorematrix geeft voor elk type, binnen elke onderwijszone van die cluster, aan in welke mate bijkomende plaatsen voor het type in kwestie een hogere of een lagere score opleveren, wat aangeeft in welke mate die kunnen inspelen op de te verwachten tekorten volgens de capaciteitsmonitor.
Ondertussen zijn die scorematrices bezorgd aan de onderwijsnetten en de bovengemeentelijke coördinatoren, waarin voor het bepalen van een score ook rekening wordt gehouden met zowel de te verwachten tekorten in het schooljaar 2027-2028, als de pendelbewegingen, natuurlijk wel gebaseerd op het schooljaar 2019-2020.
Zoals ook opgenomen in het afsprakenkader, kunnen zowel de onderwijsnetten als de lokale onderwijsverstrekkers in elke onderwijszone, voor het aanpakken van specifieke capaciteitsnoden, steeds naar eigen keuze een cluster vormen met scholen buitengewoon onderwijs in andere onderwijszones. Bijvoorbeeld waar een hoge inkomende pendel toekomt vanuit hun onderwijszone, of scholen buitengewoon onderwijs in andere onderwijszones, waar een hoge uitgaande pendel vertrekt naar hun onderwijszone. Ook daar zitten we met een samenspel van verschillende partners, van verschillende organisatoren van buitengewoon onderwijs. Op het terrein stel ik wel vast dat men er uiteindelijk altijd wel in slaagt om tot een goede verdeling van die middelen te komen, al is het soms na enige discussie. Dat komt cijfermatig ongetwijfeld nooit exact overeen met de verdeelsleutel in OD II, maar als er heftige discussies zijn en geen compromis, ben ik meestal wel de eerste die daarvan op de hoogte wordt gesteld, om desgevallend te arbitreren.
De heer Coel heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord en uw verduidelijking. Ik denk dat het van het grootste belang is dat we die capaciteitsmiddelen op een verstandige wijze aanwenden. In uw plan maakt u werk van samenwerkingsvormen tussen de netten, en geografisch tussen de verschillende onderwijstypes. Dus dat is zeer goed.
Ik kan me ook volledig achter het idee scharen om overcapaciteit in het basisonderwijs te benutten om schaarstes op te vangen in het secundair onderwijs en zeker ook in het buitengewoon onderwijs. Het wordt nu mogelijk om die middelen te poolen en naar beste vermogen in te zetten. Zo’n maatregel zorgt ervoor dat we het spreekwoordelijk laaghangend fruit kunnen plukken, en met relatief weinig investeringen en een aantal aanpassingen kunnen we bestaande infrastructuur snel een andere bestemming geven. We gaan hiervoor aan de bovengemeentelijke taskforces vragen om voor de gemeenten in hun zone waarvoor de capaciteitsmonitor een overschot van meer dan tweehonderd plaatsen in het basisonderwijs 2027-2028 voorspelt, aan te geven welke infrastructuur uit het basisonderwijs kan worden gebruikt.
In diezelfde optiek is het een goede zaak dat binnen het selectietraject capaciteitsmiddelen gebundeld zullen kunnen worden over verschillende gemeentes, onderwijszones maar ook onderwijsniveaus. De schaalvoordelen zullen ten volle kunnen spelen.
Tot slot zullen de middelen definitief toegekend worden door een dubbele regeringsbeslissing, begrijp ik – eerst een geografische beslissing en dan een tweede beslissing die wordt genomen op basis van concrete projecten. Voor de nog overblijvende middelen in het begrotingsjaar 2022 – van die 75 miljoen euro hebt u al 45 miljoen euro toegewezen, er blijft dus nog een bedrag over – hebt u een verkort selectietraject voorzien, waarvan de resultaten voor de start van het zomerreces aan de regering worden bezorgd. Daarover heb ik toch nog de volgende vragen. Om die middelen in 2022 toe te wijzen, zult u reeds rekening kunnen houden met wat de bovengemeentelijke taskforces u van informatie gaan aanreiken? Met andere woorden, sporen die trajecten samen, enerzijds dat verkort traject om die middelen voor 2022 toe te wijzen, en anderzijds de info die u nog nodig hebt van de taskforces?
Wat die samenwerking betreft tussen de verschillende niveaus: hebt u weet van projectvoorstellen die in de pijplijn zitten, en waar het de bedoeling is om die capaciteitsmiddelen effectief te bundelen, zij het geografisch, zij het op onderwijsniveau? En hoe zult u dergelijke synergieën bij de onderwijsnetten promoten?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk wel dat dat qua timing ongeveer gelijk moet sporen, wat dat verkort traject en de info van de taskforces betreft.
Als het gaat over de voorbeelden van een bundeling van middelen: dat proces is nu bezig, maar ik ga ervan uit dat dat wel zal gebeuren. Want dat is natuurlijk de oefening, in die zin dat die voor het eerst gebeurt, omdat we heel specifiek capaciteitsmiddelen voor het buitengewoon onderwijs hebben voorzien. En dat is ook de eerste schijf van middelen die we gaan uitkeren. Ik denk dat we daarvoor dit jaar nog zo’n 25 miljoen euro willen vastleggen, en dan 5 miljoen euro volgend jaar. Maar ik denk dat dat ook wel zal gaan om projecten die natuurlijk al een hoge mate van voorbereiding hebben gekend, en die dus zowat klaar liggen, minstens in hoofde van de onderwijsverstrekkers. Ik verwacht dus wel dat zich dat zal zetten. Maar we voorzien alleszins ook maximale flexibiliteit om snel in te spelen op de projecten die nu naar boven komen.
Ik zeg het, het is allemaal niet zo vastgelegd. Het moet zich wat zetten. Maar uit het verleden heb ik wel geleerd dat dat wel redelijk goed gebeurt. Het is soms een beetje zo dat men de vertaalslag… Soms doet men de compensatie in de ene onderwijszone omdat men tekortgekomen is, wat het eigen aandeel betreft, in de andere onderwijszone. Dat zorgt soms een beetje voor problemen. Ik herinner mij dat dat in het verleden in de onderwijszone Brussel dan wel even wat fricties heeft veroorzaakt. Maar we hebben na een beetje debat die plooien kunnen gladstrijken.
De heer Coel heeft het woord.
Ik denk dat de verdeelsleutel van de capaciteitsmiddelen en de flexibiliteit waarmee die middelen zullen worden toegekend, in grote mate zal bepalen hoe efficiënt wij de capaciteitsnoden van de toekomst zullen kunnen opvangen. In uw plannen legt u die flexibiliteit aan de dag, en speelt u terdege in op de conclusies die in de capaciteitsmonitor getrokken zijn. Onze fractie juicht uw engagement ten aanzien van het buitengewoon onderwijs ook ten zeerste toe. Dat zal dit onderwijsniveau, dat toch met grote noden kampt, toch enige infrastructurele ademruimte bezorgen. En zo geven we zowel voor de leerlingen van het buitengewoon onderwijs als voor de leerlingen van het gewoon onderwijs de kans om naar de school te gaan die het beste aansluit bij zijn of haar voorkeur en behoefte. En dat is uiteindelijk waarom we zo massaal investeren in onderwijscapaciteit.
De vraag om uitleg is afgehandeld.