Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over onbetaalde stages en het Europees recht
Verslag
– Deze vragen om uitleg werden via videoconferentie behandeld.
De heer Ongena heeft het woord.
Inderdaad, collega’s, we namen kennis van een uitspraak van het Europees Comité van de Sociale Rechten (ECSR) dat heeft geoordeeld dat de onbetaalde stages die in ons land worden aangeboden ingaan tegen het Europees Sociaal Handvest. Het was een vrij strenge uitspraak want men zegt dat jonge mensen vaak als onbetaalde arbeidskracht worden uitgebuit, dat er onvoldoende gecontroleerd wordt op de kwaliteit van de stages en dat dat allemaal de ongelijkheid in de hand zou werken. Dat zijn nogal strenge woorden en daarom begon er meteen een alarmbelletje te rinkelen. Als we onbetaalde stages niet meer mogelijk mogen maken, dan heeft dat misschien wel invloed op allerhande initiatieven die we ook in Vlaanderen nemen door mensen met werkplekleren en dergelijke aan de slag te krijgen. Nu, die uitspraak kwam er na een collectieve klacht van het Europees Jeugdforum. We weten dat ze niet rechtstreeks afdwingbaar is, maar ze heeft toch een zekere morele draagwijdte.
Als we kijken naar de cijfers, dan zien we dat slechts 18 procent van de stages in ons land betaald worden. Deze uitspraak zou potentieel toch wel betrekking kunnen hebben op die 82 andere procenten van de stages, en dat zijn er ongetwijfeld heel veel.
Federaal minister van Werk Dermagne heeft al aangekondigd dat hij in actie zal schieten om de situatie te verbeteren, maar durft zich niet uit te spreken over het gaan naar een verbod op onbetaalde stages. Zoals ik al zei, werken we ook in Vlaanderen met heel veel stages. Sommige daarvan, zoals een individuele beroepsopleiding (IBO) of de toekomstige gemeenschapsdienst, zijn wel betaald. Andere passen in een opleiding en daarvan is ook al gezegd dat de verloning dan eigenlijk in het diploma zit of in het werk dat je daar nadien mee kunt krijgen.
Minister, in welke mate kan de uitspraak van het Europees Comité van de Sociale Rechten ook een invloed hebben op de Vlaamse activeringsmaatregelen en eventueel het beleid van de VDAB inzake werkervaringen?
Hoe schat u dit oordeel in? Wat is uw appreciatie over deze uitspraak?
Uw federale collega Dermagne gaf aan dat hij hierover actie zou ondernemen. Hebt u hierover al overleg gehad? Of zult u dat nog doen?
Tot slot, welke impact kan zo’n eventueel verbod – mocht het tot een volledig verbod komen – op onbetaalde stages hebben op onze arbeidsmarkt?
– Robrecht Bothuyne treedt als voorzitter op.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Collega’s, ik sluit graag aan bij de vraag om uitleg van collega Ongena.
De federale overheid wordt op de vingers getikt door het Europees Comité voor de Sociale Rechten, een orgaan van de Raad van Europa, over het aanbieden van onbezoldigde stages. Dat zou immers in strijd zijn met het Europees Sociaal Handvest en het recht op een eerlijke vergoeding. Men geeft aan dat de arbeidsinspectie onvoldoende efficiënt is om zogenaamde nepstages tegen te gaan.
Er werd een klacht ingediend door het Europees Jeugdforum met de steun van verschillende jongerenorganisaties tegen de onbezoldigde stages buiten een schoolse opleiding.
Minister Dermagne stelde – ik citeer – : “Onbezoldigde stages zijn een vorm van deloyale concurrentie, misbruik van jonge werknemers en een manier waarop de ongelijkheid op de arbeidsmarkt vergroot.”
Minister, wat is de impact van deze beslissing van het Europees Comité voor de Sociale Rechten voor Vlaanderen op de instrumenten om mensen te activeren en toe te leiden naar de arbeidsmarkt?
Federaal minister Dermagne gaf aan daarover in overleg te gaan met de regio’s. Werd daarover reeds een overleg georganiseerd en wat is de uitkomst daarvan?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank jullie wel voor de vragen.
De impact van de uitspraak van het Europees Comité van de Sociale Rechten op werkplekinstrumenten van VDAB zal, zo blijkt uit ons eerste voorlopige onderzoek, eerder beperkt zijn. Ik spreek dan ook uit enige voorzichtigheid, aangezien we nog maar een eerste analyse hebben gemaakt.
Binnen VDAB zien we de inzet van stages in drie contexten. De eerste context is die van de beroepsopleiding. Daar zien we de klassieke opleidingsstage die deel uitmaakt van een ruimer opleidingstraject, vaak in samenwerking met onderwijs, waarbij de incentive in de certificering van de competenties zit. Ook de individuele beroepsopleiding met zijn opleidingsincentive zit in die groep.
Daarnaast is er de context van de trajectwerking waarbij men activerende of competentieversterkende stages inzet in het kader van arbeidsbemiddeling en oriëntatie. Ik denk bijvoorbeeld aan de snuffelstages waarvan ik grote voorstander ben om kort maar doelgericht te proeven van een job.
De derde is de context van de stages op initiatief van de werkgever. Hiervoor is het bezoldigd instrument van de beroepsinlevingsstage (BIS) geoperationaliseerd.
Op 6 juli 2018 hebben we werkplekleren hervormd. Daardoor is er in de vorige legislatuur al voor gekozen om cursistenvergoedingen toe te kennen aan alle klanten die een stage lopen binnen de opleidings- en trajectcontext. Een tussenkomst in de verplaatsings- en kinderopvangkosten garandeert zo een kosteloze stage. We geven een vergoeding onder een andere vorm.
Collega Ongena, u vraagt ook naar mijn visie omtrent het principe van onbetaalde stages. Zoals geschetst, maak ik een onderscheid tussen stages die passen binnen een opleiding, of trajectwerking voorzien van een opleidingsplan waarin specifieke competenties worden aangeleerd of verscherpt. In dat geval bestaat de vergoeding van de stagiair in het opdoen van een relevante werkervaring onder deskundige begeleiding, met het oog op het behalen van een diploma of andere kwalificatie. Dat is deel één.
Het is anderzijds een heel andere situatie als jongeren stage lopen buiten een opleidingstraject, omdat met dat soort stages een beperkt aantal werkgevers de verwachting schept dat jongeren de ene na de andere stage moeten aaneenrijgen om toegang te krijgen tot een beperkt aantal felbegeerde arbeidsplaatsen. In die context vind ik de kritiek van onze Jeugdraad en het Europees Comité voor de Sociale Rechten absoluut terecht. Het kan niet de bedoeling zijn dat onze jongeren na hun studies en stages altijd opnieuw onbezoldigd aan de slag moeten. Dat werkt ongelijkheid in de hand. Enkel jongeren met een sterk netwerk kunnen die stages volhouden en komen nadien in aanmerking voor de betere banen. Arbeidsbemiddelaars mogen om die reden in Vlaanderen dan ook geen vergoeding vragen van werkzoekenden. Betalen om te mogen werken, dat kan absoluut niet.
Wat tot slot de vragen over de contacten met het federale niveau betreft: wij hebben zelf niet gewacht en hebben die problematiek onmiddellijk aangekaart bij het kabinet van collega Dermagne. Minister Dermagne heeft mij daar ook schriftelijk op geantwoord. In de brief heeft hij bevestigd dat hij alles in het werk zal stellen om dergelijke praktijken tegen te gaan. Onze diensten staan absoluut ter beschikking. Het is in elk geval wenselijk om te bekijken op welke manier we op dat vlak intensief kunnen samenwerken. Onze inspectiediensten kunnen bijvoorbeeld samenwerken inzake controles op onbetaalde stages. Ik heb die boodschap en die bereidheid ook overgemaakt aan het kabinet van collega Dermagne.
De heer Ongena heeft het woord.
Dank u wel voor het antwoord, minister. Ik ben natuurlijk al tevreden dat onze officiële stages vanuit VDAB en dergelijke dan toch in orde zijn, volgens het eerste, beperkte onderzoek dat u hebt gevoerd. Er is dus geen probleem voor snuffel- en andere stages. Het is al goed nieuws dat we daar niet in de problemen gaan komen.
Maar zoals u zelf zegt, zijn het vaak stages die buiten een opleidingscontext plaatsvinden. De uitbuiting die daar plaatsvindt, moeten we echt een halt toeroepen. Daarom ben ik ook blij dat u de intentie hebt om goed samen te werken met het federale niveau en dat u uw diensten hebt aangeboden om daar de controles op te voeren. Ik denk dat het echt noodzakelijk is bij hetgeen hier soms gebeurt, waarbij jongeren van de ene stage naar de andere moeten gaan en daar niet voor betaald worden. Meer nog, vaak moeten ze daar kosten in steken. Dat is iets dat we niet kunnen aanvaarden. Het is dus goed dat u daarin samenwerkt. Ik heb eigenlijk geen bijkomende vragen.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Bedankt voor het antwoord, minister. Ik ben alvast blij dat bij die eerste screening naar boven komt dat er een beperkte impact is. Ik vind het ook redelijk positief dat u zelf contact hebt opgenomen met de federale minister om niet te blijven wachten, dat hij het initiatief neemt en dat Vlaanderen eigenlijk voor is.
Die onbezoldigde stages vormen soms ook een onderdeel van een opleiding. Het feit dat dat onbetaald is, kan werkgevers ook over de streep halen om tijd en energie te investeren in stagiairs. Ik denk dat we er soms te veel van uitgaan dat stagiairs goedkope, onbetaalde werkkrachten zijn. Ik vond de uitspraken van federaal minister Dermagne dan ook een beetje eenzijdig en ongenuanceerd. We weten immers dat werkgevers doorgaans wel veel tijd moeten investeren in stagiairs. We kennen allemaal de goede stages en de succesverhalen. Het loont om daarin te investeren en dat leidt wel tot effectieve tewerkstellingen. In dat opzicht is dat wel een wederzijdse win-winsituatie.
Het feit dat de stage onbezoldigd is, geeft ook wel de motivatie en de gedrevenheid van de stagiairs aan om in de eerste plaats bij een bepaald bedrijf te gaan bijleren. Natuurlijk zijn er grenzen en kan het ook nooit de bedoeling zijn dat mensen gedurende een zeer lange tijd een stage volgen en daarmee eigenlijk meedraaien als een gewone werkkracht. Ik sluit me daar graag aan bij de opmerking van collega Ongena. Mijn vraag is dus veeleer hoe dat spanningsveld kan worden bewaakt.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik dacht eigenlijk dat zowel de heer Ongena als mevrouw Claes meegingen in de redenering om het verschil te maken tussen stages als vorm van opleiding en andere stages. Ik heb eigenlijk geen aanvullende vragen gehoord. Op het einde heb ik wel de mond van mevrouw Claes zien bewegen, maar ik hoorde niets. Er moet iets fout gelopen zijn in de verbinding.
Mevrouw Claes had wel degelijk nog een vraag gesteld.
Het kan niet de bedoeling zijn dat die stagiairs voor een lange periode onbezoldigd in een bedrijf aan de slag gaan en meedraaien als een gewone werkkracht. Hoe kunnen we dat spanningsveld goed bewaken?
Je hebt twee soorten. Er is de stage die deel uitmaakt van een opleiding en die leidt tot een certificaat. Je hebt dan de andere die onbezoldigd zijn, maar die mogen niet. Dat vraagt samenwerking tussen onze inspectiediensten. Daarover gaat net de brief die ik aan minister Dermagne heb geschreven, dat dit niet meer mag. En ik heb gevraagd hoe we dit samen zullen aanpakken om te vermijden dat het gebeurt.
Ik vind de kritiek van de jongeren ook terecht. Ofwel is het een deel van hun opleiding, ofwel is het in het kader van een inschakeling bij VDAB, maar daar is nog altijd een vergoeding voorzien onder de vorm van tegemoetkomingen voor van alles en nog wat. Het gaat over de andere stages. Die kunnen in principe niet meer. We moeten dan ook duidelijk maken aan bedrijven dat dit niet meer kan en er moet tegen opgetreden worden. Dat is althans mijn redenering.
Ik veronderstel dat dit voldoende duidelijk was.
De heer Ongena heeft het woord.
Dat spanningsveld is er zeker, maar zoals de minister aangeeft, zijn er heel veel mogelijkheden om binnen bepaalde opleidingstrajecten stages te volgen, en die passen ook in de uitspraken die het comité heeft gedaan. Ik denk dat we er echt over moeten waken dat we jongeren maximaal in die systemen inschakelen en op die manier beschermen tegen misbruiken, want die zijn er en die moeten we echt aanpakken.
Mevrouw Claes heeft het woord
Ik sluit graag aan bij de slotbemerking van de heer Ongena. Ik kan me daar helemaal in vinden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.