Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister-president, meten is weten. Goed beleid kan pas gevoerd worden als er een grondige voorbereiding aan voorafgaat en die bij voorkeur ook wetenschappelijk onderbouwd is. Sinds de stopzetting van de subsidiëring van de steunpunten beleidsrelevant onderzoek ontbreekt het parlementsleden en beleidssectoren aan een overzicht van de onderzoeksopdrachten die u en uw administratie uitschrijven. Daarom stellen vele collega’s en ikzelf geregeld schriftelijke vragen om een overzicht te behouden op de afgeleverde en lopende onderzoeksopdrachten.
Ik zou u daar graag een aantal vragen over stellen. Het totale bedrag dat aan alle externe onderzoeken besteed werd gedurende deze legislatuur, begint aardig op te lopen. Het valt daarbij op dat heel wat onderzoeken door hetzelfde adviesbureau, namelijk Idea Consult, worden uitgevoerd. Heeft de Vlaamse overheid een raamovereenkomst met dat kantoor of wordt elke onderzoeksopdracht toegewezen na een aparte aanbestedingsprocedure?
Hebt u er een verklaring voor waarom er nog amper onderzoeksopdrachten worden toegewezen aan Vlaamse universiteiten en hogescholen? Zij hebben nochtans ook heel veel expertise in huis. En onderzoek is een van de kerntaken van onze hogeronderwijsinstellingen.
Een andere opvallende vaststelling bij het overlopen van de lijst met onderzoeksopdrachten die het departement Cultuur gedurende deze legislatuur heeft uitbesteed, is dat de rapporten niet gepubliceerd worden en de kwalificatie ‘intern rapport’ krijgen. Mogen we niet verwachten dat onderzoeksopdrachten die door externe organisaties uitgevoerd worden en die met publieke middelen gefinancierd zijn, gepubliceerd worden en dus raadpleegbaar zijn?
Het beleidsvoorbereidend onderzoek zit nu verdeeld over het departement, de steunpunten, soms universiteiten en hoe langer hoe meer ook private consultants. Dat is dus heel versnipperd. We vernemen ook dat die externe consultants daarbij vaak een beroep doen op de expertise van de steunpunten en bij de belangenbehartigers terechtkomen om hun informatie te verzamelen. Wat is volgens u de meerwaarde van die werkwijze?
Het departement heeft ook nog een raamcontract met het Kenniscentrum Cultuur en Mediaparticipatie van de Universiteit Gent, dat voornamelijk de langlopende participatiesurvey uitvoert. Welke procedure, bijvoorbeeld een open oproep, zult u kiezen voor het vervolg op het kenniscentrum van de UGent, wiens raamcontract eind 2022 ten einde loopt? En voor welke beleidsdomeinen zal dat kenniscentrum onderzoek uitvoeren?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Van de Wauwer, de meeste onderzoeksopdrachten worden inderdaad toegewezen na een aparte aanbestedingsprocedure, conform de regelgeving inzake overheidsopdrachten. Bij veruit de meeste onderzoeksopdrachten worden zowel onderzoeks- en consultancybureaus als universiteiten en hogescholen aangeschreven, waarbij steeds minstens drie, maar bijna altijd veel meer dan drie partijen aangeschreven worden. Mijn administratie maakt bij elke onderzoeksopdracht een afweging van welke partijen mogelijk de nodige expertise in huis hebben om de opdracht uit te voeren.
Uiteraard behandelen we de aangeschreven partijen op een gelijke en niet-discriminerende wijze. We stellen daarom steeds objectieve gunningscriteria voor om de offertes objectief te kunnen vergelijken, om zo de mededinging ten volle te respecteren.
Voor de onderzoeken, uitgevoerd naar aanleiding van de Vlaamse Brede Heroverweging, was er een raamcontract met een consortium van Deloitte en Idea Consult. Dat raamcontract werd uitgeschreven door het Departement Financiën en Begroting, dat ook de middelen voor die onderzoeken beheert. Dat is dus in het kader van de Vlaamse Brede Heroverweging.
Zoals gezegd, worden Vlaamse universiteiten en hogescholen, behoudens een kleine uitzondering, mee aangeschreven bij aanbestedingsprocedures. Ze voeren wel degelijk onderzoeksopdrachten uit. Hun aandeel in de externe onderzoeken fluctueert echter wel. In 2021 bedroeg dat 19 procent. Een jaar voordien, in 2020, was dat 38 procent. Dat zijn telkens momentopnames. Het aandeel zou dit jaar ook weer kunnen stijgen.
Hoe komt het dan dat het voor universiteiten en hogescholen moeilijker is om in te dienen? Onderzoeksopdrachten moeten vaak op relatief korte termijn worden uitgevoerd. Voor universiteiten en hogescholen is het soms moeilijker om voldoende flexibel met personeelsinzet te kunnen omgaan en om de nodige capaciteit vrij te maken binnen de tijdspanne die vooropgesteld wordt in een bestek. Wetenschappelijk personeel is immers vaak aangesteld voor specifieke projecten, waar tijdens de looptijd al hun inzet naartoe gaat. Soms is het voor onderzoeksgroepen aan universiteiten en hogescholen dan ook alleen mogelijk om de nodige capaciteit vrij te maken door nieuwe aanwervingen, maar dat kost dan natuurlijk ook weer tijd.
Voor consultancybedrijven is het veel meer hun dagelijkse praktijk om het personeel flexibel in te zetten over meerdere projecten. Ook de capaciteit en administratieve ondersteuning om projectvoorstellen in te dienen is vaak sterker uitgebouwd bij de grotere consultancybedrijven.
Een nieuwe onderzoeker die op korte termijn kan worden aangeworven, is bovendien vaak een onderzoeker met minder ervaring en expertise, wat bij de indiening dan ook weer een invloed kan hebben op de beoordeling van de offerte, omdat de expertise van het onderzoeksteam vaak een gunningscriterium is.
Wat betreft de rapporten die niet gepubliceerd worden en als kwalificatie ‘intern rapport’ krijgen: het algemene vertrekpunt is inderdaad dat onderzoeksopdrachten die door externe organisaties worden uitgevoerd en die met publieke middelen worden gefinancierd, ook worden gepubliceerd. Uitzonderlijk worden bepaalde rapporten niet actief gepubliceerd, deze krijgen de kwalificatie ‘intern rapport’. Evaluatierapporten die de werking van één bepaalde organisatie onder de loep nemen, worden bijvoorbeeld niet actief gepubliceerd. Ook bij rapporten die louter ter voorbereiding van interne processen dienen, is dat niet altijd het geval.
Wat is de meerwaarde van de werkwijze die u ‘versnipperd’ noemt? Kennisopbouw is een functie die zowel door het departement als door steunpunten opgenomen wordt. Beleidsvoorbereiding en -evaluatie is echter een kerntaak van het departement, waarvoor het departement dus ook soms een beroep doet op externen via het uitbesteden van gerichte onderzoeksaanvragen.
Bij de bovenbouworganisaties is kennisopbouw vooral gericht op de praktijkontwikkeling van de culturele deelsectoren en op het in beeld brengen van al dan niet gewenste evoluties, tendensen en ontwikkelingen binnen de deelsectoren. Het is dan ook logisch dat de kennis die werd opgebouwd, bij onder andere steunpunten, voor sommige uitbestede onderzoeken nodig is om bepaalde inzichten te verwerven, en dat opdrachtnemers daar ook beroep op doen. Zoals beschreven wordt in de studie van Filip De Rynck rond de bovenbouw in het kader van de Vlaamse Brede Heroverweging, is de finaliteit van de opgebouwde kennis tussen het departement en andere bovenbouworganisaties verschillend, doch complementair. De functie kennisopbouw wordt binnen een netwerk opgenomen en goede afspraken en samenwerkingen zijn dan ook noodzakelijk om versnippering en overlapping tegen te gaan. Het afsprakenkader onderzoek biedt in dit verband een kader voor samenwerking en afstemming tussen het departement en de sectorale steunpunten.
Met het Kenniscentrum Cultuur- en Mediaparticipatie is er inderdaad een subsidieovereenkomst, geen raamcontract, die afloopt eind 2022. Voor de opvolging van dit kenniscentrum hebben mijn collega, minister Dalle, en ik beslist dat er aparte initiatieven zullen worden uitgewerkt voor cultuur en voor media. Aan de concrete inhoudelijke invulling van deze initiatieven wordt momenteel nog gewerkt.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Het is toch een groot verschil, we zien dat dit jaar maar 19 procent vanuit de hogeronderwijsinstellingen komt en vorig jaar was dat 38 procent. (Opmerkingen van minister-president Jan Jambon)
Oké, het is een momentopname, maar het fluctueert toch wel. Ik ben benieuwd om op te volgen hoe dat in de toekomst verder zal evalueren, want ik denk toch dat onze hogeronderwijsinstellingen ook heel wat expertise in huis hebben. Wat u schetst, klopt inderdaad. Bij kortetermijnopdrachten is de personeelsinzet moeilijker.
Wat het publiceren betreft, is het algemeen uitgangspunt uiteraard dat dat openbaar moet zijn. U zegt dat het uitzonderlijk is wanneer dat niet gebeurt. De redenen die u aanhaalt kan ik ook perfect volgen, maar is er een overzicht van de verhouding tussen publiek en niet-publiek? Kunnen we dat vergelijken met het verleden? Ik stel die vraag omdat ik toch moet vaststellen, al is het gevoelsmatig, dat het precies vaker gebeurt dat onderzoek niet wordt gepubliceerd.
Ik geef een concreet voorbeeld. Dat is het onderzoek naar de evaluatie van de gereglementeerde boekenprijs. Dat is een voorbeeld waarvan ik mij afvraag waarom dat niet kan worden gepubliceerd, ook omdat het iets is wat voor de sector heel relevant kan zijn. Er zou toch ook een debat met de sector over gevoerd moeten worden. Dus vandaar dat ik benieuwd ben naar die verhouding van wat er allemaal publiek en niet publiek wordt gemaakt.
Wij benadrukken natuurlijk ook dat onze Vlaamse universiteiten alle expertises in huis hebben die nodig zijn voor de meeste onderzoeken. Ik heb vorig jaar een schriftelijke vraag gesteld naar alle kabinetten en alle departementen toe, in welke mate er beroep werd gedaan op Vlaamse universiteiten en in welke mate er beroep werd gedaan op Waalse universiteiten. Het verschil daarin per kabinet is ook wel zeer merkbaar. Dat is geen verwijt naar u toe, want ik herinner mij dat er toen een ‘nulletje’ stond bij uw departement of uw kabinet, maar er zijn toch andere kabinetten. We zijn de Vlaamse overheid, we zijn de Vlaamse Regering, we zijn het Vlaams Parlement. Laat ons dan toch soms fier zijn op die Vlaamse universiteiten en hen voortrekken bij bepaalde zaken. Ik denk dat dat een normale reflex is.
Minister-president Jambon heeft het woord.
De heer Van de Wauwer heeft een heel precieze vraag over publieke en niet publieke middelen. Publiek is een heel kleine minderheid van het geheel, maar we zullen de exacte verhouding doorgeven of ik zal het gewoon in aantallen doen. Je kunt natuurlijk heel belangrijke studieopdrachten hebben, maar ook kleine. Als we dat allemaal moeten differentiëren … Ik heb de getallen hier niet bij de hand, maar ik wil ze wel laten opnemen in het verslag. De gereglementeerde boekenprijs hebben we hier besproken en het rapport is – dacht ik, dat was toch de afspraak – aan de commissie bezorgd. Dus dat is een publiek rapport.
Mijnheer Brusselmans, we vragen toch in 90 procent van de gevallen – het hangt ook wel een beetje af van het type onderzoek – de universiteiten erbij om een offerte in te dienen. Maar zoals ik daarstraks al zei, daar liggen meestal langere termijnopdrachten vast voor hun academisch personeel en ze dienen dan gewoon geen offerte in. Nu, u zegt dat we onze universiteiten moeten voortrekken, maar dan moet het parlement initiatieven nemen om de wet op de overheidsopdrachten te wijzigen. We kunnen niemand echt voortrekken. Het enige waar we ons voor kunnen engageren is om al diegenen die in aanmerking komen ook effectief uit te nodigen om een offerte of een aanbod in te dienen. Dat doen we heel consequent.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Ik zal het nakijken. Als het aan het parlement bezorgd is, is dat een goede zaak. Maar dan moet dat natuurlijk ook publiek zijn en toegankelijk voor de hele sector, zodat zij dat ook kunnen inkijken.
Als het bezorgd is aan het parlement dan is het per definitie publiek, tenzij het achter gesloten deuren plaatsvond.
Ik dacht dat het nog niet voor de sector publiek was. Ik heb toch die vraag gekregen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.