Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over de Vlaamse aanpak van de Oekraïense vluchtelingencrisis
Vraag om uitleg over de nooddorpen voor de opvang van vluchtelingen in de Vlaamse steden en gemeenten
Verslag
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Het is hier natuurlijk al gezegd, maar sinds dat verschrikkelijke conflict in Oekraïne is losgebarsten, zijn ondertussen al meer dan drie miljoen mensen op de vlucht geslagen voor het oorlogsgeweld in hun land. De Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) schat dat er nog veel meer mensen het oorlogsgeweld zullen willen ontvluchten en veilige oorden willen opzoeken, hoofdzakelijk in de Europese Unie.
Al op 3 maart 2022 besloten de Europese lidstaten, overigens voor de eerste keer, om gebruik te maken van Richtlijn 2011/55 om tijdelijke bescherming te verlenen in geval van massale toestroom, zoals die richtlijn heet. Die zorgt er dus inderdaad voor dat ontheemden afkomstig uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren, onmiddellijke en tijdelijke bescherming kunnen krijgen. Dat betekent dus heel concreet dat Oekraïners die in België aankomen, een beroep kunnen doen op een soort van speciaal beschermingsstatuut en ook geen regulier verzoek moeten indienen om internationale bescherming te krijgen.
Ik wilde dat even verifiëren. Ik neem aan dat het dus ook niet gaat over het statuut van subsidiaire bescherming. Dat is nog een apart, tijdelijk, speciaal statuut dat in het kader van die richtlijn wordt toegekend. Dat is niet onbelangrijk, gezien mijn vraag over verplichte inburgering.
Het ‘gunststatuut’, dat zeg ik met de meest positieve connotatie mogelijk, voor Oekraïense vluchtelingen heeft een aantal belangrijke gevolgen. Oekraïners met dat statuut van tijdelijke bescherming hebben eigenlijk onmiddellijk toegang tot de arbeidsmarkt, kunnen hun kinderen naar school sturen, hebben recht op maatschappelijke dienstverlening, gezinstoeslagen enzovoort. Ze kunnen met andere woorden in principe onmiddellijk deelnemen aan het maatschappelijke leven.
Op zich vinden we dat absoluut een goede zaak, maar het is natuurlijk ook niet altijd evident. Mensen die hier pas zijn toegekomen moeten evengoed wegwijs gemaakt worden in onze samenleving en ik denk dat mensen die willen werken, altijd de kans moeten krijgen om te gaan werken. Dat is echter ook niet vanzelfsprekend als je niet een paar woorden Nederlands spreekt.
Op zich lijkt het inderdaad logisch dat Oekraïners die hier toekomen zo snel mogelijk toegang krijgen tot een inburgeringscursus, met maatschappelijke oriëntatie, maar ook om Nederlands te leren. Tijdens de gedachtewisseling in de plenaire vergadering van 8 maart zei u, minister, dat Vlaanderen zich ertoe zal engageren om een sterk aanbod te doen, omdat dat in het belang is van die Oekraïense vluchtelingen. U zei er toen ook bij dat dat aanbod gratis zou zijn, omdat die cursus hun wordt aangeboden – hij is niet verplicht – en ze daartoe worden aangemoedigd.
Laat er geen twijfel over bestaan: wij vinden het absoluut een goede zaak dat Oekraïners die hier toekomen, onmiddellijk zullen kunnen gebruikmaken van dat gratis aanbod. We denken ook dat dat nodig zal zijn om hen te kunnen overtuigen. Maar dat geldt natuurlijk evengoed voor andere groepen nieuwkomers of vluchtelingen die hier zijn toegekomen, of het nu verplicht is of niet. Ik heb al heel vaak gezegd dat ik ervan overtuigd ben dat de groep die niet verplicht is, nooit of heel moeilijk zal deelnemen aan een inburgeringscursus wanneer ze daar geld voor moet neertellen. En ook de groep die verplicht een inburgeringscursus volgt, zal in de praktijk – het zijn mensen die alles hebben achtergelaten en de oorlog zijn ontvlucht – vaak bij het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) terechtkomen om de kosten voor de inburgeringscursussen te kunnen betalen.
Minister, voor ons is het heel duidelijk: iedere vluchteling, ongeacht uit welke regio die is gevlucht voor oorlogsgeweld, zou een beroep moeten kunnen doen op zo’n gratis inburgeringscursus en op die manier worden aangemoedigd om deel uit te maken van onze samenleving.
Minister, in opvolging van mijn vragen tijdens de plenaire vergadering, heb ik een aantal vragen om verduidelijking.
Minister, waarom krijgt een Oekraïense vluchteling met dat tijdelijke statuut nu wel een gratis inburgeringscursus aangeboden terwijl dat voor reguliere vluchtelingen betalend is? Bent u niet van oordeel dat deze crisis precies aantoont dat iedere vluchteling, ongeacht zijn herkomst, recht zou moeten hebben op een gratis aanbod en dat de beslissing om de inburgeringscursus betalend te maken contraproductief is, aangezien een deel het niet kan betalen en het andere deel moet worden aangemoedigd door het gratis te maken?
Welke impact heeft een eventuele latere wijziging van het statuut op de kostprijs van de inburgeringscursus? Kan het zijn dat een Oekraïense vluchteling alsnog zal moeten betalen voor een inburgeringscursus als men een definitief statuut krijgt en de inburgering verplicht wordt? Dat moet u mij ook nog eens goed uitleggen. Want je krijgt nu een tijdelijk speciaal statuut. Dat kan worden verlengd, hebt u vorige keer gezegd. Maar ik neem aan dat zij op een bepaald moment onder een statuut van erkende vluchteling zullen vallen en dan is het verplicht en dus ook, neem ik aan, betalend. Hoe zit dat precies in elkaar?
U sprak ook van een aangepast aanbod voor de Oekraïense vluchtelingen. Kunt u dat verder verduidelijken? Op welke wijze zal dat aanbod verschillen van het huidige aanbod voor verplichte inburgeraars en rechthebbenden? De realiteit is dat we inderdaad niet weten hoelang veel van die mensen hier in Vlaanderen zullen blijven. Maar het zou kunnen dat dat best wel voor een lange tijd is. En als ik het goed heb begrepen, kan dat tijdelijk statuut maar voor één jaar, twee keer zes maanden. Ik vrees dat de kans reëel is dat vele mensen langer dan een jaar zullen blijven. Mijn vraag is dan ook: wat als? Het lijkt mij goed om als beleidsmaker vooruit te denken. Stel dat zij inderdaad langer blijven? Mijn vragen zijn: moeten ze dat dan betalen? En hoe zul je dat tijdelijke gratis aanbod dat speciaal is ingevuld laten aansluiten op het reguliere betalende aanbod?
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Collega’s, ook mijn vraag gaat over de Vlaamse aanpak van de Oekraïense vluchtelingencrisis. We zien die enorme stroom aan vluchtelingen op ons afkomen. Zowel binnen de Europese Unie als binnen het Vlaamse en federale niveau en de steden en gemeenten staan we voor een enorme uitdaging om dat gecoördineerd en vlot te laten verlopen.
De Vlaamse Regering heeft gekozen voor een duidelijke en gecoördineerde aanpak. Daarom werd een taskforce opgericht onder leiding van Jeroen Windey, administrateur-generaal van het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB). Die taskforce brengt het lokale aanbod van huisvestingsmogelijkheden in kaart en maakt praktische afspraken met de federale overheid over de toewijzing van personen. De taskforce zal ook flexibele kaders met tijdelijke maatregelen uitwerken, waakt over de beleidscoördinatie en de afstemming tussen de verschillende Vlaamse beleidsdomeinen. De taskforce fungeert bovendien als een uniek aanspreekpunt en staat ten slotte ook in voor de verzameling van alle relevante info en ontsluit die naar de lokale besturen, Vlaamse beleidssectoren en het federale niveau.
Naar aanleiding van het actualiteitsdebat in de plenaire vergadering had ik ook mijn bezorgdheid geuit in verband met de huisvesting van Oekraïense vluchtelingen op private adressen bij mensen thuis. Ik had u toen gevraagd om een meldpunt of een procedure op te richten. U hebt daar ondertussen eerste stappen in genomen; u zult daar werk van maken. Mijn eerste vraag gaat daarover. Kunt u een toelichting geven bij de uitrol van die hulplijnen? Wanneer zult u deze beide instrumenten volledig operationeel hebben?
Op welke manier zal uw administratie Binnenlands Bestuur lokale besturen nog verder ondersteunen tijdens deze crisis, aansluitend op de ondersteuning van de taskforce? Ik denk dat het inderdaad nog gaat evolueren, maar misschien kunt u al een eerste aanzet daartoe geven.
De heer Veys heeft het woord.
Mijn verwarde blik toen u zei dat dit de bevoegdheid is van minister Diependaele, komt uit het actuadebat, waar ik vragen stelde aan minister Diependaele, die voor heel de ploeg antwoordde nota bene in afwezigheid van minister-president Jambon. Ik hoop dat ik in de juiste commissie zit, maar ongetwijfeld is minister Somers op de hoogte.
Goed, collega’s, die brutale inval van het Russische leger in Oekraïne is ongezien. De beelden gaan recht naar het hart. Vorige week nog was er op de West-Vlaamse regionale zender een jonge mama die in tranen uitbarstte als ze het woord ‘thuis’ uitspreekt. We hebben een plicht als Vlaming, als Europeaan maar ook als mens om te zorgen voor een vlot en rechtvaardig systeem. We moeten ervoor zorgen dat wie vlucht voor bommen, een veilige plek krijgt in Vlaanderen en dat er bed, bad, brood en begeleiding ter beschikking is voor hen. Er moeten heel veel zaken op punt worden gezet. Het is een ongeziene situatie. Er moet heel snel beslist worden. De Vlaamse Regering nam al enkele dringende beslissingen. Onder meer rond de nooddorpen heeft de Vooruitfractie, en bij uitbreiding heel wat lokale bestuurders, nog heel wat vragen. Nu, het is altijd gevaarlijk om tijdens een crisis meer aan te kondigen dan er effectief beslist wordt. Dit zijn tijden om sterk samen te werken over alle beleidsniveaus heen, ook binnen de regering. Dit zijn geen tijden voor politiek opbod. Ik zag dat ook de burgemeester van Hasselt dat in de kranten verklaarde deze ochtend. Het was een reactie op de huurvergoedingen die minister Diependaele heeft vastgesteld.
Nu, in het decreet Noodopvang dat we vorige week woensdag hebben gestemd, werd het mogelijk gemaakt dat de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) – dat is het Vlaams agentschap dat instaat voor sociale huisvesting – via een groepsaankoop mobiele noodwoningen aanbiedt aan sociale huisvestingsmaatschappijen en woonmaatschappijen om deze te verhuren aan tijdelijk ontheemden uit Oekraïne. Ik heb daarover enkele vragen aan de minister.
Is er al een draaiboek voor de oprichting, minister? Welke partners moeten daarbij aansluiten? Wordt er samengewerkt met de centra voor algemeen welzijnswerk (CAW’s) of met andere Vlaamse instanties? Komen er uniforme richtlijnen voor lokale besturen over hoe dat moet worden ingericht of laat u dat vrij? Of gaat u voor maatwerk op dat vlak?
Mijn tweede vraag is de volgende. Ook bij de oprichting en de uitwerking van die nooddorpen zal een belangrijke rol weggelegd zijn voor de lokale besturen. Ik krijg heel veel vragen rond de bestaffing, over wie daarvoor moet instaan. Er zijn heel veel sociaal werkers tekort. Minister Beke heeft er voorlopig nog niet op geantwoord hoe dat zou kunnen worden opgelost. Nu, we hebben gezien dat de VMSW als aankoopcentrale voor die mobiele woningen zal functioneren. Die worden dan gedispatcht via de woonactoren. Kunnen zij die ook ter beschikking stellen van de lokale besturen of komt daarnaast een aparte groepsaankoop mobiele woningen voor lokale besturen? Ik las in het besluit van vrijdag dat er voor een gecoördineerde aanpak wordt gekozen. Hoe gaat die specifiek in zijn werk? Wie coördineert dit dan concreet?
Mijn derde vraag is deze. Wanneer zullen de nooddorpen met mobiele woningen nodig zijn voor de opvang van vluchtelingen? Eerder was er een communicatie van de regeringsploeg die verwees naar 18.000 plekken tegen eind april 2022, eind deze maand, als ik mij niet vergis. Vanaf welk aantal zal hiervoor een beroep worden gedaan op de nooddorpen? Ik zag daarnet ook nog een communicatie van de Antwerpse gouverneur, die spreekt over een deadline van 15 juni 2022 voor 120.000 plekken. Klopt dat? Er is morgen nog een overleg met de gouverneurs. Kunt u ons meer antwoorden geven?
Minister Somers heeft het woord.
Collega’s, dit zijn allemaal heel relevante vragen, in een context waarin we allemaal wat overspoeld worden door deze crisis. Ik wil getuigen dat men op alle beleidsniveaus heel ernstig werkt en dat vooral de samenwerking gezocht wordt. Natuurlijk zal er af en toe wel eens een discussie zijn over hoe welke maatregel het best wordt geïmplementeerd, maar ik heb tot nu toe toch het gevoel dat we vooral in galop vooruitgaan en dat er lokaal, in de Vlaamse administratie en met de collega’s van de federale overheid een goede samenwerking is. Dat moet ook zo blijven, want anders gaan we dat niet aankunnen.
Laat mij misschien eerst iets zeggen over die 120.000. Dat wordt wat gezien als een worstcasescenario: 200.000 vluchtelingen naar België, 120.000 naar Vlaanderen. Sommige van die 120.000 mensen gaan zelf hun plek vinden. Vandaag doen 2 op de 3 van degenen die binnengekomen zijn dat, maar dat gaat minder worden. Vandaag zullen in de eerste plaats mensen naar hier gekomen zijn die banden hebben met dit land. Laten we eerlijk zijn: sommigen die hier misschien al waren, hebben zich ook aangediend. Maar als vanuit Polen mensen beginnen door te trekken naar het westen, zal er steeds meer een beroep moeten worden gedaan op de overheid om opvangplaatsen te creëren. Dat is een immens werk. Maar 120.000 is dus het worstcasescenario.
Er is een oplijsting gemaakt. De ministers-presidenten hebben samen met de eerste minister afgesproken dat we tegen eind vorige week 6000 plaatsen moesten hebben. Die hebben we. We moeten net voor de paasvakantie 18.000 plaatsen hebben. Daar zijn we op dit moment nog niet, maar de ‘housing tool’ is ook nieuw. De lokale besturen zijn daar nog van alles in aan het ingeven. Wij maken ons sterk, en ook de gouverneurs maken zich sterk – we hebben om de twee dagen overleg met hen –, dat we daar zeker gaan geraken. En dat is voor alle duidelijkheid zonder nooddorpen. Nog zonder nooddorpen gaan we aan die 18.000 geraken voor de paasvakantie. De laatste signalen vandaag waren dat de instroom trager wordt, maar ik zou me niet op 1 of 2 dagen durven te oriënteren. Ik denk dat je je beter voorbereidt op het slechtste. Dan ben je klaar. Je moet ook opletten met nu al nooddorpen te beginnen bouwen die je achteraf misschien niet nodig hebt. Dat is ook een delicaat moment. Wanneer doe je dat? Wanneer start je daarmee? Je kunt daar ook te vroeg mee starten. En dan is dat misschien overbodig. Dan is dat weggegooid belastinggeld. We moeten daar dus ook verstandig mee omgaan.
Tot nu toe is er dus zeer goede samenwerking, ook in de schoot van de Vlaamse Regering, tussen alle collega’s en met alle collega’s, zoals steeds in onze Vlaamse Regering.
Dan kom ik bij inburgering. Er zijn twee zaken die toch wel bijzonder zijn. Eerst en vooral zitten we met het bijzondere statuut. Mevrouw Goeman heeft ernaar verwezen: één jaar tijdelijke erkenning, mogelijk verlengbaar met twee keer zes maanden. We hopen allemaal dat de oorlog morgen gedaan is. Ik denk dat vandaag heel veel mensen in de mindset zitten om absoluut te willen terugkeren naar hun land van herkomst. Natuurlijk weten we niet hoe dat evolueert. Niemand weet dat. Ik heb geen glazen bol. Ik ben Madame Blanche niet. Ik weet niet hoelang die oorlog nog gaat duren en hoelang die miserie nog duurt. Ik weet niet wat het resultaat zal zijn van mogelijke vredesonderhandelingen.
We weten natuurlijk uit onze eigen geschiedenis dat een oorlog lang kan duren. Mijn eigen grootvader heeft vier jaar in Nederland gezeten tussen zijn veertien en achttien jaar. Die heeft ook nooit gedacht, toen hij op zijn veertien jaar naar daar vertrok, dat hij op zijn achttien jaar met een Hollands accent zou terugkomen. We weten het niet en dus moeten we ons goed voorbereiden. En dat is geen gemakkelijke opdracht.
Het unieke is dus het bijzondere statuut, anders dan anders. En ten tweede is er de omvang, de massa die komt, tien keer zoveel als welke vluchtelingencrisis die we de voorbije decennia ook maar gezien hebben.
Die mensen vallen onder de categorie ‘vrijwillige inburgeraar’. Dat betekent dat zij in principe recht hebben op een inburgeringstraject, zoals dat ook voor de andere categorieën van vrijwillige inburgeraars het geval is – denk maar aan mensen uit Roemenië of Bulgarije. Maar twee factoren maken dat we een specifiek aanbod moeten realiseren. En dat aanbod doen we op maat van deze Oekraïense vrijwilligers. Dat bestaat uit een zogenaamd voortraject inburgering. Waaruit bestaat dat? Ten eerste: negen uur trajectbegeleiding per gezin. Daarbij worden in de contacttaal van de Oekraïners – Oekraïens, Russisch of Engels – de eerste hulpvragen in kaart gebracht en wordt er doorverwezen naar de reguliere diensten zoals OCMW’s, CAW’s, onderwijs, VDAB en dergelijke meer. We proberen zoveel mogelijk Oekraïense tolken te vinden. Anders moeten we overschakelen op Russisch, en voor hen die Engels verstaan op Engels. Dat is wat we in die negen uur willen doen: die mensen intensief begeleiden in Vlaanderen.
Die mensen worden ook ingelicht over de mogelijkheden van lessen Nederlands tweede taal (NT2) en, indien ze willen, ingeschreven in de les. Ook daar gaan we proberen een specifiek maatwerkaanbod te doen. NT2 zit – u weet dat – bij mijn collega Weyts, maar die is daar ook mee aan de slag.
Daarnaast zijn er groepsinfosessies ‘Welkom in Vlaanderen’ met een eerste introductie over Vlaanderen, met de focus op een aantal essentiële rechten, plichten, waarden en normen, praktische dingen die men moet weten om hier te kunnen functioneren.
Dat is dus geen volwaardig inburgeringstraject. Vanzelfsprekend is er bij een volwaardig inburgeringstraject sprake van een veel uitgebreidere trajectbegeleiding en een cursus maatschappelijke oriëntatie van 60 uur.
Dat is dus de aanpak die we daarin nastreven. Aangezien mensen rechthebbend zijn, zal dat gratis worden aangeboden.
Ten tweede zijn er de hulplijnen. U weet dat een goede minister altijd goed luistert naar het parlement. Als een goed parlementslid een goede suggestie doet, nemen we die graag mee. We hebben daar dus ook aan gewerkt. Er zijn veel particulieren die aangeven dat ze Oekraïners willen opvangen, maar intussen ook al aangegeven hebben dat ze niet goed weten hoe ze daarmee moeten omgaan.
Daarnaast is het ook belangrijk om Oekraïense vluchtelingen een laagdrempelig kanaal aan te bieden waar ze terechtkunnen om vragen te stellen en verder geholpen te worden. Daarom hebben we Vluchtelingenwerk Vlaanderen de opdracht gegeven haar infolijn vluchtelingen te versterken met een lijn voor burgers die Oekraïners opvangen en een deel voor de Oekraïense vluchtelingen zelf. Vluchtelingenwerk heeft daar al lang ervaring mee. Het leek ons dus de beste piste.
Bij de infolijnen kunnen burgers en vluchtelingen terecht voor allerlei vragen. De infolijnen worden bemand met medewerkers die de sociale kaart goed kennen. Zo kunnen ze efficiënt doorverwijzen naar verschillende gespecialiseerde diensten en organisaties. Oekraïners worden bovendien geholpen in hun eigen taal. Daarnaast kan Vluchtelingenwerk Vlaanderen ze ook doorverwijzen voor psychologische ondersteuning in het Oekraïens – niet in het West-Vlaams, maar in het Oekraïens. Sinds gisteren zijn de infolijnen operationeel, mevrouw De Vreese. We hebben dus meer dan één stapje gezet, ze zijn operationeel. Ze zijn te bereiken via de nummers 02/225.44.11 in het Nederlands, en als u graag Oekraïens hoort, via 02/225.44.21. Daarnaast is er een webpagina voor mensen die vluchtelingen opvangen, met allerlei informatie. Die wordt straks meegedeeld door het Crisiscentrum van de Vlaamse overheid (CCVO) aan alle lokale besturen. Daarnaast is er een brochure in het Oekraïens, Russisch en Engels voor de Oekraïense vluchtelingen. Die brochure staat nu al online, maar wordt straks ook gedeeld via het CCVO. Ik denk dus dat we daar alle stappen gezet hebben die we moeten zetten.
U vroeg op welke manier mijn administratie Binnenlands Bestuur de lokale besturen verder zal ondersteunen. Zoals vorige week hier in deze commissie geduid, hebben we een taskforce opgericht die de leidende Vlaamse entiteit is in de aanpak van de Oekraïnecrisis. U weet dat ze wordt voorgezeten door Jeroen Windey. Zij coördineren eigenlijk de verschillenden beleidsdomeinen. Zij zijn het kanaal, het portaal waarmee men ook praat met de lokale besturen. Ze sturen het CCVO aan, dat instaat voor uniforme communicatie. Natuurlijk is het zo dat Jeroen Windey aangesteld werd als voorzitter van deze taskforce en daarom is het ook logisch dat het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) mee in de cockpit zit. Er werden ook een aantal mensen van het agentschap afgevaardigd om de taskforce te ondersteunen. Maar ook onder meer Wonen-Vlaanderen en Het Facilitair Bedrijf hebben een prominente rol binnen de aanpak vanuit Vlaanderen.
Wat hebben wij onder meer gedaan? U weet dat wij onder meer gezorgd hebben voor een ondersteuning bij de financiering die we hebben vrijgemaakt voor de crisishuisvesting, die 1000 euro bedraagt per publieke plaats die drie maanden ter beschikking is, en 400 euro per private plaats die ingevuld is voor drie maanden. We beantwoorden daar ook vragen over de toepassing van de wetgeving op overheidsopdrachten.
Ik kom dan tot de vragen van de heer Veys. In de eerste fase werd ingezet op de ondersteuning van het aanbod aan crisishuisvesting vanuit de lokale besturen en particulieren. Onze burgers en gemeenten hebben zich zeer solidair opgesteld en hebben enorm veel tijdelijke plaatsen aangeboden. Maar we kijken vooruit en daarom zetten we momenteel volop in op het creëren van meer duurzame opvangplaatsen. We zijn trouwens al die plaatsen van die particulieren aan het screenen, niet alleen op basis van mogelijke problemen naar huisvesting of andere issues die we allemaal wel kunnen bedenken, maar ook van hoe lang die ter beschikking zijn. Veel van die plaatsen zijn immers echt heel tijdelijk. Er zullen er een paar duizend, hoop ik, duurzaam zijn, tweede verblijven en dergelijke meer van mensen die die wat langer ter beschikking kunnen stellen. Maar we zijn dat eigenlijk aan het screenen om een juist beeld te hebben van wat onze capaciteit is.
We hebben daarvoor vanuit Vlaanderen een tool ontwikkeld waarop lokale besturen, bedrijven en andere organisaties duurzame plekken kunnen aanbieden die snel inzetbaar zijn. Ze zijn vooral gericht op het realiseren van grotere opvanginitiatieven, zoals leegstaande gebouwen, bedrijvencomplexen en woonzorgcentra die niet meer gebruikt worden.
Verder bekijken we ook in samenwerking met de gouverneurs en de gemeenten op welke mogelijke locaties we op korte termijn zogenaamde nooddorpen kunnen realiseren. Onze gouverneurs en burgemeesters kennen het terrein immers het best, hebben inzicht in de plaatselijke context en kunnen de draagkracht van het lokale maatschappelijke weefsel het best inschatten. In ieder geval zullen we moeten waken over een goede spreiding van deze locaties. Het onderzoek op het terrein, de screening waar dat eventueel kan, is volop bezig. Alle burgemeesters werden erover gecontacteerd.
Binnen de taskforce wordt momenteel onder leiding van Het Facilitair Bedrijf, dat instaat voor het faciliteren en ondersteunen van de oprichting van de nooddorpen, een draaiboek uitgewerkt. Dat draaiboek zal duidelijkheid bieden aan de lokale besturen, onder meer op het vlak van inrichting en exploitatie van deze dorpen. Ook informatie op het gebied van groepsaankopen en raamcontracten waarvan men mogelijk gebruik kan maken, kan hierin worden opgenomen.
Onze besturen hebben onder meer met de vaccinatiecentra getoond dat ze in staat zijn om crisissen van formaat aan te pakken, maar laat het zeker duidelijk zijn dat we alle expertise en mankracht op het terrein nodig zullen hebben. Daarom doen we ook een beroep op allerlei partners – denk bijvoorbeeld aan het Rode Kruis en de bouw- en eventsector.
Het is momenteel nog niet mogelijk om aan te geven wanneer we eventueel een beroep zullen moeten doen op de nooddorpen. Er circuleert een piste om misschien met een of twee nooddorpen te starten als proefproject en daaruit te leren. Dat is een mogelijkheid, de taskforce moet dat nog verder bekijken om dan te zien of we meer ervaring kunnen opdoen. Ik heb daarstraks echter al proberen duidelijk te maken dat we de momenten wanneer we die uitrollen heel goed zullen moeten bepalen. We zullen alles in stelling brengen, maar ze zullen ze pas uitrollen als er ook echt een nood is aan de extra capaciteit die de nooddorpen kunnen bieden.
Wat betreft de vraag in verband met de VMSW en de mobiele noodwoningen, moet ik u doorverwijzen naar collega Diependaele. Dat is een specifieke vraag waar collega Diependaele verantwoordelijk voor is.
Heb ik al contact gehad met de aanbieders van mobiele woningen? Dat is evident. Wij hebben niet alleen contact gehad met de aanbieders van mobiele woningen, we hebben contact gehad met mannen die cruiseschepen verhuren, mannen met tuinhuisjes, mobilhomes, kantoorruimtes, we zijn alles het bekijken – mannen en vrouwen natuurlijk, excuseer, dat was erg seksistisch en vooringenomen, mijn excuses daarvoor, dames. Maar we zijn dus alle mogelijke pistes aan het bekijken. We zullen ze daarom niet allemaal aanboren, maar we moeten echt alles bekijken. In alle bescheidenheid durf ik zeggen dat ik zelf een zekere creativiteit heb in het vinden van pistes, dus ook boomhutten – nee, dat is overdreven. Maar we zijn echt alles wat er enigszins is aan het bekijken. Waarom? Woonunits, bijvoorbeeld, zijn natuurlijk niet eindeloos aanwezig op de markt. Ook internationaal is iedereen die aan het zoeken. Het is dus echt wel kijken naar wat we allemaal kunnen mobiliseren om die noodopvang te kunnen realiseren.
We krijgen heel veel aanbiedingen. Het is ongelooflijk hoeveel aanbiedingen er zijn van mensen van goede wil, de ene al bruikbaarder dan de andere, maar iedereen heeft wel een idee. Al die voorstellen worden door Het Facilitair Bedrijf gebundeld, dat opvolgt hoe dit aanbod eventueel kan worden aangewend in functie van het verloop van de crisis.
Ik denk dat ik daarmee een antwoord heb gegeven op de essentie van jullie vragen.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Bedankt, minister, voor uw antwoord en ook voor de deels praktische toelichting, maar het gaat mij natuurlijk ook heel erg om het principe. U moet mij toch nog eens uitleggen waarom u vindt dat iemand die vlucht uit een oorlogssituatie in Jemen en erkend is als vluchteling, moet betalen voor de verplichte inburgeringscursus maatschappelijke oriëntatie en Nederlands, en waarom iemand die vlucht uit een oorlogssituatie in Oekraïne, plots wel gratis gebruik kan maken van dat aanbod, zelfs op het moment dat nog niet duidelijk is of ze hier gaan blijven. Het moet daarbij duidelijk zijn dat we het goed vinden dat zij een gratis aanbod krijgen op dit moment.
Dan is er een tweede punt dat ik toch nog eens wil maken. U zegt zelf dat u het gratis maakt voor de Oekraïners, om hen aan te moedigen om zoveel mogelijk deel te nemen aan het aangepaste aanbod van inburgeringscursussen. Dat is opnieuw een goede zaak, want ik denk inderdaad dat dat zowel voor hen als voor ons als samenleving rendeert, dat ze daardoor sneller een plaats vinden op de arbeidsmarkt en ze daardoor sneller contact vinden in de lokale gemeenschap. Dat is echter exact het punt dat wij de voorbije twee jaar hebben gemaakt als het gaat over niet-verplichte inburgeraars, de categorie waar ook die Oekraïners onder vallen. Het moet net gratis zijn om hen aan te moedigen, anders creëer je een gigantisch drempel voor alle EU-burgers die morgen zullen moeten betalen, maar niet verplicht zijn om die cursus te volgen.
Ik heb nog een laatste vraag. U hebt niets gezegd over mijn vragen over het feit dat dat tijdelijke statuut op een bepaald moment afloopt en dat zij dan, zo neem ik aan, een statuut als erkend vluchteling zullen krijgen. Maar impliceert dat dan dat ze op dat moment wél verplicht een betalende inburgeringscursus zullen moeten volgen? Is er al over nagedacht hoe dat aangepaste, verkorte aanbod dat u beschrijft, dan aansluit op het reguliere aanbod?
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Ik wil eerst aansluiten bij de vragen van collega Goeman. Het is inderdaad zo dat we in een speciale procedure zitten waarbij die tijdelijke bescherming onmiddellijk wordt gegeven. Vroeger konden asielzoekers eerst terecht bij Fedasil, waar zij al een dergelijk aanbod krijgen en waar dat aanbod gratis is. Het gaat hier over negen uren trajectbegeleiding, inleidende inlichtingen over de lessen NT2, groepsinformatiesessies en dergelijke meer. Vanaf september starten wij inderdaad met het betalend maken van de volledige inburgeringscursussen. Ik zou het vreemd vinden mocht je dan enkel een uitzondering maken voor één nationaliteit. Het gaat hier over een lightversie, een aangepaste versie. De Vlaamse Regering was helemaal niet verplicht om iets te doen, helemaal niet. Ze zijn inderdaad rechthebbend en zijn niet verplicht om de volledige cursus te volgen. Maar toch is er beslist om die mensen verder te helpen, om een cursus uit te werken, om die lightversie uit te werken om hen op weg te helpen, zoals we ook doen met andere asielzoekers die hier toekomen.
Ik vind het wel frappant dat dat onderscheid altijd wordt gemaakt en dat u probeert een onderscheid te maken tussen die verschillende nationaliteiten. Want dat is net wat we niet proberen te doen. Dat is net waar wij met de Vlaamse Regering voor gaan: de mensen op een gelijke manier behandelen.
Minister, ik ben zeer blij dat u inderdaad werk hebt gemaakt van die meldpunten. Ik wilde u vandaag aanmoedigen om dat zo spoedig mogelijk te doen, maar ik ben blijkbaar al te laat. We horen ondertussen al getuigenissen van Oekraïners, van mensen en gezinnen die met praktische vragen zitten, maar ook met ernstige problemen, verhalen over mensen die een kamer aangeboden krijgen in ruil voor seksuele prestaties enzovoort. Het is inderdaad zeer belangrijk dat u dit zeer snel hebt gedaan. Ik heb een bijkomende vraag voor u: op welke manier zullen we ervoor zorgen dat iedere opmerking die daar binnenkomt, ernstig wordt genomen, dat die mensen worden doorverwezen naar de correcte kanalen, zoals het slachtofferonthaal, de politie, de wooninspectie enzovoort, zodat dat ernstig wordt genomen en er werk van wordt gemaakt?
De heer Veys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de opheldering. Ik begrijp dat nog niet alles beslist kan zijn. Het is goed dat er om de twee dagen wordt samengezeten met de gouverneurs.
Ik ga even in op uw concrete antwoorden. Ik had gevraagd of de VSMW de aankoopcentrale is voor mobiele woningen. U verwijst naar minister Diependaele. Mag ik daaruit concluderen dat de lokale besturen zelf mobiele woningen moeten aankopen? Of zouden zij daar ook op kunnen intekenen? Zou dat volgens u een goede zaak zijn? Het is de bevoegdheid van iemand anders, maar ik kan nog altijd om uw mening vragen. Ik zou dat opbod willen vermijden. U zegt dat er heel veel vraag naar is. Het zou echt zonde zijn mocht één lokaal bestuur vooroplopen en er op een bepaald moment mobiele woningen zouden zijn die niet worden gebruikt in het ene lokaal bestuur, maar niet vindbaar zijn voor een ander lokaal bestuur. Dat kan niet de bedoeling zijn. We verwachten daar de coördinatie door de Vlaamse Regering. Het was in die zin dat ik het u vroeg.
Waar u nog niet op kunt antwoorden, is de bestaffing van die nooddorpen, indien ze er komen. Ik verwijs naar een uitspraak van de gouverneur van West-Vlaanderen. Hij hoopte dat een nooddorp voor duizend vluchtelingen er niet komt in een gemeente met tienduizend inwoners. Ik zou de gouverneur aanraden van dat vooral niet te doen. Maar de vraag is vooral: wie moet er instaan voor de begeleiding? De bestuurskracht van de lokale besturen speelt ook een rol. De begeleiding is essentieel. Ik heb gemerkt dat, wanneer we in Mechelen mobiele woonunits zetten, de schepen van Samenleving zegt dat het begeleidingsaspect zo cruciaal is, maar zich afvraagt waar ze al die sociale werkers kunnen vinden. Als we moeten rekenen op de lokale besturen om bijkomende aanwervingen te doen, zou het goed zijn om dat gecoördineerd te laten gebeuren.
Bij de vorige crisis was er ook heel wat versterking nodig bij Fedasil. We moeten ons ook daarop voorbereiden. Dat is natuurlijk gedeeltelijk een bevoegdheid van minister Beke. Maar goed, ik roep toch op om daar gezamenlijk naar te kijken. Want lokale besturen vrezen daar toch voor.
Tot slot, ik ben wat in de war over de grootte van die nooddorpen. Ik denk dat het uw initiële communicatie was begin maart 2022 die sprak van 1000 tot 1500 per nooddorp. (Opmerkingen van Minister Somers)
Excuseer? Ja, hoeveel mensen kunnen we huisvesten? Ondertussen was er sprake dat dit maximaal 250 zou zijn. (Opmerkingen van minister Somers)
250 woningen? Oké. Dus, de uitspraak van uw woordvoerder dat dat rond die 1000 en 250 is, zo zal een nooddorp eruitzien? Oké, dat is duidelijk.
Kunnen we dan ook nog eens verder kijken? Want ik zou toch ook oproepen om door te pakken. De private huurmarkt is in heel veel gemeenten een beleid. Bekijkt u daar om met lokale besturen bepaalde instrumenten versneld of beter in te zetten, bijvoorbeeld het sociaal beheerrecht? Ik denk dat we toch wel creatief moeten durven denken in deze tijd.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Waarom hebben we eigenlijk dit debat hier in deze commissie in het Vlaams Parlement en is er nu zelfs beslist om een wekelijkse gedachtewisseling hierover te doen? Wel, ik zal het antwoord geven door de burgemeester van mijn stad Antwerpen gewoon te citeren. Volgende week hebben wij een actualiteitsdebat in de gemeenteraad hierover. Deze burgemeester – Bart De Wever, wie kent hem niet – heeft het volgende gezegd “Een kwart van de vluchtelingen die mogen blijven in Vlaanderen, komen in Antwerpen terecht” – een kwart van die misschien 120.000 zal in Antwerpen terechtkomen – “en die komen in grote mate terecht bij huisjesmelkers. En al die romantische verhalen over hoe die dan onze arbeidsmarkt gaan versterken komen zelden of nooit uit. Tenzij je het misschien anders had aangepakt. Je had die moeten samenhouden. Je had die geen geld moeten geven maar bed, bad en brood. Je had dan scholen en voorzieningen kunnen opstarten in die collectieve opvang.” En hij voegde daaraan toe: “Waarom schuift Sammy Mehdi” – staatssecretaris in de regering waar de partij van de twee vraagstellers deel van uitmaakt – “de verantwoordelijkheid nu volledig af naar Vlaanderen en de lokale besturen?” Wel, ik citeer opnieuw: “Zijn asielcentra zitten continu vol en dan nog met mensen die geen recht hebben op asiel. Dat is de essentie van de zaak.” Einde citaat van uw goede voorzitter Bart De Wever en burgemeester van de stad Antwerpen.
De asielcentra zitten dus vol met nepvluchtelingen. Dat heb ik hier ook in de plenaire vergadering gezegd. Dus hadden wij hier al 30.000 plekken gewoon kunnen hebben voor Oekraïners. Dat zijn er inderdaad – ik geef dat toe – wellicht nog te weinig, maar die hadden we alleszins al kunnen hebben en dan hadden we al een deel van het debat hier niet hoeven te voeren.
Maar dan komt hier natuurlijk de vraag van twee leden van Vooruit en gaat het, bij monde van mevrouw Goeman, over de cursussen en over de betaalbaarheid daarvan. Wel, ik kan mijn oren eigenlijk niet geloven, op een moment dat je in de krant zulke schrijnende verhalen leest. In Het Laatste Nieuws stond er nog zo’n verhaal, één van de velen, van mensen die een middenklassesalaris hebben. Iemand die bij het OCMW werkt, 1900 euro, 80 euro maaltijdcheques, moet alimentatie betalen, is alleenstaand. Wel, die persoon kan zijn energierekening niet meer betalen. Een gewone middenklasser wordt nu dus eigenlijk een ‘onderklasser’, om het een beetje oneerbiedig uit te drukken. Wel, op dat moment moet die dus horen dat er partijen zijn die inzitten op gratis integratiecursussen van nieuwkomers. Ik ben het in die zin wel met u eens, mevrouw Goeman, maar natuurlijk om een andere reden. Die cursussen horen niet gratis te zijn. Die horen – en u kent ons standpunt – volledig betalend te zijn. En dat is geen vier maal 90 euro. De kostprijs daarvan moet volledig betaald worden door wie die cursus volgt, want het is onrechtvaardig, zeker op dit moment, dat mensen moeten horen in Vlaanderen dat daarvoor zou worden betaald, dat daarvoor geld is van de belastingbetaler, terwijl de energiearmoede de pan uitswingt. U moet toch wel efkes gaan beseffen in wat voor een ivoren toren u leeft en wat het begrip ‘rechtvaardigheid’ eigenlijk betekent. Want dit is geen rechtvaardig beleid op deze manier, en daar zult u de resultaten nog wel van zien.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik wil om een aantal redenen tussenkomen. Eerst en vooral wil ik de minister en de Vlaamse Regering feliciteren voor de snelle en duidelijke communicatie die er is geweest. We hebben een andere crisis achter de rug. Toen is er wat kritiek geweest op de centrale overheden, op de ene overheid al wat meer dan op de andere, zowel vanuit de lokale besturen als vanuit de burgers. Maar ik denk dat die kritiek er vandaag niet is. Ik denk dat er vandaag goed gecommuniceerd wordt met onze burgers en dat er goed gecommuniceerd wordt met onze lokale bestuurders. Vluchtelingen hebben heel wat vragen. Mensen die vluchtelingen opvangen, hebben heel wat vragen. Er zijn brochures, er zijn hulplijnen, snel en adequaat. Ik denk dat dat goed beleid is.
En als er iets is wat zo'n goed beleid kapot maakt, mijnheer Van Rooy – en ik kijk u recht in de ogen, maar ik zou het veel liever doen met de heer De Wever, maar die is hier niet. (Opmerkingen van de heer Sam Van Rooy)
Heel graag. Als er iets is wat dit soort beleid kapot maakt, zijn het dat soort spelletjes. Ik meen dat echt. Als we hier opnieuw gaan beginnen met elke week te debatteren over ‘die doet dat verkeerd’ en ‘die doet dat verkeerd’ ... Iemand die echt bestuurder is, iemand die echt verantwoordelijkheid wil nemen, iemand die echt trots is op Vlaanderen, die is blij dat we initiatieven kunnen nemen rond huisvesting. Die is blij dat we initiatieven kunnen nemen rond onderwijs. En die zegt niet dat de federale overheid het maar allemaal had moeten oplossen. Wij, als fractie, zijn blij dat we als Vlaanderen samen met onze vele lokale bestuurders actie kunnen ondernemen, samen met de federale overheid, samen met deze regering en samen met onze burgemeesters, schepenen en lokale mandatarissen.
Als we hierover verder debatteren in deze commissie, dan zal het zijn omdat we daar constructief aan willen verderwerken. Daarom hoop ik dat we dat in een volgende gedachtewisseling ook op die manier kunnen doen en dat we hier samen kunnen nadenken over hoe we die lokale besturen verder gaan ondersteunen, bijvoorbeeld met een heel terechte vraag van collega Veys. Hoe gaan we die maatschappelijk werkers ontlasten, zodat we zowel de Oekraïense vluchtelingen kunnen ondersteunen als onze Vlamingen, die het vandaag ook heel moeilijk hebben.
De heer Ongena heeft het woord.
Dank u wel voor uw omvangrijke antwoord, minister. Het is goed dat de Vlaamse Regering alle zeilen heeft bijgezet om deze crisis zo goed als mogelijk te managen. Ik dank ook de collega's en de vragenstellers. Het is belangrijk dat we als parlement de vinger aan de pols houden en proberen om samen op een constructieve manier te zoeken naar oplossingen voor deze crisis, die altijd heel veel vragen opwerpt waar we op dit moment zeker nog niet alle antwoorden op hebben.
Maar er moet mij toch ook wel iets van het hart. Ik denk dat we als politici echt wel moeten proberen om deze crisis, dit conflict met ongelooflijk menselijk leed, nu echt niet te gaan gebruiken voor eigen politiek gewin. Ik denk dat we nu echt eens moeten proberen om dat niet te doen. En dat betekent dus twee dingen. Ten eerste, dat we ook stoppen met elkaar de vinger te wijzen, tussen de verschillende overheden, federaal-Vlaams, Vlaams-lokaal en vice versa. Ik denk dat we nu echt geen vingers moeten wijzen, maar net de handen in elkaar moeten slaan om deze grote crisis samen op te vangen. En ten tweede moeten we er ook voor opletten om geen debatten te voeren die afgunst aanwakkeren. Dat gaat dan over debatten over toegang tot sociale rechten, debatten over ... (Opmerkingen van Sam Van Rooy)
Ik ben aan het woord, collega Van Rooy. Ik heb naar u geluisterd. Ik hoop dat u de beleefdheid hebt om ook even naar mij te luisteren.
Ik heb het over debatten over toegang tot sociale voorzieningen, debatten over leefloon, en ook debatten, in alle eerlijkheid, over het al dan niet betalend maken van inburgeringscursussen. Collega's, u moet goed beseffen dat waar u de afgunst aanwakkert, u één resultaat gaat hebben, namelijk dat de solidariteit afbrokkelt. Collega Van Rooy heeft de omslag al gemaakt en zit al helemaal in het afgunstverhaal, en probeert op die manier al die solidariteit onderuit te halen. (Opmerkingen van Sam Van Rooy)
Maar we moeten opletten dat we met de anderen – de andere, democratische partijen, laat ons zeggen – niet in die val trappen en dat we dus echt proberen geen kleine politieke debatten, die misschien op een ander moment heel belangrijk zijn, nu te gaan voeren op de kap van deze crisis en daarmee afgunst aan te wakkeren en vooral solidariteit te doen afbrokkelen. Als er iets wat we ons nu echt niet kunnen permitteren, is het dat we die solidariteit laten afbrokkelen.
De heer Janssens heeft het woord.
Ik stel vast dat collega Ongena geen vragen heeft voor de minister. Ik heb er wel nog een aantal, omdat de opvang van die Oekraïense vluchtelingen toch prioritair zou moeten gebeuren in collectieve opvangcentra, uitgebaat door de overheid. Wegens redenen die collega Van Rooy al heeft aangehaald, gebeurt dat niet door Fedasil, omdat die asielcentra al vol zitten. Maar we zien dat op dit moment 80 procent van de Oekraïners opgevangen wordt bij gastgezinnen. Dat kan toch absoluut niet de bedoeling zijn. Ik heb al in verschillende debatten hieromtrent gezegd dat dat om psychosociale en andere redenen geen goede optie is, hoe nobel mensen ook zijn om hun eigen huis open te stellen voor oorlogsvluchtelingen. Het is geen goede zaak dat dat gebeurt bij gastgezinnen. Stel u maar eens voor dat die Oekraïners vernemen dat in hun land van herkomst iemand overleden is, een partner, een vader, wie dan ook. Wie gaat die mensen ondersteunen? Wie gaat ervoor zorgen dat die mensen deftig begeleid worden? Op dit moment zitten we dus in een omgekeerde situatie waarbij niet de overheid, maar vooral de burgers hun verantwoordelijkheid aan het nemen zijn. Ik zou nu willen vragen of u initiatieven gaat nemen, samen met de lokale besturen, om die taak uit de handen van de burgers en de gastgezinnen te nemen, omdat het nu eenmaal een prioritaire opdracht van de overheid is en niet van de Vlamingen zelf.
Ten tweede, wat de woondorpen betreft, hebben wij het decreet dat onder meer in de aankoop van woonunits voorzag, gesteund omdat die woonunits niet alleen in uiterste noodzaak zouden kunnen dienen voor Oekraïense vluchtelingen, maar aan het eind van de rit eventueel ook voor Vlamingen die tijdelijk hun oude, vervallen sociale woning kunnen verlaten, zodat die opgeknapt of gerenoveerd kan worden en ze eventueel tijdelijk onderdak kunnen vinden in een dergelijk woondorp. Maar u hebt gezegd dat u graag zou zien dat er een vijftiental woondorpen georganiseerd zouden worden. Ik dacht dat het tegen morgen de bedoeling was dat aan u de locaties meegedeeld zouden worden door de diverse provincies. Ik weet dat er bijvoorbeeld in mijn eigen provincie, Limburg, na heel wat overleg tussen gouverneur en lokale besturen, op dit moment nog geen enkele optie is, dat er geen enkele gemeente in Limburg zich heeft aangeboden om een dergelijk woondorp op zijn grondgebied te huisvesten. Dat is begrijpelijk wegens infrastructurele coördinatieregels en dergelijke meer. Het is helemaal niet evident. Of de draagkracht van de lokale samenleving dat aankan, is ook iets waar burgemeesters rekening mee houden. Dat is ook allemaal niet zo evident. Ik zou u willen vragen: stelt u vast dat het ook in andere provincies zo moeilijk is om opties te nemen voor dergelijke woondorpen?
Tot slot, wat het leefloon betreft, heeft minister Diependaele voorbije woensdag in de plenaire vergadering gezegd dat hij – ik neem aan namens de Vlaamse Regering – er geen voorstander van is dat er aan Oekraïense vluchtelingen een leefloon wordt uitgekeerd. Ik ben het daarmee eens. Inderdaad, in het kader van een tijdelijk concept en een tijdelijke opvang is het geen goed idee om mensen een leefloon te geven dat een drievoud of een viervoud is van het gemiddelde loon in het land waar zij vandaan komen. Ik denk dat de wens om terug te keren naar Oekraïne bij de meeste vluchtelingen op dit moment zeer groot is, maar die wens zou wel eens kunnen afnemen wanneer zij merken dat de sociale uitkeringen hier dermate groot zijn. Ik zou u dus willen vragen of u met de Vlaamse Regering nog initiatieven genomen hebt om – wat uw partij ook heeft bepleit, dacht ik – afstand te doen van dat leefloon en andere alternatieven, bed-bad-brood, te voorzien zodat vluchtelingen niet gemotiveerd worden om wegens die redenen langer in Vlaanderen te blijven en uiteindelijk niet meer terug te keren naar hun land van herkomst.
Collega’s, ik denk dat niemand in dit dossier wil polariseren. Ik ga toch heel even de verdediging van de burgemeester van Antwerpen opnemen. Waarom? Omdat ik de voorbije dagen ook heel veel met hem gesproken heb daarover. Ik denk dat de burgemeester van Antwerpen ook heel duidelijk was dat Vlaanderen zich op een zeer open manier moet opstellen voor de opvang van die vluchtelingen. Waar de heer De Wever angst voor heeft – en dat was zijn bekommernis –, is dat dit op een correcte manier moet kunnen blijven worden gemanaged en dat er door het statuut dat deze mensen krijgen, veel kans is dat er een verloop is naar onze grootsteden. Wanneer die mensen een statuut hebben, kun je die niet verplichten om in het opvangdorp of opvanggezin te blijven. Zij kunnen gaan en staan waar ze willen. Ik heb het nog smalend tegen collega De Wever gezegd: de opvang in een dorp als Dessel, waar iedereen iedereen kent, is gemakkelijk en eenvoudig, maar in een grootstad dreigen die mensen inderdaad slachtoffer te worden van huisjesmelkers en van andere vormen van ongepast gedrag. En dát was en is de vrees van de burgemeester van Antwerpen.
Collega Warnez, u hebt een punt: we moeten hier spelen met de kaarten die ons aangereikt zijn. Wij hebben de verantwoordelijkheid ter zake. Ik merk ook als burgemeester dat de doorstroming van informatie vanuit de Vlaamse Regering, via de gouverneurs, correct en snel verloopt, dat er heel wat tools worden aangereikt en dat we die uitdaging aangaan. Je mag het een partijvoorzitter, vind ik, echter ook niet kwalijk nemen dat hij toch een aantal kritieken of angsten formuleert over mogelijke mistoestanden. We moeten er ook oog voor hebben om die te vermijden.
Minister Somers heeft het woord.
Uiteraard moet ik als minister antwoorden binnen de bevoegdheden die eigen zijn aan Vlaanderen, maar ik wil er toch twee zaken over zeggen.
Ten eerste vind ik het een eer om als minister en beleidsverantwoordelijke te mogen meewerken aan het goed onthaal van mensen die de oorlog in Oekraïne zijn ontvlucht. Ik vind immers dat de strijd die daar geleverd wordt ook onze strijd is. Mijn strijd. Het is een strijd voor democratie, voor mensenrechten, voor de rechtstaat en tegen imperialisme. Het is voor mij een grote eer dat wij, als Vlamingen en wij, als Vlaamse Gemeenschap, daartoe ons steentje kunnen bijdragen. In de mate dat die vrouwen, kinderen en senioren een goed onthaal krijgen als ze hier terechtkomen. Ik ben ervan overtuigd dat dat een impact heeft op de mensen die aan het front hun leven riskeren voor de vrijheid. Ik vind het dus heel fundamenteel. We kunnen naar heel veel filmpjes kijken, maar dat is het verschil dat wij kunnen maken en ik wil dat zo goed mogelijk doen.
Deze titelvoerende burgemeester, van een andere centrumstad die op de as Antwerpen-Brussel ligt, vindt het ook een grote eer om daaraan mee te werken. En die hanteert altijd het adagio van John F. Kennedy: ik vraag niet wat de anderen moeten doen, ik probeer te kijken naar wat ik zelf kan doen. Ik heb dat de voorbije jaren in mijn stad regelmatig gedaan en heb vastgesteld dat als je dat op een correcte manier en op constructieve wijze doet, je heel veel draagvlak krijgt. Dan til je mensen op. Ik vind het in zo’n crisis heel belangrijk dat je mensen niet naar beneden haalt, maar dat je hen optilt, dat je het beste in de mens naar boven brengt. Ik denk dat dat een opdracht is van iedereen die beleidsverantwoordelijkheid heeft in ons land. Uiteraard heeft iedereen zijn rol te spelen, heeft iedereen zijn taak en hebben sommige mensen ook de verantwoordelijkheid van partijvoorzitter en dergelijke meer te zijn. Dat geeft andere invalshoeken in het debat, maar ik wil mijn getuigenis als titelvoerend burgemeester hier toch ook heel voorzichtig meegeven.
Ten tweede, een aantal antwoorden op de vragen. Eerst en vooral moet ik nog even stipuleren dat als wij een brochure in het Oekraïens maken, die er ook altijd in het Nederlands is. Dat moet volgens de taalwetgeving.
Ten tweede, wat betreft de inburgeringscursussen denk ik dat mevrouw De Vreese absoluut gelijk heeft. Wij doen eigenlijk wat Fedasil normaal zou doen. Fedasil kan dat nu niet doen, omdat de procedure veel korter is. Anders zitten mensen enkele maanden in een asielcentrum en worden ze op dat moment geïntroduceerd in wat voor samenleving ze zijn. Het is een soort voorafname op maatschappelijke oriëntatie. Sommigen sprokkelen al een aantal woordjes Nederlands op of kunnen misschien zelfs al een cursus Nederlands volgen, als ze dat wensen. Daarna krijgen ze een statuut en begint het verplichte inburgeringsbeleid. Aangezien mensen nu onmiddellijk dat bijzondere statuut krijgen, zegt Vlaanderen dat we voor hen een maatwerkoplossing zullen aanbieden. Die maatwerkoplossing hebben we op minder dan geen tijd uit de grond gestampt. Ik wil het Agentschap Integratie en Inburgering en de drie andere agentschappen er enorm voor bedanken om dat zo snel en adequaat te doen. Er liggen cursussen klaar om die mensen op een degelijke manier een pakket van basisinfo te geven over waar ze een jaar, anderhalf jaar of twee jaar zullen verblijven. Dat is wat we doen, heel duidelijk. We vragen er inderdaad geen vergoeding voor, zoals er in de asielcentra ook geen vergoeding voor wordt gevraagd.
Als die mensen in een volgend stadium om politiek asiel vragen en dat ook krijgen – als dat zo is, want het is een ‘what if-vraag’ –, zijn zij inburgeringsplichtig. Dan moeten zij de verplichte inburgeringscursus volgen, met alle voorwaarden die eraan zijn gekoppeld. We zijn logischerwijs wel aan het bekijken of wat ze nu opsteken in die cursussen, in mindering kan worden gebracht in de lessen die ze moeten volgen.
Stel dat mensen die willen inburgeren op twee jaar tijd voldoende Nederlands kennen. Dan kunnen zij als verplichte inburgeraar zeggen dat ze die cursus niet hoeven te volgen en onmiddellijk examen willen afleggen. Iedereen mag dat. U betaalt 90 euro voor dat examen en legt het examen af. Slaagt u in de test, dan bent u geslaagd voor Nederlands. Zo werkt het voor iedereen. Dat is een faire regeling. We gaan iedereen op eenzelfde manier behandelen. De regels zijn voor iedereen gelijk.
Gaan die mensen binnen dit en twee jaar weer naar hun land van herkomst, dan wensen we hen veel succes en moedigen we hen aan. We zullen waarschijnlijk nog heel veel moeten doen om dat land weer mee te helpen opbouwen, maar dan is dat natuurlijk een ander verhaal. Dat is een heel duidelijke regel: wie een definitieve erkenning krijgt als politieke vluchteling, wordt verplicht inburgeraar. Over een rechthebbende inburgeraar hebben we de afspraken gemaakt dat wie werkt, daarvoor moet betalen, en wie niet werkt, daar niet voor hoeft te betalen.
Mevrouw De Vreese zegt dat we verder stonden met de infolijn dan ze had gedacht. U weet, mevrouw De Vreese, uw wens is mijn bevel. Maar wij zijn inderdaad netwerken aan het maken met ander organisaties die de klachten en vragen die er zijn, mee kunnen helpen opvolgen. Ik geef een voorbeeld van psychologische hulp. We hebben een samenwerkingsakkoord met Solentra. De mensen die psychologische problemen hebben en getraumatiseerd zijn door de oorlog, kunnen worden opgevolgd en geholpen in het Oekraïens. Zij krijgen psychologische steun in het Oekraïens. We zijn afspraken aan het maken met de politiediensten. Als er klachten zijn die te maken hebben met de veiligheid van mensen, dan kunnen die aan de politiediensten worden doorgestuurd. Zo zijn we volop bezig met een aantal gespecialiseerde organisaties. Niet alle afspraken zijn gemaakt, maar ze lopen volop. Zo kunnen we heel goed dispatchen en kunnen die mensen verder worden geholpen bij heel concrete problemen. Dat is een soort van eerstelijnsopvolging.
Mijnheer Veys, u vraagt naar de aankoop van de woonunits. Eerst en vooral wil ik stellen, ook voor de collega van het Vlaams Belang, dat de ene woonunit de andere niet is. Er zijn woonunits waar je mensen op een aanvaardbare kwaliteitsvolle manier kunt laten wonen gedurende een bepaalde periode, maar er zijn ook woonunits waar je dat niet kunt. Die zijn goed voor echte noodopvang. Ik ben er zelf zo een aantal gaan bekijken. In sommige wil je echt geen twee maanden leven. Dat is iets wat we nu moeten meenemen om het draaglijk te kunnen maken. Vaak zullen we bij die woonunits een collectieve infrastructuur moeten voorzien, zodat mensen wat meer ruimte hebben om eens te kunnen samenzitten en dergelijke. De ene woonunit is de andere niet.
Het Facilitair Bedrijf is alle collectieve aankopen aan het bekijken. Maar er zijn natuurlijk lokale besturen die sneller zijn. Mijn natuur is niet mensen af te remmen, maar mensen aan te moedigen. Er zijn stadsbesturen die de hand hebben gelegd op een aantal van die containers. En gelukkig maar. Want ik ken een concreet voorbeeld van een niet nader genoemde stad die de hand heeft kunnen leggen op een aantal containers, die, indien ze dat niet had gedaan, naar het buitenland waren vertrokken.
Als er nooddorpen zullen worden gerealiseerd, zullen die containers mee kunnen worden ingeschakeld in dat nooddorpenverhaal en zal er een verrekening gebeuren tussen Vlaanderen en die lokale besturen.
Wat de nooddorpen betreft, moeten we in algemene termen natuurlijk nog de juiste financiering afspreken. Maar het is een algemeen gevoel – en nu waag ik mij een beetje aan iets wat nog niet 100 procent is afgesproken – dat de kostprijs daarvan, gelet op de omvang, moet worden gedragen door Vlaanderen en niet door het lokale bestuur. Want anders zullen er weinig lokale besturen bereid zijn om dat te doen, omdat die omvang te groot is. Als je een dorp creëert met 250 woonunits, voor 750 à 1000 mensen, in een kleinere gemeente, dan zal dat al veel vragen van die gemeente. We zijn trouwens ook aan het onderzoeken wat dat vraagt aan omkaderend personeel enzovoort. Dat is een opdracht die de Vlaamse overheid voor het overgrote deel zelf moet dragen. Wat de concrete uitwerking betreft, moet u nog niet vragen wat er beslist is. Ik geef u de richting aan waarin we denken. Het is nog niet afgeklopt. Maar verder kan ik nog niet gaan, want dan ga ik mijn boekje te buiten. Maar iedereen is wel in die richting aan het denken.
Ik kan niet namens alle ministers praten. Maar collega Beke is volop bezig in zijn domein. Hij beseft dat lokale besturen in sociaal werk en dergelijke meer extra taken hebben, in heel de welzijnssector. Collega Beke is daar samen met ons richtlijnen voor aan het uitwerken. Collega’s Crevits en Weyts doen hetzelfde. Ik kan moeilijk al hun bevoegdheden opsommen en wat ze daar aan het doen zijn. U moet die mensen daar zelf over bevragen. Er wordt alleszins op al die fronten gewerkt.
Dan kom ik bij de vraag met betrekking tot de problematiek van de gastgezinnen. Wat er nu op dit moment gebeurt is dat wanneer mensen een erkenning hebben, zij vrij zijn om te gaan en te staan waar ze willen. Dat is ook zo voor gewone asielzoekers. Alleen als een asielzoeker niet in een asielcentrum is, vervalt zijn recht op bed-bad-brood, maar hij kan ook gaan en staan waar hij wil.
Nogal wat van de erkende vluchtelingen, dus de mensen met een tijdelijk statuut uit Oekraïne, kunnen vandaag blijkbaar hun plan trekken. Die gaan bij familie, vrienden, kennissen. Soms gaan particuliere Vlamingen of Belgen aan de grens van Polen of Hongarije ook mensen ophalen en naar hier brengen. En dan zeggen ze: “Wij zullen daar wel voor zorgen.” Dat kunnen we mensen niet verbieden. Een Oekraïense persoon mocht zelfs buiten deze crisis drie maanden hier verblijven zonder visum. Die moest zich alleen laten registreren in de woonplaats waar hij verbleef. Dat is natuurlijk een kanaal waar je als overheid niet onmiddellijk grip op hebt. Maar wat er vandaag in Brussel gebeurt, is dat wanneer de mensen ingeschreven worden, ze altijd naar de publieke plaatsen worden doorverwezen. Die hebben voorrang. Eerst worden de publieke plaatsen gebruikt. Wanneer mensen toegewezen worden, is het in de publieke plaatsen, de plaatsen door de overheid gecreëerd: leegstaande sociale woningen, in mijn stad een failliet hotel, soms een woonzorghuis dat niet meer voldoet aan de normen en dat heeft moeten sluiten, kantoorgebouwen en dergelijke meer. Dus wat de lokale overheden aan het creëren zijn vandaag, daar worden de mensen eerst naartoe gestuurd, niet naar gezinnen. Dat is op dit moment de lijn die men volgt.
Bij de gezinnen is ook niet alles hetzelfde. Er zijn particuliere personen die gezegd hebben: “Ik heb een tweede woning en daar mag van mij een gezin in worden gehuisvest. Ik heb een leegstaand appartementje, ik stel dat de volgende maanden ter beschikking, dat is mijn bijdrage aan wat we moeten doen voor Oekraïne. Ik heb een heel groot huis, mijn kinderen zijn het huis uit, we kunnen dat gescheiden houden, daar mag gerust een gezin inwonen.” Dat zijn de gevallen die we nu proberen te screenen waarvan we weten: daar kunnen zonder problemen drie maanden mensen verblijven. Voor een ander deel – ik denk het grootste deel van de mensen die zich hebben aangeboden – is dat niet het geval. Mensen zitten te kort op elkaar. Die behuizing wordt te zwaar. Dat wordt ook mentaal en psychologisch belastend. Sommige mensen hebben ook in de ontroering en in de verontwaardiging van het moment gezegd ‘bij mij mogen er tien komen slapen’, sommigen zijn het misschien al vergeten dat ze dat hebben aangegeven als ze nu gebeld worden. Die gevallen hebben we ook, nog los van misbruik – want misbruiken zijn er ook, dat is evident voor iedereen. Maar er zijn ook situaties waar op een zeker moment spanningen ontstaan. Mensen verstaan mekaar niet, passen niet bij elkaar, onderschatten de last daarvan. Ik heb dat ook al eens al lachend gezegd in vorige commissies, maar het is ook zo: mensen moeten tegen zichzelf beschermd worden in die generositeit die ze aan de dag willen leggen, omdat ze niet weten wat dat met zich meebrengt. Dus, we proberen nu die particulieren zo goed mogelijk in beeld te hebben om te weten wat duurzaam en nuttig is, en wat echt wel tijdelijk is. Maar we richten ons op die collectiviteit.
Er is een bevraging bezig over de nooddorpen door de gouverneurs. De moeilijkheid op dit moment zijn een aantal lokale besturen die zeggen dat ze wel eerst willen weten wat daartegenover staat. De regels worden nu uitgewerkt door Het Facilitair Bedrijf en door de taskforce. We hebben gevraagd aan de taskforce om dat snel te doen. Dat is iets wat de komende dagen afgeklopt zal worden, hoe we dat concreet zien. En dat zal zeker voor een aantal besturen die nu aarzelen omdat ze niet weten wat het kost, gemakkelijker zijn om over de streep te komen. Maar het is niet zo dat er geen locaties worden gevonden. Er zijn er al verschillende besturen die in deze context en onder voorbehoud van een goede financiering van de Vlaamse overheid gezegd hebben: “Op die plaats kan voor ons perfect een woondorp komen.”
U weet dat we die woondorpen de komende dagen zeker niet massaal gaan opstarten. We hebben die op dit moment nog niet nodig, maar we denken eraan in de taskforce om er één of twee als proefdorp te starten, om daaruit te leren en te weten wat het betekent en wat het kost. Er is dus een draaiboek en financiering. De komende dagen is er onderzoek van de gouverneurs ter plaatse. De basisidee is dat de bulk van de kosten en van de omkadering niet kan worden doorgeschoven naar of in de schoot kan worden geworpen van het lokale bestuur.
Wat het leefloon betreft, is mijn lijn heel duidelijk. Ik heb dat ook in Terzake gezegd. Ik ben Vlaams minister. Ik bepaal de regels van het leefloon niet. Ik werk binnen die regels. Vandaag hebben we een aanpak die erin bestaat dat de federale overheid het leefloon financiert en daar bovenop extra geeft aan de lokale besturen om de overhead en de begeleidingskosten mee te financieren. Wij, vanuit Vlaanderen, vanuit het fairheidprincipe en het gelijk behandelen van iedereen, hebben bepaald dat mensen voor de wooninfrastructuur die we aanbieden, een percentage van dat leefloon zouden moeten betalen aan degene die de infrastructuur ter beschikking stelt. We hebben over de particulieren geen uitspraak gedaan. We hebben tegen de lokale besturen gezegd: 40 procent voor een appartement, 25 procent voor een kamer en dan nog 20 procent voor een bed. Op dit moment zitten we nog niet in die categorie van bedden, maar misschien gaan we op een zeker moment zover moeten gaan dat we in een zaal mensen gewoon een bed kunnen geven en niet meer. Die regel is dus bepaald.
Met de overschot van dat geld, dus met de andere 60 procent van dat leefloon als het gaat over een appartement, moeten mensen eten en drinken kopen, kleding kopen, voor hun levensonderhoud instaan. Een alleenstaande krijgt 1074 euro als leefloon, denk ik. Dat betekent dan zo’n 600 euro waarmee hij eten en zo meer koopt. Dat is uiteraard veel meer dan in Oekraïne. Alleen kan hij het eten en de kleren vandaag natuurlijk niet meer in Oekraïne kopen, maar moet hij ze hier kopen. Dat heeft dus wel een impact op zijn kosten.
Dat is de houding die we vanuit Vlaanderen hebben aangenomen: als die mensen het leefloon krijgen, moeten wij er wel voor zorgen dat er een faire behandeling is tegenover andere mensen in de samenleving. Als je die bedragen bekijkt, ga je zien dat dat meer is dan mensen moeten betalen in een sociale woning. Het zal iets minder zijn dan mensen gemiddeld moeten betalen op de private markt, maar de wooninfrastructuur die we aanbieden, is ook een wooninfrastructuur die heel vaak, of zeg maar in alle gevallen, niet voldoet aan de minimale woonnormen die we in Vlaanderen opleggen. Wij zeggen met de Vlaamse Regering dat dat een faire benadering is, als de federale overheid beslist – nogmaals, dat is een voorafname – om te werken met het leefloon. Dat is een beslissing die ik niet neem en die de Vlaamse Regering niet neemt. Dat is een beslissing die de federale overheid heeft genomen. En binnen dat kader werken we dan op die manier.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik heb nog een aantal korte slotbeschouwingen. Ten eerste heeft de heer Van Rooy even weinig respect voor de internationale rechtsregels en het asielrecht als Poetin zelf. Maar dat verbaast natuurlijk niet.
Ten tweede, mevrouw De Vreese, zegt u dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen nationaliteiten, maar dat is natuurlijk wel zo, want Oekraïners vallen vandaag inderdaad in een tijdelijk statuut, hoeven geen asiel aan te vragen en kunnen nu gratis een beroep doen op inburgering, terwijl net deze regering beslist heeft – ik heb het net nog eens gecheckt op de website van het Agentschap Inburgerging en Integratie – dat asielzoekers in de toekomst geen beroep meer gaan kunnen doen op gratis asielcursussen vanuit het agentschap tijdens hun procedure.
En ik wil helemaal geen politieke spelletjes spelen over dit onderwerp, want waar het mij om te doen is – en de minister heeft dat eigenlijk ook al gezegd – is dat wij vinden dat iedereen die naar hier komt en die vlucht voor oorlog, of het nu uit Oekraïne of uit Jemen is, hier een warm welkom verdient en dat die zo snel mogelijk moet worden geholpen om een plaats te vinden in onze samenleving, om Nederlands te leren, om te werken. We zijn allemaal overtuigd van dat belang, maar wat wij zeggen, is dat we dus voorstander zijn van verplichte inburgering, maar dat we ervan overtuigd zijn dat dat gratis moet zijn. Ik herhaal dus mijn pleidooi dat dat gratis moet zijn voor iedereen, omdat wij er echt van overtuigd zijn dat dat investeringen zijn die renderen, omdat je mensen helpt om die plaats in te nemen, om te werken, om bij te dragen aan onze samenleving.
Als ik uw antwoorden hoor, minister, kan ik alleen maar vaststellen dat u, door die inburgeringscursussen plots wel gratis te maken voor Oekraïners, eigenlijk toegeeft dat dat nodig is om mensen die rechthebbend zijn, te overtuigen om überhaupt mee te doen. En zodra het wel verplicht zal worden, of het nu voor Oekraïners is of voor een andere groep, en ze ervoor gaan moeten betalen, gaan in de praktijk heel veel mensen bij het OCMW moeten aankloppen om die kostprijs te kunnen betalen. En ik denk dat dat het allerlaatste is waar onze lokale besturen op dit moment op zitten te wachten.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Collega Ongena en collega Warnez, ik denk dat mevrouw Goeman hier een vraag stelt over het al dan niet betalend maken. Er is binnen deze Vlaamse Regering een heel duidelijke beleidskeuze geweest. Dat is toch iets essentieels waarover wij, als volksvertegenwoordigers, moeten kunnen debatteren. We zijn het daarover niet eens. Dat is zeer duidelijk. We zullen het er vandaag ook niet over eens worden. Maar ik vind het toch wel frappant dat hier wordt gezegd dat politici bepaalde vragen niet mogen stellen.
U verwees naar onze voorzitter, de heer De Wever. Collega Ongena, u zei dat die vragen beter niet kunnen worden gesteld. U noemde het kleine vragen. Ik vind dat die vragen wel moeten worden gesteld, omdat ik het belangrijk vind dat er een blijvend draagvlak is voor die hele crisis. Daarom is het belangrijk om over dat statuut na te denken. Dat had eigenlijk al op voorhand moeten gebeuren. Onze voorzitter is daar inderdaad verder op ingegaan. Maar dan moet er inderdaad verder over worden gedebatteerd. Het is een federaal thema. De minister gaat er hier, terecht, niet op in. In de Kamer zal dat nog gebeuren. Wij moeten dat ook doen. Net zoals we hier in de commissie kunnen debatteren over het al dan niet betalend maken van inburgeringscursussen, moet dat in de Kamer gebeuren over andere thema’s. Anders vrees ik dat je het draagvlak, dat al broos is, niet zult hebben. Als je met bepaalde taboes werkt, zal dat draagvlak worden aangetast. Dat is iets wat we allemaal absoluut niet willen.
Minister, u moet nu vooral inzetten op de noodsituatie, op de opvang, op de screening van die mensen. Zowel de federale screening van de asielzoekers als de screening van onze burgers. Wij vinden het ook belangrijk dat u verder inzet op het informeren van de steden en gemeenten, die op dit moment zeer tevreden zijn over het werk van de Vlaamse Regering.
De heer Veys heeft het woord.
Minister, dank u voor de antwoorden. Er moeten nog beslissingen worden genomen, maar ik apprecieer de transparantie en ook dat u de richting aangeeft waarin Vlaanderen kijkt.
Het managen, het besturen, de boel samenhouden, collega’s Ongena en Warnez en de minister hebben daarnaar verwezen. Dat is onze taak. We roepen hier op tot samenwerking tussen alle beleidsniveaus en tussen oppositie en meerderheid. We zullen slagen als we samenwerken of we zullen samen falen. Dit is iets met heel veel inzet. Ik ben blij dat ik bij de meeste fracties toch dat constructieve heb gehoord. Ik begrijp dat het oproepen tot eenheid bij sommigen niet in het DNA zit. Misschien moeten sommigen het overwegen om de komende weken niet continu met ‘naft’ te gooien op kleine vuurtjes. Dat brengt ons zeker niet verder.
De Vooruitfractie zal dit verder opvolgen. Met een goed overleg en het goede uitzetten van de zaken op het terrein denk ik dat we zullen slagen. We gaan nog heel wat moeilijke weken en maanden tegemoet. Onze fractie zal zich daar constructief bij opstellen.
Wat dat laatste betreft: laat ons hopen dat het weken zullen zijn, maar ik vrees inderdaad ook maanden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.