Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, ik weet dat u net als ik wakker ligt van het fenomeen van radicalisering in onze samenleving in al zijn verschillende vormen. We hebben natuurlijk al een aantal keren gehoord, onder andere van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD), dat zeker ook in extreemrechtse hoek radicalisering opmars maakt. Wat mij zo mogelijk nog meer zorgen baart, is dat het OCAD op dit moment ook waarschuwt voor een verjonging en een verharding van rechts-extremisme. Ze verwijzen daarbij in een recent rapport naar het feit dat er op dit moment zoiets is als het internet en sociale media wat in de praktijk betekent dat jongeren veel gemakkelijker in contact komen met rechts-extremistische propaganda.
Ook centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) en directies erkennen dat er een groeiende tendens is bij jongeren. Extreemrechtse haatspraak, het verheerlijken van nazisme en blanke suprematie tot het plannen van een aanslag op een onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers (OKAN). Het zijn maar enkele maar zeer verontrustende voorbeelden van de radicalisering onder minderjarigen.
Experten maken zich ook grote zorgen over de normalisering van dit gedachtengoed. Vroeger kon men aan de manier waarop jongeren zich kleedden, met uiterlijke kenmerken van neonazi’s of skinheads, zien dat zij zich tot een bepaald extreem gedachtengoed oriënteerden maar vandaag is dat zelfs niet meer het geval. Ook inhoudelijk is er een soort van normalisering opgetreden. Vreemdelingenhaat en antisemitisme lijken in bepaalde netwerken van jongeren de normaalste zaak van de wereld te worden. Die normalisering lijkt zelfs geen bewuste strategie van georganiseerde groepen, maar sijpelt via via door, en vaak in een soort van codetaal. De bron ligt vaak op sociale media zoals 4Chan, Discord, Twitch of VKontakte, het Russische Facebook.
Leerkrachten en directies geven aan te worstelen met deze extreemrechtse radicalisering bij veel jongeren. Ze geven aan dat ze de kennis missen over die sociale medianetwerken maar ook niet echt handvaten hebben om met dergelijk geradicaliseerde jongeren het gesprek aan te gaan, laat staan hen het problematische van hun standpunten te laten inzien.
Minister, we hebben het hier al vaker gehad over de nood aan deradicaliseringstrajecten en dat geldt uiteraard ook voor, ik zeg maar iets, moslimextremisten. Maar ik denk dat het ook echt tijd is dat we durven nadenken over deradicaliseringstrajecten voor extreemrechtse extremisten. Die discussie hebben we hier al gehad en u hebt toen gezegd dat u daarover wilde nadenken. Wat is de stand van zaken van die deradicaliseringstrajecten voor extreemrechtse radicalisering?
Wordt binnen het Vlaams preventie- en deradicaliseringsbeleid extra ingezet op die extreemrechtse radicalisering, heel specifiek van minderjarigen? Op welke manier wordt er preventief opgetreden?
Aangezien ook scholen daarmee worden geconfronteerd, is de vraag ook hoe de Vlaamse overheid scholen, jeugdwerk enzovoort steunt in het omgaan met deze normalisering van extremistische gedachtengoed. Hoe kan de kennis onder schoolteams over die problematiek worden versterkt?
Wordt dreigend gewelddadig extreemrechts radicalisme onder minderjarigen tijdig gedetecteerd? Hoeveel dergelijke dossiers werden er de voorbije jaren gedetecteerd en stonden op de radar?
Op welke manier kan het deradicaliseringsbeleid verder worden versterkt, met het oog op het structureel denormaliseren van extreemrechtse, xenofobe en antisemitische ideeën onder jongeren?
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw Goeman, u stelt een ernstige en terechte vraag, over iets wat ons bekommert.
U weet dat Vlaanderen verantwoordelijk is voor het voorkomen van gewelddadige radicalisering. Het is belangrijk dat we duidelijk maken dat we spreken over radicalisering die mogelijk kan ontsporen in gewelddadig gedrag of die geweld legitimeert. Er zijn vormen van radicalisme die helemaal niet bedreigend zijn, die een normaal onderdeel uitmaken van onze samenleving. We hebben – hopelijk – allemaal toch wel eens een radicaal idee of een radicale opinie. Maar gewelddadige radicale ideeën zijn bedreigend voor de samenleving en dreigen andere mensen in gevaar te brengen.
Het nieuwe actieplan radicalisering dat in mei 2021 werd goedgekeurd, hanteert een brede aanpak om gewelddadige radicalisering aan te pakken. Het bevat acties van de verschillende relevante beleidsdomeinen. Daarbij ligt de focus op alle vormen van gewelddadig extremisme. We maken daar geen onderscheid in. Het gaat om religieus geïnspireerd extremisme, maar ook om varianten van links- en rechts-extremisme.
De lokale integrale veiligheidscellen (LIVC’s) zijn daarbij, vanuit een Vlaams perspectief, van fundamenteel belang. In die lokale integrale veiligheidscellen zitten politie, preventie, lokale besturen en alle andere actoren rond de tafel en bekijken ze casus per casus wat ze kunnen doen, welke signalen er worden opgevangen, of die signalen bedreigend en verontrustend zijn en welke de beste aanpak op maat is om met die persoon of die groep van personen om te gaan. Soms is dat politioneel repressief, soms zal dat preventief zijn en dan bekijken we wat we kunnen doen.
Waar worden die signalen opgevangen door die LIVC’s? Die kunnen politioneel worden opgevangen, maar soms ook in een school, in een jeugd- of sportclub, in een bepaalde buurt, binnen een bepaalde familiale context enzovoort.
Vroegdetectie, het zo vroeg mogelijk detecteren van verontrustende signalen, is daarbij belangrijk. Maar ook voor de aanmelding, het feit dat zij worden doorgegeven, moet je je spelers responsabiliseren. Ook een goede verdere opvolging is uiteraard belangrijk.
Het is dat forum dat wij de voorbije jaren centraal hebben ontwikkeld, in de schoot van de Vlaamse overheid. Als burgemeester heb ik dat ooit samen met collega’s De Wever en Bonte in een eerste fase op de agenda gezet. We proberen dat casusoverleg in die LIVC zo sterk mogelijk te maken, onder meer door het nieuwe decreet, waarbij gedeeld beroepsgeheim mogelijk is geworden en waarbij partners informatie kunnen delen in de vertrouwelijkheid van de vergadering, door het aanbieden van draaiboeken, door het organiseren van infomomenten voor die lokale integrale veiligheidscellen inzake radicalisme, extremisme en terrorisme (LIVC R’s), ook vanuit een algemene ondersteuning die wij nastreven voor onze lokale besturen en waarin de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) een belangrijke rol speelt. Ten slotte zijn er ook een aantal diepgaandere begeleidingstrajecten die we hebben opgezet voor de LIVC’s, georganiseerd door de VVSG.
Vanop Vlaams niveau gebeurt er geen geaggregeerde monitoring, maar we weten wel op basis van de gemeenschappelijke gegevensbank die wordt beheerd door het OCAD en waar Vlaanderen toegang toe heeft, dat er een vijftigtal rechts-extremisten zijn die intensief worden opgevolgd en begeleid.
Wat betreft de vragen rond de ondersteuning van scholen en jeugdwerk in het omgaan met extremisme, zou ik u voor een uitgebreide toelichting van de aanpak van mijn collega’s bevoegd voor Jeugd, Onderwijs en Welzijn naar hen durven door te verwijzen. Een deradicaliseringsbeleid of preventiebeleid op gewelddadige radicalisering veronderstelt de samenwerking van iedereen. Alle ministers zijn daarin mee aan boord: de minister van Onderwijs waar het over Onderwijs gaat, de minister van Jeugd wat het jeugdbeleid betreft. Als u daar specifieke vragen over hebt, zou ik u graag naar hen willen doorverwijzen.
Maar binnen mijn bevoegdheid kan ik verwijzen naar de projecten binnen de projectoproep ter preventie van gewelddadige radicalisering en polarisatie, die van start zijn gegaan op 1 juli 2021. Daarbij konden lokale besturen specifieke accenten leggen. Een groot deel van de geselecteerde projecten zet in op mediawijsheid bij jongeren en op het ondersteunen van leerkrachten en jeugdwerkers.
Ik geef u een paar voorbeelden. De drie gemeenten Beringen, Ham en Tessenderlo werken samen om de signalen en omvang van polarisering bij middelbare scholieren in kaart te brengen.
Daarnaast worden professionals in het onderwijs en ouders ondersteund om deze signalen tijdig te detecteren en om hier preventief op in te zetten. Ook andere betrokkenen uit het lokaal bestuur, de LIVC’s en de lokale politie worden hierin gevormd. Dat is een concreet samenwerkingsverbond tussen drie Limburgse gemeenten.
Een ander voorbeeld is Gent, dat specifiek inzet op het bereiken van groepen jongeren die vatbaar zijn voor rechts-extremisme. Ze stellen vast dat deze jongeren momenteel onvoldoende bereikt worden in het reguliere aanbod. De verschillende referentiepersonen radicalisering in het onderwijs, welzijnswerk, jeugdwerk en sportclubs worden versterkt in het omgaan met actueel polariserende issues en in het rechts-extremisme. Dit gebeurt binnen het preventieve beleid van de stad waarbij alle vormen van extremisme aan bod komen.
Als ik dat mag samenvatten, denk ik dat onze aanpak richting rechts-extremisme in benadering, in structuur, in organisatie niet wezenlijk verschilt van hoe je bijvoorbeeld omgaat met islamitisch-extremistische jongeren of links-extremistische jongeren. Vanzelfsprekend moeten we mensen wel opleiden in het beter detecteren en opvangen van specifieke signalen waardoor jongeren die misschien in de greep kunnen komen van gewelddadig rechts-extremisme, worden getriggerd, en hoe je daar kunt de-escaleren en deradicaliseren. Daarvoor zijn die projecten van de VVSG op dit moment, samen met wat we doen met de LIVC’s, volgens mij het beste kanaal om dat ook te doen. Ik heb dus het gevoel dat men dat over het algemeen ernstig neemt. We volgen een politiek waarbij we geen kunstmatig onderscheid maken tussen die verschillende vormen van gewelddadig extremisme en waar we proberen met een de-escalerende en een deradicaliserende aanpak te voorkomen dat er andere stappen nodig zijn die dan politioneel en repressief worden.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, het begint inderdaad altijd met woorden. We moeten zeer alert zijn voor signalen dat jongeren vatbaar zijn voor vreemdelingenhaat, voor antisemitische ideeën. Dan is het een kwestie van zo snel mogelijk in te grijpen.
Laat het mij zo concreet mogelijk maken, om goed begrepen te worden. Stel dat een leerkracht vandaag vaststelt dat er iemand in de klas zit die tijdens de les geschiedenis stelselmatig de verdediging opneemt van iemand als Hitler, die op zijn pennenzak ‘88’ begint te schrijven – een verwijzing naar ‘Heil Hitler’ – en die dus duidelijk neonazistische sympathieën aan het ontwikkelen is, wat gebeurt er dan concreet? Wat kan een leerkracht doen? Hoe geraakt zo’n case op de agenda van een LIVC? Op basis van welke criteria gebeurt dat? Dat zijn eerste signalen, hoe gebeurt die opvolging? Wat zijn dan vandaag de tools voor een LIVC om daar heel concreet mee aan de slag te gaan?
Mijn vraag was: bestaat er zoiets, in het geval dat het nodig zou zijn, als deradicaliseringstrajecten? U zei zelf al – en ik ben het 100 procent met u eens – dat de filosofie van zo’n aanpak dezelfde is als religieus en moslimextremisme: een goede detectie, een goede opvolging, maar dus ook deradicalisering als laatste stap. Maar je hebt experten nodig die goed begrijpen hoe de mechanismen zitten, bijvoorbeeld van racistisch of neonazistisch denken, om daar dan ook weer een gepast antwoord op te kunnen bieden en mensen te overtuigen dat dat zeer problematische ideeën zijn. Hoe gaat dat concreet in zijn werk? Bestaan die deradicaliseringstrajecten al? Voor leerkrachten of scholen die met zo’n fenomeen geconfronteerd worden, is dat een kwestie van zelf te vragen of die opleidingen er zijn? Bestaan die ook buiten de VVSG? Kunt u daar nog eens wat meer uitleg over geven?
Dank u wel, mevrouw Goeman. Dat was netjes binnen de twee minuten. Ik had me tijdens de middag trouwens voorgenomen, collega’s, om u erop te wijzen dat het vandaag World Speech Day is. De kern van een goede speech is om in een kernachtige boodschap uw verhaal te kunnen brengen. Wij hebben hier tijdsloten, zoals ze dat zeggen. U bent daar in ieder geval al heel goed mee begonnen. Dat de anderen daar een voorbeeld aan nemen!
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik denk dat de meeste fracties hier aanwezig zich effectief – zoals de collega zegt – zorgen maken over wat OCAD hier in het verleden ‘onrustwekkende signalen van extreemrechtse dreiging’ heeft genoemd, vandaar ook het harde werk dat wij in het verleden in deze commissie en in de commissie Strijd tegen Radicalisering hebben gestoken in de bestrijding van alle vormen van gewelddadige radicalisering.
Maar als ik dat mag zeggen: ik heb het eigenlijk stilaan een beetje gehad met de selectieve verontwaardiging die ik hier van sommige fracties in de commissie hoor. In het actieplan hebben we telkens gefocust op alle beleidsdomeinen, en dat ging van Onderwijs tot Werk, Jeugd, Welzijn, enzovoort. Maar hier in de commissie zie ik al jarenlang dezelfde trend: de linkse partijen die enkel vragen stellen over de extreemrechtse dreiging, en andere partijen die zich enkel focussen op de islamitische dreiging. Ik heb het daar eerlijk gezegd stilaan mee gehad. Ik pleit dus nogmaals om het debat niet ideologisch te kleuren, en die enge visie te overstijgen zoals we dat in het verleden in de commissie, in de strijd tegen radicalisering, hebben gedaan met de resolutie die we over de partijgrenzen heen hebben goedgekeurd, zoals de minister vandaag ook terecht heeft aangegeven.
Wat tijd betreft was dat een sterke speech!
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Een basis van een goede speech is ook: luisteren. Kijk … de voorzitter geeft me gelijk. Dank u wel.
Het is natuurlijk wel zo dat we in verschillende commissies, ook deze, alle vormen van extremisme en vooral van gewelddadige radicalisering aankaarten. Ik denk eigenlijk dat de verschuiving in de richting van gewelddadig rechts-radicalisme misschien iets later op de kaart is gezet, juist doordat men in het Vlaams Parlement eerst is beginnen te kijken naar bepaalde vormen van religieus extremisme. In die zin denk ik dat het normaal is dat we tekorten, die op dat moment eigenlijk ingebouwd zijn in de manier waarop we dit aanpakken, nu beginnen bij te benen, omdat er in eerste instantie maar naar één bepaalde vorm van radicalisering is gekeken. Naderhand heeft men gezien dat er andere vormen van radicalisering dreigen. We zuigen dit ook niet uit onze duim: dit komt van het OCAD, van CLB’s enzovoort.
Daarom heb ik inderdaad ook twee vragen, minister. Ten eerste, hebt u er zicht op of er op dit moment, met de middelen die er zijn, voldoende kan worden gemonitord wat betreft het gewelddadig rechts-radicalisme? Dat is geen eenvoudige zaak. Met name, zoals de collega heeft aangehaald, is er een heel belangrijke vorm van online radicalisering. De fysieke aanwezigheid verweeft zich met een online aanwezigheid. Op welke manier wordt daarop ingespeeld? Kunt u daarin verduidelijking geven, niet alleen door te zeggen over welke projecten het gaat, maar hoe het praktisch wordt aangepakt. Maar wat ik ook belangrijk vind – en daar bent u weinig op ingegaan in uw antwoord –, is op welke manier er preventief opgetreden wordt. Ik heb dezelfde vraag gesteld aan minister Demir. Zij verwees toen zowel naar minister Beke als naar u. Wat dat betreft ligt de bal dus in u beider kamp. Welke concrete acties worden daar nu aan verbonden? Iemand terug naar de samenleving brengen is veel moeilijker dan ze in de samenleving houden.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Ik moet zeggen dat ik toch wel positief verrast ben, zowel door de vraagstelling van mevrouw Goeman, als over het begin van het antwoord van minister Somers. Waarom? Ten eerste omdat mevrouw Goeman een aantal keren de woorden neonazisme, nazisme, antisemitisme en vreemdelingenhaat heeft gebruikt en dat heeft benadrukt. Ten tweede omdat minister Somers, en dat heeft hij al vaker gedaan, erop heeft gewezen dat niet elke vorm van radicalisme of radicalisering negatief is, en dat het wel degelijk gaat over ‘neiging tot gewelddadige radicalisering’.
In die context zou ik toch willen vragen aan de partijen die zich daarover zorgen maken, en dat is wel degelijk elke partij, dat zij misschien eerst eens stoppen met de semantische bevuiling dat extreemrechts het probleem – of een probleem – is. Wij worden als partij, als Vlaams Belang, al jaren, al decennia, extreemrechts genoemd.
Wij worden belasterd met een term die eigenlijk ‘fascisme’ betekent, die doet denken aan het nazisme. Ik pik dat niet. Wij zijn dat niet.
Beste commissieleden, in die context is het wel degelijk ook een probleem – en wij krijgen die signalen helaas vaak – dat leerlingen die zich in de klas bekennen tot het Vlaams Belang, die zeggen dat ze tegen massa-immigratie zijn, tegen islamisering, dat die op één hoop gegooid worden met fascisme, neonazisme, en daar wordt geen logische en correcte rechtvaardige scheiding aangebracht. Wij kunnen de problemen van extremisme, of ze nu komen van de islam, het communisme, het nazisme of het fascisme, alleen deftig aanpakken als we stoppen met een partij zoals de mijne ook weg te zetten als iets extreemrechts of fascistisch. We moeten daar semantisch zeer correct in blijven.
Minister Somers heeft het woord.
Collega’s, dank u wel voor de verschillende beschouwingen. Ik ben het eens met de grondlijn van collega Sminate: we moeten allemaal opletten, dat geldt voor ieder van ons. Wanneer we naar de samenleving kijken, doen we dat vanuit een ideologische bril. Dat is logisch voor politici. Politici bekijken de samenleving vanuit een bepaalde set waarden, ze appreciëren bepaalde handelingen en daden en ze zijn kritisch en negatief tegenover anderen. Dat is de bril die we ophebben om naar de samenleving te kijken. We moeten er ons altijd van bewust zijn dat daar niks verkeerds mee is. Ik ben een overtuigde liberaal. Andere mensen zijn overtuigd Vlaams-nationalist, socialist, christendemocraat enzovoort.
Maar soms maakt ons dat selectief. Dat is ook zo. Als politici hebben we de natuur om zaken wat aan te scherpen, om het licht te laten schijnen op dingen die ons aanstaan of de confrontatie op te zoeken met de zaken die we minder graag hebben. Alleen, vanuit een veiligheidsperspectief kan die selectiviteit of die bril gevaarlijk zijn, waardoor we sommige dingen niet zien of niet willen zien die wel degelijk een veiligheidsrisico in zich houden. Dus wanneer je vanuit een veiligheidsperspectief naar de samenleving kijkt, dan is het belangrijk dat we dat zo onthecht mogelijk doen, ook ten aanzien van onze eigen overtuigingen. We mogen niet blind zijn voor vormen van extremisme die voor ons misschien ongemakkelijk zijn.
Daarom is het beleid van de Vlaamse Regering erop gebouwd – een veiligheidsbeleid – om geen onderscheid te maken tussen wat de ideologische of religieuze motivatie ook kan zijn om over te gaan tot gewelddadig radicalisme of tot het legitimeren van geweld om een bepaalde maatschappijvisie of religieuze of ideologische overtuiging door te drukken in de samenleving. Dat is een algemene stelling. Ik ga hier niemand verwijten maken. Dat doe ik niet, maar dat is wel een belangrijk uitgangspunt.
De voorbije maanden werden hier regelmatig vragen gesteld. Dat is ook logisch. Men gaat niet altijd de vraag stellen over alles. Ik denk dat het perfect legitiem is om een vraag te stellen over rechts-extremisme en op een andere commissievergadering eens een vraag te stellen over een islamitisch geïnspireerd extremisme. Dat moet perfect kunnen. Als minister moet ik dat beantwoorden, maar we moeten dat wel steeds voor ogen houden. Ik vind dat heel belangrijk.
Mevrouw Goeman, concreet over uw vraag: wat gebeurt er als een leraar botst op een jongere waarvan hij de indruk heeft dat die in de greep is van rechts-extremistisch ideeëngoed, en op een zeker moment misschien zelfs begint te flirten met het legitimeren van geweld, enzovoort, het verhaal dat u vertelde? Wel, er zijn drie sporen die daarin gevolgd worden.
Eerst en vooral is er de leraar zelf: we moeten de leraars zo goed mogelijk leren omgaan met dit gegeven. Er zijn vandaag leraars die het moeilijk hebben of niet de juiste strategie weten hoe ze daar in een individueel geval mee moeten omgaan in een klas. Als er een leerling zit die dat doet, stellen ze zich de volgende vragen. Negeer ik dat? Moffel ik dat weg? Zoek ik de confrontatie of zoek ik de dialoog? Persoonlijk denk ik dat het gesprek belangrijk is. Het is belangrijk om dat op een goede manier te doen. Daarom zijn er opleidingen die leraars toelaten om om te gaan met jongeren die soms heel extreme standpunten innemen die ongemakkelijk zijn en waarmee je door dialoog, door te praten, jongeren kan helpen om meer gemodereerd, met een meer open blik, meer nuance, alleszins zonder legitimatie van geweld na te denken, te handelen en te spreken in de samenleving.
Het tweede dat kan gebeuren, is als die leraar zich daar niet machtig genoeg voor voelt of zich niet in staat voelt om dat dat te doen. Die kan dat melden aan de lokale integrale veiligheidscel (LIVC). Die kan dat doen bij de burgemeester. Wat gebeurt er op een LIVC? Ik heb er voldoende voorgezeten. Daar zit men aan tafel. Het gaat dan bijvoorbeeld over Kris Van Dijck – een willekeurig figuur, willekeurige naam – die merkwaardige ideeën begint te omarmen, waar we een leven lang al het vermoeden van hebben, maar nu begint hij daar een gewelddadige dimensie aan te geven of hij begint dat te verheerlijken.
Wat doen we daarmee? Wat doet zo’n LIVC concreet? Want dat is geen hocus pocus. Dat is heel eenvoudig, want soms maken we dat allemaal complexer dan het is. Men kijkt of er antecedenten zijn, of hij nog zulke dingen gedaan heeft, wat zijn omgeving is en of hij in de greep zit van mensen die dat ideeëngoed koesteren. Zijn er in zijn omgeving mensen waar wij een beroep op kunnen doen om hem te deradicaliseren? Deradicaliseren is eigenlijk opnieuw de geest opentrekken en zorgen dat hij opnieuw andere perspectieven, andere standpunten ziet, iemand die met hem kan praten, waar hij nog een gezagsfiguur in ziet, waar hij nog naar wil luisteren. Want, mevrouw Groothedde, het grote probleem van mensen die geradicaliseerd zijn, is dat ze niet meer luisteren naar elkaar. Het is belangrijk dat we naar elkaar luisteren. Dat is het begin van een dialoog. Dus je moet mensen zoeken die naar elkaar luisteren. Dat doet een LIVC. Als een LIVC vaststelt dat mijnheer Van Dijck te ver geradicaliseerd is, dat het gesprek niet meer mogelijk is en dat hij daadwerkelijk begint te flirten met gekke ideeën, dan zitten we in een politioneel spoor.
Er is nog een derde punt. Wie kan die school bijstaan? Soms kan een school bijna door een hele klas ontredderd worden, waarbij men de handen omhoog steekt en zegt in een klimaat te zitten dat niet meer houdbaar is. Het kan vanuit een rechts-extremistisch kader zijn, het kan ook vanuit een islamitisch extremistisch kader zijn, dat we zeggen dat we de greep op onze school verliezen. Wel, dan zijn er organisaties die zo’n school kunnen bijstaan. Ik heb dat meegemaakt in mijn eigen stad Mechelen. Ik ga de school niet vernoemen. Op een zeker moment was er een fundamenteel probleem, in dit geval van rechts-extremisme. Het had evengoed islamitisch extremisme kunnen zijn of links-extremisme. Die heeft toen een beroep gedaan op het Centrum voor Expertise en Advies inzake Preventie en Interventie met betrekking tot Radicalisme en Extremisme (Ceapire), die die school heeft bijgestaan om te kijken naar strategieën en hoe we weer tot de normaliteit kunnen komen, hoe we die ideologische vlucht vooruit richting gewelddadigheid kunnen omkeren. Dat is eigenlijk op een succesvolle manier gebeurd. Dat is door gesprekken, dialoog, door nieuwe afspraken in school, door mensen die zeggen dat je die mening mag hebben, maar dat je ook gaat luisteren naar elkaar. Het zijn vaak basisdingen die opnieuw nodig zijn om mensen te deradicaliseren.
Nogmaals, dat werkt niet bij iedereen, en bij wie het niet werkt, komen de politie en het repressieve apparaat om de hoek kijken. Wie zijn daar allemaal voor? We hebben ook het aanspreekpunt Onderwijs, collega Weyts, de helpdesk van de VVSG waar mensen terechtkunnen. Er is dus toch wel een heel apparaat uitgewerkt dat op het terrein mensen op een gestructureerde manier kan bijstaan wanneer ze problemen hebben.
De vraag was of ik kan garanderen … (Celia Groothedde maakt aanstalten om de commissiezaal te verlaten.)
Ik wou antwoorden op de vraag van de mevrouw die pleitte om naar elkaar te luisteren. (Gelach)
Mevrouw Groothedde heeft seffens ook nog een vraag, maar ze gaat heel aandachtig luisteren.
Minister, ik dacht dat u net geantwoord had. U moet weten dat ik de commissie Welzijn gewend ben, en niet al uw collega’s hebben de gewoonte om op alle vragen te antwoorden. Dus ik dacht dat met een zijdelingse aanraking uw volledige antwoord al gegeven was, maar ik zal netjes nog een paar minuten blijven zitten. Dan ga ik nadien mijn vragen in de commissie Welzijn stellen.
Mevrouw Groothedde, wij hebben hier een commissievoorzitter die erop toeziet dat de minister antwoordt op de vragen die gesteld worden.
Dat valt te benijden.
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw Groothedde, ik doe nog een poging om te antwoorden. Uw concrete vraag was of we zeker zijn dat we voldoende capaciteit hebben. Dat is een ernstige en een fundamentele vraag. Zijn we voldoende zeker dat we voldoende capaciteit op het terrein hebben om te weten dat we een greep hebben op elke vorm van radicalisering? Mijn eerlijk antwoord is dat we daar nooit 100 procent zeker van kunnen zijn. Dat weten we nooit.
U hebt ook verwezen naar radicalisering via het internet. Radicalisering via het internet betekent nog altijd een persoon radicaliseren die toch nog altijd in een samenleving staat.
Ik denk dat die gemeenten en steden die het sterkste sociaal netwerk hebben, die het sterkste sociaal weefsel hebben, die het meest aanwezig zijn in al hun gemeenschappen en alle organisaties in alle hoeken en kanten van de samenleving, het meest kans hebben om aan vroegdetectie te doen. Ik denk dat dat in een aantal steden het verschil heeft gemaakt. Men moet het vertrouwen hebben van de burger. Een burger die zich kan identificeren met de lokale overheid en die zich niet uitgesloten maar ingesloten voelt: die zal bereid zijn om met de overheid te praten. De overheid moet ook een attitude aannemen waarbij niet iedereen die verdacht wordt van een extremistisch idee, onmiddellijk tot vijand wordt verklaard, die enkel op het hoofd kan worden geklopt.
Dat geldt voor alle vormen van extremisme, dus ook voor rechts-extremisme. Als we iemand die een rechts-extremistisch ideeëngoed heeft, beschouwen als de vijand van de staat en van de overheid, en heel zijn omgeving verdacht maken, dan zal die omgeving geen contact meer zoeken met de overheid. Ik heb dat gezegd in de tijd dat we heel veel praatten over islamitisch extremisme, dat vandaag nog altijd bestaat en sterk aanwezig is, maar ik zeg dat ook naar rechts-extremisme toe.
Een overheid moet altijd verbinding zoeken en moet altijd proberen om de band opnieuw te herstellen. Hoe vroeger men dat kan doen, hoe beter. Wanneer gaan vaders en moeders, ooms en tantes, mensen van verenigingen, buren, naar de overheid komen? Wanneer ze het gevoel hebben dat de overheid er is om in de eerste plaats te helpen. Soms is helpen ook sanctioneren, maar het begint bij helpen en proberen te helpen. Die samenlevingen zullen het meest succesvol zijn.
Ik heb dus geen garantie dat we alles weten. Ook de politie kan die garantie niet geven. Maar ik ben er wel van overtuigd dat we de voorbije jaren een infrastructuur hebben kunnen uitbouwen, preventief en politioneel, die ons veel beter beschermt dan pakweg tien jaar geleden tegen vormen van extremisme. Dat antwoord wou ik u nog even geven.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Mevrouw Sminate, ik weet niet over welke selectieve vorm van verontwaardiging u het hebt, in de linkerhoek. Ik kan voor mezelf spreken, en ik denk dat ik hier in het parlement systematisch alle vormen van radicalisme heb veroordeeld. Ik heb trouwens ook al vragen gesteld over religieus en moslimfundamentalisme, want dat zijn allemaal fenomenen die me evenveel zorgen baren. Maar we kunnen er natuurlijk niet onderuit dat in rapporten van onder andere het OCAD te lezen staat dat rechts-radicalisme in opmars is, en dus maak ik mij daar als parlementslid ook zorgen over.
Laat ons eerlijk zijn: er is natuurlijk zoiets als vrije meningsuiting, en dat is goed. Mensen mogen ideeën hebben over het feit dat de poorten van de massamigratie dicht moeten, of dat islam een bedreiging is voor onze samenleving. Maar de grens van vrije meningsuiting ligt natuurlijk bij aanzetten tot haat. Dat is het grote probleem met extreemrechts. Extreemrechts predikt haat tegen vreemdelingen, vergelijkt moslims systematisch met terroristen, met uzelf trouwens op kop, mijnheer Van Rooy. U predikt haat tegen mensen van kleur, maakt een onderscheid tussen echte en niet-echte vreemdelingen. We weten waar dat toe kan leiden. Kijk naar Christchurch, kijk naar Utøya. Mijn oproep is hier vandaag om daar de ogen niet voor te sluiten. Er zijn bewegingen zoals Schild en Vrienden, die ondertussen naar trainingskampen in Roemenië gaan. Ik denk dat de dreiging van ‘lone wolf’-acties ook hier in Vlaanderen niet totaal uit de lucht gegrepen is.
Mijn oproep, minister, is vooral om aandacht te hebben voor dat fenomeen. Zet meer in op preventie. Zorg ervoor dat onze leerkrachten, onze jeugdwerkers, onze CLB’s gewapend zijn. Ik denk dat er meer nood is aan vorming. Niet iedereen weet bijvoorbeeld dat de emoji voor melk symbool staat voor ‘white supremacy’. Ik wist dat ook niet. Als leerkracht moet je dat weten om de signalen te kunnen interpreteren. Er is dus nood aan vorming. We moeten verder gaan dan projecten en een systematische aanpak hebben. Schuif dat niet door onder ministers, maar zet u aan tafel met minister Weyts, om daar echt werk van te maken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.