Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het nieuwe actieplan voor de preventie en aanpak van schooluitval
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik heb een vraag in verband met de aanpak en de preventie van schooluitval, lees ‘ongekwalificeerde uitstroom uit ons onderwijs’. In de commissievergadering van 3 februari jongstleden bespraken we de cijfers met betrekking tot het aantal vroegtijdige schoolverlaters. Voor het schooljaar 2019-2020 was er in het secundair onderwijs sprake van 9,4 procent vroegtijdige schoolverlaters. Laat mij duidelijk zijn, voor de N-VA-fractie is elke vroegtijdige schoolverlater er een te veel. We mogen daar dus niet vrolijk over doen en zeggen dat het ‘maar’ 9,4 procent is. Dit is weliswaar een daling ten opzichte van het schooljaar 2014-2015, wat wel belangrijk is.
Minister, om een verklaring te krijgen voor die daling, liet u al weten dat u uw administratie de opdracht hebt gegeven de input van diverse onderzoeken met betrekking tot vroegtijdig schoolverlaten te verzamelen. Bijkomend stelde u dat u het aantal vroegtijdige schoolverlaters door middel van een aantal hervormingen wilt terugdringen “zoals de modernisering van het secundair onderwijs, het versterken van de leerlingenbegeleiding, het duaal leren en de verhoogde inzet op Nederlands.” Het zal u niet verbazen dat onze fractie dat statement uiteraard steunt, omdat daar heel veel zaken in zitten waar wij al vele jaren op hameren.
Verder vroeg u advies aan de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) voor de opmaak van een nieuw actieplan. Het advies is nu gepubliceerd. In het advies lezen we dat er volgens de Vlor moet worden ingezet op een verbindend schoolklimaat waarin welbevinden, participatie en partnerschap centraal staan. De Vlor pleit voor structurele oplossingen binnen dat schoolklimaat opdat elke leerling een volwaardig en passend leertraject zou kunnen volgen. Voor effecten op korte termijn kan er worden gewerkt met flexibele leertrajecten en versterkte samenwerkingen binnen het onderwijs. Nog volgens de Vlor is er ook sprake van een versnippering van diverse initiatieven omtrent vroegtijdig schoolverlaten, en moet er een betere afstemming komen tussen welzijn, werk en onderwijs. Daarnaast pleit de Vlor ook voor een goede monitoring en evaluatie.
De effecten van de modernisering van het secundair onderwijs en de inkanteling van leren en werken, waarover we hier ook al wel wat vragen hebben gesteld, verdienen daarbij volgens hen specifieke aandacht. Ook de ondersteuning, omkadering en professionalisering van leerkrachten mogen niet worden vergeten. Zoals altijd bij de Vlor is dit vrij omvattend: eigenlijk passeren alle thema’s die in het onderwijs aan bod komen, de revue.
Minister, ik ga nog even terug naar uw beleidsnota. Daarin staat dat u het ongekwalificeerd schoolverlaten wilt terugdringen. Daartoe zou de databank van de onderwijsadministratie worden gekoppeld aan de databank van het beleidsdomein Werk. Deze vraag heb ik zelf ook al gesteld in de vorige legislatuur, want na het onderwijs volgt er voor veel leerlingen natuurlijk nog iets. Hetzij hoger onderwijs en nadien werk, hetzij, voor een aantal van de leerlingen waaraan ik zelf heb lesgegeven, meteen werk. Maar daar volgt wel iets op. Voor hen die ongekwalificeerd het onderwijs verlaten, volgt er ook iets, zijnde ook een traject naar werk, maar dan door VDAB, al weten we dat het niet zo evident is voor leerlingen zonder kwalificatie om werk te vinden.
Ik ga nog even verder in op wat er in uw beleidsnota staat. U stelt: “Ik waak erover dat wanneer leerlingen een getuigschrift, attest of diploma verwerven via de examencommissie, dezelfde kwaliteit gegarandeerd wordt als op school. Jongeren die ongekwalificeerd de school verlaten worden door de real time data-uitwisseling tussen Onderwijs en Werk automatisch ingeschreven bij VDAB om meteen begeleid te worden naar een job of een onderwijstraject.”
Minister, welke elementen uit het advies van de Vlor zult u meenemen in uw beleid met betrekking tot het terugdringen of het verder terugdringen van het ongekwalificeerd schoolverlaten? Collega’s, ik zet er wel zelf nu al de voetnoot bij dat corona, vrees ik, natuurlijk geen goed zal hebben gedaan aan het ongekwalificeerd schoolverlaten, in samenhang dan nog met een arbeidsmarkt waar men schreeuwt om volk. De verleiding wordt voor een aantal jongeren soms toch wel heel groot om de schoolbanken te verlaten om te gaan werken, om dan meestal later te ontdekken dat ze misschien beter toch nog een aantal maanden langer op die schoolbanken waren gebleven. Die roep, daar kunnen we natuurlijk niet omheen.
Wanneer mogen we het nieuwe actieplan verwachten? Hebt u daar al een zicht op?
Op welke manier zult u omgaan met de operationele spanning, die ik ook voel in scholen en bij deliberaties, die dreigt te ontstaan tussen enerzijds de drang om leerlingen te kwalificeren, om leerlingen een diploma te geven en die ongekwalificeerde uitstroom zo klein mogelijk te houden, en anderzijds het op peil houden van de onderwijskwaliteit en ervoor zorgen dat de uitgereikte getuigschriften en diploma’s ook werkelijk getuigen van kennis, kunde en vaardigheden die door leerlingen bereikt zijn? Want, zoals ik in het verleden nog al gezegd heb, kunnen wij hier direct de ongekwalificeerde uitstroom op nul brengen. Dat gaat. Je zegt dat een leerling die zoveel dagen naar school is geweest, een diploma krijgt. En dan hebben we fantastische statistieken: nul procent ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen. Maar dat is natuurlijk niet wat we willen, collega’s. Ik verwijs naar het debat dat we daarnet gehad hebben over de eindtermen. Het gaat over de kwaliteit. Wat zit daarachter? Hoe gaan we dus om met die spanning? Hebt u daar zicht op?
En op welke manier zullen de opleidingen bij VDAB aansluiten op het traject dat een leerling reeds gelopen heeft in het onderwijs? Hoe pikken we wie ongekwalificeerd het onderwijs verlaat, zo snel mogelijk op, om die alsnog een kwalificatie te laten verwerven, maar dan wel via een traject bij VDAB?
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Ik heb hetzelfde advies gelezen. Ik zal de inleiding niet opnieuw geven, want die heeft de heer Daniëls net zeer omstandig gegeven. De ongekwalificeerde schooluitval is een groot globaal Vlaams probleem. Maar zeker in onze provincie, voorzitter, is het een groot probleem, vandaar dat ons dat nauw aan het hart ligt.
Minister, ik heb naar aanleiding van het Vlor-advies in totaal acht vragen voor u. Ten eerste: hoe evalueert u de conclusies en de aanbevelingen uit het advies?
Ten tweede: inzake preventie is een verbindend schoolklimaat belangrijk, een kwestie die betrokkenheid vraagt van veel verschillende actoren. Een van de belangrijkste factoren is daar volgens ons de ouderbetrokkenheid. Jammer genoeg laat die binnen bepaalde kansengroepen vaak te wensen over, niet het minst bij vaak Nederlandsonkundige ouders van allochtone afkomst, gewoon al door het taalprobleem. Hoe zult u aan die problematiek tegemoetkomen in het nieuwe actieplan? Moet daarbij, naast de genoemde domeinen Welzijn en Werk, ook niet het domein Integratie en Inburgering nauwer betrokken worden? De Vlor geeft zelf de suggestie om via het volwassenenonderwijs de ouders te versterken met taal-, digitale en andere kennis en vaardigheden. En in hoeverre wordt dat nu niet al behartigd binnen het Vlaams Strategisch Actieplan Geletterdheid?
Ten derde: vroegdetectie is een belangrijk onderdeel van een goed geïntegreerd zorgkader, want het laat scholen toe om snel over te gaan naar begeleiding op maat. Het is algemeen bekend dat er een sterke correlatie is tussen spijbelgedrag en ongekwalificeerde schooluitval. Wachten tot een jongere vijf of meer B-codes heeft verzameld, is volgens de Vlor en ook volgens ons contraproductief. Probleemsignalen moeten zo snel mogelijk worden opgevangen, doorgegeven en aangepakt door het hele schoolteam. Scholen nemen daarbij het best een onderzoekende houding aan, die gebruikmaakt van andere indicatoren dan enkel die zogenaamde B-codes. In hoeverre is dat voornemen van de Vlor volgens u realistisch voor iedere school? Een algemene toepassing van een dergelijke modus operandi zal immers juist een grote investering en expertise vragen.
Ten vierde: is de ondersteuning bij vroegdetectie, maar ook bij andere preventieve maatregelen op schoolniveau, vooral een taak van de CLB’s? Als we bijvoorbeeld kijken naar spijbelgedrag, kan het CLB, mede door hun andere taken, vaak maar in actie schieten als er vijf B-codes zijn. Moet daar verandering in komen? Indien ja, moet er dan meer geïnvesteerd worden in een meer proactief handelend CLB? Of zijn de CLB’s, mede door de investering van 14 miljoen euro uit de relancemiddelen, daar volgens u voldoende voor geëquipeerd? Uiteraard zitten we dan ook nog met de pedagogische begeleidingsdiensten (PBD’s). Moeten die een grotere rol spelen bij die ondersteuning? Indien ja, hoe valt dat te rijmen met de besparingen op die PBD’s?
Ten vijfde: met betrekking tot het curatieve luik pleit de Vlor voor een versterkte samenwerking tussen secundair onderwijs, tweedekansonderwijs en de examencommissie. De Vlor benadrukt niet enkel het puur curatieve van het tweedekansonderwijs, maar stelt dat ook samenwerkingsverbanden moeten worden uitgebouwd om schooluitval te voorkomen. De Vlor zegt daarbij terecht dat het gemakkelijker is om leerlingen te bereiken voor ze uitvallen dan nadat ze gestopt zijn. Hoe zult u ervoor zorgen dat hier de nodige bruggen gebouwd en verstevigd worden?
Ten zesde: schoolbeleid rond vroegtijdig schoolverlaten moet ‘evidence-informed’ zijn. Er is al heel wat kennis opgebouwd rond vroegtijdig schoolverlaten, maar die bereikt sommige scholen niet. De Vlor vraagt dan ook om een draaiboek te ontwikkelen met concrete interventies voor de scholen. Zult u dat meenemen in uw nieuwe actieplan?
Ten zevende: een van de problemen met het vorige actieplan rond ongekwalificeerde schooluitval was de beperkte evalueerbaarheid, zo stelde het Rekenhof ook al in oktober in deze commissie, ten eerste omdat de kwestie sowieso complex is, maar ten tweede ook omdat de overheid amper kwantificeerbare doelstellingen had vooropgesteld bij de acties. De Vlor vraagt nu om een omvattende monitoring die aan dat nieuwe actieplan gekoppeld wordt, met gepaste indicatoren die al vanaf het kleuteronderwijs van start gaan. Wordt dat ook effectief voorzien?
En ten slotte: welke niet-genoemde elementen uit het advies zult u meenemen bij de ontwikkeling van het nieuwe actieplan?
Minister Weyts heeft het woord.
Veel vragen lopen heel sterk vooruit op inhoudelijke opties en keuzes die nog dienen te worden gemaakt. Het besluitvormingsproces is eigenlijk nog maar goed bezig. Enerzijds weten we natuurlijk wel welke de risicofactoren voor vroegtijdig schoolverlaten zijn: de schoolse vertraging, al dan niet gepaard gaand met een spijbelproblematiek, een zwakke binding met de school, in een studierichting zitten die niet meer boeit of aanspreekt of waarvan leerlingen de meerwaarde op de arbeidsmarkt niet voldoende kunnen inschatten.
In de komende maanden gaan we verder in het vormgeven van die aanpak, waarbij we natuurlijk ook niet van een wit blad vertrekken. We gaan voortbouwen op de aanpak van het vorige actieplan, maar ondertussen bestaat er natuurlijk ook nieuwe informatie en bestaan er nieuwe instrumenten om op een zeer gedetailleerde manier spijbelen en uitval in kaart te brengen en te monitoren. Die informatie wordt ontsloten en gaat ook naar de scholen zelf, zodat zij hun eigen beleid op grond daarvan gestalte kunnen geven. Dat is wel heel belangrijk. En via Dataloep is dat trouwens ook consulteerbaar voor de buitenwereld.
Er is lokaal werk gemaakt van projecten en de nodige samenwerking met allerlei actoren. Er is ook in de netwerken zelf heel wat expertise opgebouwd. Er is ook nieuw materiaal ontwikkeld. Ik denk bijvoorbeeld aan knipperlichten, die ook handvatten kunnen bieden aan leerkrachten en scholen om risico’s vroeg te kunnen detecteren.
Leerlingenbegeleiding is ondertussen ook verankerd in onze regelgeving, waarbij scholen verplicht moeten inzetten op leerlingenbegeleiding en er ook wel wat inspanningen gedaan worden. Ook leerkrachtenteams en de schoolleiding zetten in op basiszorg.
Gelet op de vaststelling dat we niet van een wit blad vertrekken, heb ik ook input gevraagd van het veld. De coördinatoren van de netwerken Samen tegen Schooluitval hebben een SWOT-analyse uitgevoerd van hun eigen werking. Ik heb advies gevraagd aan de Vlor en aan de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Maar dat van de SERV is nog maar net binnen. Dat van de Vlor was er al eerder, dus daar kan ik wel al enkele elementen van antwoord van geven.
Ik heb mijn administratie ook de opdracht gegeven om nog verdere input te verzamelen. Er is onder andere samengezeten met partners van het flankerend onderwijsbeleid. Op grond van al die adviezen en suggesties allerhande gaan we dat nieuwe plan van aanpak vormgeven. Daarbij leggen we de focus en geven we richting, maar de concrete acties worden het best op lokaal niveau toegepast.
Op dat vlak is er toch een gelijkaardige focus, denk ik. De Vlor legt het accent op de kracht van een verbindend schoolklimaat. Ik denk dat we daar op dezelfde lijn zitten. Een goede aanpak staat dicht bij de leerlingen zelf. De school is natuurlijk het best geplaatst om binnen het eigen pedagogische project ruimte te maken voor een positief schoolbeleid met brede basiszorg, zodat elke leerling zich goed voelt en zich maximaal kan kwalificeren. Wat betreft de versterking van die basiszorg en de verhoogde zorg hebben we trouwens ook nog eens extra middelen toegekend in hoofde van de pedagogische begeleidingsdiensten, om daar extra op te kunnen gaan inzetten.
De school werkt daarbij natuurlijk ook zelf samen met de verschillende lokale partners: VDAB, werk-, jeugd- en welzijnspartners. Zo kan er ook sneller worden geschakeld en ingespeeld op de noden en de signalen die worden gegeven door die diverse lokale actoren.
Dat sluit niet uit dat er op Vlaams niveau lijnen worden uitgezet en bewaakt. Ik begrijp volledig de vraag naar een Vlaanderenbrede sturing van de lokale werking. Ook de Vlor legt daar, net als de netwerken, een accent op. Het is via die weg perfect mogelijk om te streven naar eenzelfde doel. We kunnen via kennisdeling goede praktijken uitwisselen en Vlaanderenbrede afspraken maken met Werk en Welzijn.
Er wordt terecht gewezen op de grote uitdaging waar we voor staan: enerzijds proberen zo veel mogelijk leerlingen ertoe te brengen dat ze een kwalificatie behalen, maar anderzijds daardoor de kwaliteit van de opleiding niet in het gedrang brengen, want anders wordt de kwalificatie zelf gedevalueerd voor de arbeidsmarkt. Dat is altijd de zoektocht naar dat optimum. De centrale vraag is: hoe overtuigen we jongeren om te investeren in het behalen van een kwalificatie tijdens de periode van leerplicht en daarbuiten?
We moeten leerlingen die het risico lopen op vroegtijdig verlaten van de school zo dicht mogelijk bij ons, bij de school houden, en het liefst in de school. Dit in functie van de binding, maar ook omdat dat de enige plek is waar studievordering of een kwalificatie kan worden behaald, behalve dan bij duaal leren, maar dan spreek je over een bedrijf. We moeten vermijden om leerlingen tijdens hun leerplicht gedurende een langere periode uit de school te plaatsen of in trajecten waar geen kwalificatie mogelijk is, omdat de achterstand op die manier alsmaar meer zal oplopen. En als dat toch gebeurt, deel ik de vraag naar de monitoring hiervan.
Er wordt ook verwezen naar het Strategisch Plan Geletterdheid 2017-2024 dat inderdaad een specifieke focus op ouders bevat. Uiteraard is het geletterdheidsbeleid geen losstaand beleid, maar is het complementair aan andere beleidsmaatregelen. In die zin was er al een wisselwerking tussen het Plan Geletterdheid en het vroegere actieplan ‘Samen tegen schooluitval’. Diezelfde kruisbestuiving willen we bestendigen in de nieuwe aanpak.
Voor jongeren die dan toch de schoolbanken verlieten zonder kwalificatie is de tijd om te leren en zich te kwalificeren niet plots onherroepelijk voorbij. Via het actieplan Edusprong voorzien we extra middelen voor het volwassenenonderwijs, voor outreachende acties gericht op jongeren zonder diploma in functie van kwalificerende trajecten. De lokale netwerken kunnen ook hierin een brugfunctie opnemen in functie van een vlotte overgang.
Ik wil nog niet al te veel voorafnames doen op de oefening die loopt. Ik heb al eerder in de commissie meegegeven wat mijn tijdshorizont is, namelijk dat ik met een vernieuwd plan van aanpak naar u kan komen bij de start van volgend schooljaar.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het lijkt mij inderdaad juist dat diegenen die het best geplaatst zijn om de leerlingen ervan te overtuigen dat het nodig is om een kwalificatie te halen, dicht bij de leerlingen staan. Het gaat om de ouders – maar helaas zijn er een aantal ouders die daar minder tijd aan besteden –, de scholen en de medeleerlingen. Een sfeer, een attitude van ambitie op school is belangrijk: ‘Wij gaan dat samen waarmaken, wij gaan een kwalificatie halen.’ En dat is een belangrijke sfeer die er zou moeten zijn in een school. Want als de sfeer is dat diegene met het laagste punt de stoerste en de beste van de klas is, dan is dat een negatieve sfeer, die niet bijdraagt tot een kwalificatie, tot een ambitie om verder te geraken.
Het gaat inderdaad om een beleidsvoerend vermogen, maar het is ook meer dan dat: het is een verbindend vermogen. Als het gaat over uitval, dan gaat het vooral over het creëren van een veiligheidsharnas. De Vlor haalt terecht dat verbindende aspect aan. Maar ik wil er in de debatten toch ook iets anders aan koppelen. We mogen jongeren immers niet voorspiegelen dat het gemakkelijk en leuk is. Dat wil ik expliciet zeggen. Want als je de jongeren voorspiegelt dat het tof en aangenaam is en er op een dag een stukje wiskunde of Nederlands is dat niet zo – om het in hun termen te zeggen – ‘easy on’ is, dan zal dat conflicteren. Want je had gezegd dat het leuk, makkelijk en aangenaam zou zijn en ze vinden het niet leuk. We moeten ervoor zorgen dat ze juiste verwachtingen hebben.
Ik wil nog twee zaken naar voren brengen. Ten eerste moeten we de jongeren goed voorhouden wat het doel is: met wat we nu aan het doen zijn, wat zijn ze daarmee, waarom doen we dat? Zo kunnen we hen motiveren.
Ten tweede wil ik wijzen op het belang van getuigenissen. Ik heb bij jongeren van het bso en tso gemerkt dat getuigenissen van oud-medeleerlingen die afstuderen zonder kwalificatie en die vaststellen welke problemen ze ervaren, belangrijk zijn. Maar ook getuigenissen van andere jongeren die er ooit aan dachten om af te haken en vertellen over de weg die ze hadden afgelegd, kunnen belangrijk zijn. Zij kunnen, met wat ze nu weten, de oproep doen om de school toch niet te verlaten, omdat zij op die stoel hebben gezeten. Dat heeft veel meer impact dan wanneer wij in deze commissie zeggen dat het belangrijk is.
Dat is dat verbindende aspect, minister. Daarop kunnen we nog inzetten. Het betreft een samenwerking tussen Onderwijs, Welzijn en Werk. Ik wil in dat verband nog even terugkomen op een van mijn vragen. In welke mate zijn er al stappen gezet op het vlak van die triade en op het vlak van de samenwerking met VDAB?
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik weet dat het plan nog niet klaar is. Maar gezien de ernst van de situatie is er natuurlijk toch een grote nieuwsgierigheid naar hoe het plan er zal uitzien. Want ongekwalificeerde uitval heeft een hoge maatschappelijke kost, maar is vooral erg voor de jongeren in kwestie. Zoals daarnet al werd aangehaald, is het in hoogconjunctuur niet zo erg dat je ongekwalificeerd uitstroomt, omdat je wel werk zult vinden. Maar wanneer dat wegvalt en er niet meer zoveel vacatures zijn, zijn het net die jongeren die eerst zullen gaan.
Daarom wil ik toch ook nog eens benadrukken dat ik de focus die de Vlor op preventie legt zelf heel belangrijk vind, namelijk voorkomen dat die jongeren ongekwalificeerd uitstromen. En ik wil benadrukken dat de ouders daarin een heel belangrijke rol spelen en dat het hun verantwoordelijkheid is. Ik weet wel dat je als ouder niet alles kunt regelen en dat je je kinderen niet volledig kunt sturen. Maar als je als ouder betrokken bent bij de school van je kinderen, daar ook bij betrokken wilt zijn en bijvoorbeeld de moeite doet om Nederlands te leren om de leerkrachten te verstaan enzovoort, is dat alvast een hele grote stap in de goede richting.
De uitval is het grootst in het bso en ook in het dbso. We zijn bezig met de inkanteling van het stelsel van leren en werken en daarbij doen zich een aantal problemen voor. Minister, u bent daar ook mee bezig. Ik wil u vragen om daarmee rekening te houden in de besluitvorming, zodat we die jongeren zeker niet verliezen.
De heer Danen heeft het woord.
Het is al gezegd: preventie is de sleutel. En leerlingen bijhouden is natuurlijk heel belangrijk. U hebt dat ook gezegd, minister. Het is gemakkelijker om leerlingen die er nog zijn, bij te houden, dan, zodra ze weg zijn, nog te proberen hen naar de school of naar een opleiding toe te halen.
We zouden daar uren over kunnen spreken en dat zullen we allicht nog doen in de komende tijd. Maar ik zou alvast willen vragen op dit vlak evidencebased te werken. Er zijn al heel wat evidencebased projecten, maar ook studieprojecten uitgevoerd. Zo heeft het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek een onderzoek gedaan dat handelt over ‘Effectieve praktijken ter preventie en aanpak van spijbelen en vroegtijdig schoolverlaten’. Ik zou mij zeker daarop baseren om het actieplan te organiseren, maar ook op projecten die er vandaag al zijn en die goed werken. Niet alleen in Vlaanderen, want ook in Brussel is er een talentenproject dat goed werkt, en ook in het buitenland: Nederland, Duitsland, enzovoort. Ik zou echt niet alleen kijken naar wat we al in Vlaanderen doen en wat we kunnen kopiëren, maar ook de horizonten verruimen.
Ik wil besluiten met te zeggen dat we dat probleem ook in bepaalde Limburgse gemeenten hebben. U weet dat. De vroegere mijngemeenten en Leopoldsburg scoren minder goed op dat vlak. Maar er zijn projecten opgericht in dat kader, onder andere de Talenten Academie Limburg (TALim) samen met KRC Genk. Dat is blijkbaar heel succesvol en is gebaseerd op een evidencebased aanpak. Ik zou u willen vragen om dat eens te bekijken en vooral om minder vanuit het buikgevoel te werken, maar wel evidencebased, vanuit wat we al weten, vanuit wat werkt, en daar uw plan op te baseren.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik denk dat het probleem van schooluitval echt een issue is dat heel hoog op de politieke agenda moet staan. Jongeren die afstuderen zonder diploma of zonder kwalificaties slepen dat de rest van hun leven mee. We weten dat ze daarna vaak of te vaak een vogel voor de kat zijn op onze arbeidsmarkt. Dat moeten we te allen prijze vermijden. We kijken heel erg uit naar uw actieplan, dat we hier uiteraard uitgebreid zullen bespreken in het parlement.
Ik heb alvast twee bedenkingen. Ik maak van de gelegenheid gebruik om nog maar eens een pleidooi te houden om bij de inkanteling van dbso in duaal leren in voldoende flexibiliteit te voorzien zodat er op maat kan worden gewerkt van een doelgroep waarvan we weten dat ze heel kwetsbaar is en vandaag al vaak afhaakt. De cijfers van schooluitval in dbso zijn hallucinant. We moeten die jongeren op alle mogelijke manieren aan boord houden. We moeten ervoor zorgen dat ze kwalificaties hebben op het moment dat ze beslissen om de school te verlaten, want anders krijgen we vaak geen kans meer om bij te spijkeren en dragen de jongeren dat de rest van hun leven mee. Ik weet dat u daarmee bezig bent, maar ik zet mijn pleidooi nog eens kracht bij.
Dan zou ik graag nog een ander aspect belichten dat mij ook heel erg bezighoudt. We weten dat er een link is tussen schoolmoeheid en schooluitval en het watervalgegeven. Het gaat om jongeren die op een bepaald moment begonnen zijn in een meer theoretische richting en dan, stap na stap, eerst in een technische richting en later in een arbeidsmarktgerichte richting terechtkomen en al een aantal faalervaringen achter de rug hebben, want dat was in eerste instantie niet hun bedoeling, niet hun keuze. Dat is zeer slecht voor hun motivatie. In die zin moeten we nadenken over oriëntatie omdat we zien dat het vaak ouders zijn die vanuit een bepaald imago hun kinderen het liefst inschrijven in een aso-richting zonder altijd rekening te houden met de talenten van hun dochter of zoon, waardoor die in dat watervaleffect terechtkomt. Ik wil vooral vragen om in het actieplan schooluitval zeker ook te kijken naar studieoriëntering. Ik vraag mij af of u daar vandaag al ideeën over hebt. Ik doe in ieder geval een oproep om dit hele gegeven mee te nemen in uw actieplan.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik verwijs graag naar het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) waarin staat: “Elke geïnvesteerde euro in het tegengaan van vroegtijdig schoolverlaten verdient zich dubbel en dik terug.” Dat is helemaal juist.
Ik sluit me ook aan bij de vragen die de collega's al stelden.
Ik geloof ook heel sterk in samenwerkingsverbanden tussen het leerplichtonderwijs enerzijds en het tweedekansonderwijs en de Examencommissie anderzijds. Ik hoop dat daar ook de vele wegen naar kwalificatie worden bewandeld. Ik heb in het verleden al heel vaak mijn zorgen uitgesproken over de inkanteling van de centra leren en werken in duaal leren. Ik herhaal niet wat de collega's benoemd hebben, want u weet wat mijn zorgen zijn.
Hoe kunnen we de elders verworven competenties meenemen in de ongekwalificeerde uitstroom?
Ik kreeg onlangs een vraag van een directeur uit het basisonderwijs. Hij gaf aan dat hij heel weinig zicht heeft op waar zijn leerlingen landen. Hij weet niet goed hoe ze uitstromen, welke diploma’s ze behalen. In het kader van datageletterdheid van onze scholen is dat misschien ook iets belangrijk om mee te nemen in de gekwalificeerde uitstroom, al was het maar om leerkrachten, directeurs en schoolbesturen de kans te geven om met die data een evaluatie te maken van hun beleid. Ik bedoel dat globaal en niet per leerling. We moeten de regels die daarover gelden ook in acht nemen, maar misschien is het interessant om dit bijvoorbeeld op schoolniveau te doen.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik wil inpikken op die laatste suggestie. Dit zou via de monitoring in kaart moeten kunnen worden gebracht ten behoeve van scholen, ook in functie van de voldoening van de job. Het is belangrijk om te weten welke bijdrage men levert in de praktijk. Het is zeer zinvol om dit te kunnen organiseren, uiteraard met respect voor de privacyregelgeving.
We voeren momenteel het proces omtrent duaal leren, waarbij we nog altijd de alternatieven hebben. Dat is enerzijds aso, tso, bso, de reguliere pistes. In geval van een welzijnsproblematiek is er het naadloos flexibel traject (NAFT). Er is ook de aanloopfase in voorbereiding op het inkantelen in duaal leren. Als dat niet schijnt te lukken, moet er ook gezorgd worden voor een terugvalpositie in de vorm van een onderwijskwalificatie 2, waar men nog iets mee aan kan in functie van de arbeidsmarkt.
De oefening is lopende. Ik heb de tijdshorizon geschetst en die blijft wat hij is. Ik neem heel wat suggesties en aanbevelingen mee. Ik denk dat de bezorgdheden kamerbreed wat dezelfde zijn.
Ondertussen proberen we nog altijd de partners te betrekken. Er is overleg geweest met het agentschap Opgroeien, het Departement Werk en Sociale Economie, VDAB en het Kinderrechtencommissariaat. Als het gaat over evidencebased, betrekken we ook academici ter zake. Ik denk aan professor Spruyt en professor Keppens. We hadden – maar dat was een beetje een tegenvaller – het thema al opgenomen in de onderzoeksagenda voor 2021, maar dat project is niet toegewezen. Ik heb het nu opnieuw opgenomen in de nieuwe onderzoeksagenda. In de oproep voor dit jaar hebben we het thema opnieuw voorgesteld, in de hoop dat we dit nu echt kunnen toekennen.
Ongetwijfeld zullen we tussentijds nog wel wat terugkoppelen in uw richting op grond van de vraagstellingen, maar het blijft wel de doelstelling om een ietwat scherper gesteld actieplan te kunnen aandienen bij de start van volgend schooljaar.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, we kijken uit naar dat verscherpt actieplan ter voorkoming van de ongekwalificeerde uitstroom, want dat is natuurlijk de eerste stap. Ik wil er vanuit de N-VA-fractie al direct aan koppelen dat diegenen die dan toch nog ongekwalificeerd uitstromen – we zullen dat helaas niet naar nul kunnen herleiden –, zo snel mogelijk warm worden overgedragen, ook met VDAB, en dat daar direct trajecten aan worden gehangen zodoende dat ook zij verder geraken en niet direct in de werkloosheid terechtkomen zonder dat er verder iets op volgt.
Ik denk dat er weinig scholen zijn die daar geen beleid rond voeren, maar we zullen het inderdaad samen met hen moeten doen en met de welzijnspartners. U sprak daarnet over een aantal leerlingen buiten de school zetten als oplossing, maar dat is natuurlijk geen oplossing want op dat moment verwerven ze zeer weinig kwalificaties.
Ik pleit er ook voor om deelkwalificaties te honoreren, alles wat leerlingen bereiken. Ik wil heel graag het project SODA+ onder de aandacht brengen. Dat is dan wel geen attest van vakkennis, maar een attest waaruit blijkt dat een leerling stiptheid, orde en discipline, die attitudes, heeft verworven. Als ik vandaag naar de arbeidsmarkt luister, dan vragen velen iemand die al wil komen werken, die stipt op tijd is. En die willen ze dan opleiden. De attitudes stiptheid, orde en discipline zijn al belangrijke kwalificaties. Zulke zaken moeten meegenomen worden. Mevrouw Vandromme noemde dat elders verworven competenties, maar ik noem het andere competenties dan die die echt als schools worden gezien, maar wel een meerwaarde hebben.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat dit een heel belangrijke werf is in deze legislatuur en dat we er effectief in moeten slagen om het tij op dat vlak te keren. Ik hoop dat u goed hebt geluisterd naar de suggesties die wij hier hebben gedaan, maar ook naar de waardevolle suggestie die de Vlor heeft gedaan.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.