Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister-president, in juni 2021 bezorgde de minister ons het evaluatierapport dat het Departement Cultuur, Jeugd en Media (CJM) in uw opdracht heeft uitgevoerd over het Bovenlokaal Cultuurdecreet. Sindsdien vernamen we daar niet veel meer over tot de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) op 13 december 2021 hierover een advies uitbracht.
Daarin benadrukt de SARC de grote meerwaarde van het bovenlokaal cultuurdecreet voor het brede culturele veld en concludeert verder – en dat is een lang citaat: “Naast een bijsturing van vormelijke aspecten, wijst de raad op de nood aan een diepgaande inhoudelijke analyse van de diverse rondes van de projectsubsidies.
Het evaluatierapport brengt de historische context van culturele organisaties in de bovenlokale ruimte niet in beeld, waardoor het niet mogelijk is om na te gaan wat de invoering van het decreet teweeg heeft gebracht. De SARC is benieuwd naar een gedetailleerdere analyse van alle ingediende aanvragen voor projectsubsidies. Op die manier kunnen ook eventuele lacunes in kaart worden gebracht. Aan de hand van een analyse van de aanvragen op basis van de schaalgrootte van organisaties en projecten kan de nood aan een getrapte evaluatie worden afgetoetst. De raad ziet in de verder detailanalyse van de projectsubsidies een belangrijke rol voor de beoordelaars in de commissie.
Toeleiding in het veld en op maat van de verschillende sectoren is essentieel. De SARC stelt voor om de mogelijke rol van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden (IGS’en) in dit licht te herbekijken. Bovendien moet er ook voldoende aandacht zijn voor de verduurzaming van projecten en eventuele doorstroom naar andere beleidsinstrumenten.
De aangekondigde regiovorming kan volgens de raad worden aangegrepen om proactief een culturele mapping van Vlaanderen op te maken die als basis voor de afbakening van de referentieregio’s kan dienen.
De SARC sluit zijn advies af met bijsturingen die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden zoals een drempelverlaging doorheen de volledig subsidieprocedure, het herbekijken van de functiegerichte aanpak, een inkorting van de doorlooptijd en een duidelijk engagement van de partners.” Einde citaat.
Minister, na het advies van de SARC heb ik dan ook volgende vragen.
Ten eerste, wat is uw reactie op dit advies van de SARC?
Ten tweede, wat is de stand van zaken van de bijsturing van het Bovenlokaal Cultuurdecreet?
Ten slotte, hoe en op welke manier zult u gevolg geven aan de concrete verbetersuggesties die de SARC in dit advies doet?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Wat de reactie op het advies van de SARC betreft: zoals steeds heb ik het advies van de SARC met veel aandacht doorgenomen. Het gaat om een exhaustieve lezing van een ambtelijk rapport dat mijn administratie mij eind april 2021 bezorgde. Dat rapport bracht verslag uit van de uitrol van het Bovenlokaal Cultuurdecreet, sinds de inwerkingtreding van dit decreet begin 2019 tot januari 2021. In die periode werden er drie projectsubsidierondes uitgevoerd, was OP/TIL in volle oprichting en zetten de intergemeentelijke samenwerkingen hun eerste stappen in het nieuwe bovenlokale werkveld. Mijn administratie is in het eerder genoemde evaluatierapport uitvoerig ingegaan op de eerste resultaten die op te meten waren binnen deze uiterst beperkte tijdsperiode.
Ik begrijp uiteraard de vraag van de SARC naar “een diepgaande inhoudelijke analyse van de diverse rondes van de projectsubsidies”, alsook “de historische context van culturele organisaties in de bovenlokale ruimte”. Dat laatste kon en kan zeker niet het opzet zijn van een evaluatie van de uitrol van het decreet, uitgevoerd door het departement. Een beschrijving van de bovenlokale culturele ruimte en de historische context ervan zal deel uitmaken van de landschapstekening die het steunpunt OP/TIL tegen eind 2023 zal opleveren.
Die tweede en derde vraag zal ik samennemen. De administratie heeft in het rapport een aantal suggesties opgenomen. Naar aanleiding daarvan zullen enkele bijsturingen doorgevoerd worden in de modaliteiten van het aanvraagformulier. Dat zal resulteren in een bijgewerkt aanvraagformulier met aangepaste toelichting, dat voor de eerstvolgende subsidieronde beschikbaar zal zijn. Ondertussen is het ook duidelijk geworden dat het Bovenlokaal Cultuurdecreet gealigneerd zal worden op de recente beslissingen van mijn regering rond de regiovorming en de fusies van gemeenten. Hierover wil ik op een later tijdstip, indien gewenst, meer uitleg geven in deze commissie. Het departement is momenteel immers nog volop de gevolgen in kaart aan het brengen van de definitieve beslissing rond de regiovorming die de Vlaamse Regering recent genomen heeft en is daarbij alvast aan het bekijken hoe en op welke manier we het decreet het best aanpassen. Die aanpassing zal dus gebeuren in het licht van de regiovorming.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Uiteraard worden wij graag ook op de hoogte gehouden van die bijsturingen en die alignatie die zal gebeuren met de regiovorming. U zegt dat er een aantal bijsturingen zullen komen van het Bovenlokaal Cultuurdecreet, maar kunt u al iets meer toelichten van wat u daar verder verwacht, los van die oefening rond de regiovorming? Welke richting denkt u daarmee uit te gaan?
De heer Meremans heeft het woord.
Collega’s, de SARC bevestigt eigenlijk het nut van het Bovenlokaal Cultuurdecreet. We zijn er ook van overtuigd dat het decreet het potentieel heeft om het gat, of …(onverstaanbaar)… interne staatshervorming, in te vullen. Het komt er dus op aan om de initiatieven die vroeger door die commissies apart werden ontwikkeld, af te stemmen op elkaar en te stroomlijnen. Wat wij als N-VA nu al jaren zeggen in deze commissie wordt eigenlijk ook wel bevestigd door de SARC, namelijk de belangrijke rol voor de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. We hebben onder andere de conceptnota amateurkunsten, maar ik heb het ook nog bij andere zaken verteld, samen met mijn collega’s, dat dat nu net is wat wij al jaren verdedigen. Die IGS’en moeten meer armslag krijgen, maar dat moet van onderuit groeien.
Ik geloof niet dat een overheid moet zeggen: ‘Voilà, dat is het nu.’ Wij kunnen dat faciliteren en een kader maken, maar de urgentie of nood moet bij de gemeenten zelf zitten. Dus de IGS’en, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, moeten de eerste vraagbaak zijn voor lokale culturele organisaties, en een verzamelpunt voor expertise- en adviesverlening, onder meer voor die projecten binnen dat Bovenlokaal Cultuurdecreet.
Wat wij, in tegenstelling tot de SARC, aanhalen, is dat je nu die referentieregio’s hebt. Inderdaad, dat moet sporen met die IGS’en, daar zijn ze mee bezig. Er is ook tijd voorzien waarin je kunt switchen en bij een ander samenwerkingsverband kunt gaan aansluiten. Maar die regio’s zijn er nu, die moeten hun rol kunnen spelen. En daarin moeten die IGS’en zich gaan verhouden, zodat zij op termijn meer armslag kunnen krijgen. Zo moet Vlaanderen zich bezighouden met wat Vlaams relevant is en kunnen die IGS’en eigenlijk voor een stuk, met middelen, ook die taak op zich nemen, omdat zij dichter bij hun regio staan en weten wat de exacte noden zijn. In samenwerking met erfgoed, in samenwerking met andere zaken die tot cultuur behoren. Ik denk dat dat echt wel de toekomst is en dat het ook wel bevestigd wordt.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Ik moet echt nog overtuigd worden van de meerwaarde van die regio’s, vooral ook omdat ze vooral samenhangen met de provinciegrenzen. Als ik nu bijvoorbeeld voor mijn eigen streek spreek: Liedekerke grenst aan Denderleeuw. Liedekerke is Vlaams-Brabant en Denderleeuw Oost-Vlaanderen, maar socio-demografisch zijn zij enorm met elkaar verwant. Wij werken ook heel veel samen. Minister, wat met samenwerkingen tussen regio’s die de grenzen van die regio’s overschrijden?
Ik wil misschien zelf ook nog kort tussenkomen, minister. Ik denk dat er wat stappen zijn gezet en er zijn zeker goede zaken aan die samenwerkingen. De heer Meremans had het over de amateurkunsten en dat het daarvoor zeer nuttig is. Ik denk dat uit die evaluatie toch ook wel bleek dat net op vlak van amateurkunsten die succesratio, wat de aanvragen betreft, niet zo gigantisch hoog was. We moet dus toch wel eens kijken wat we daar nu precies mee willen versterken. Schiet dat zijn doel niet voorbij? Doet het voldoende om dat waar te maken? Ik denk dat daar wel nog naar gekeken moet worden.
Wat wij toch het meeste horen is dat die procedure veel te zwaar is en te lang duurt, en dat er dus absoluut nood is aan zo’n ‘lightlijn’: een kleinere, vlottere, gemakkelijkere procedure voor projecten.
Mijn vraag is of dat een van die bijsturingen is waar u op korte termijn aan werkt en wat eventueel kan worden ingevoerd bij een volgende ronde? Want u spreekt over bijwerkingen op vlak van aanvraagformulieren en toelichtingen en zo, maar zal dat meer zijn dan een soort formele aanpassing? Komt daar echt wel een soort ‘lightprocedure’? Dat is mijn vraag.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Misschien eerst, mijnheer Van de Wauwer, wat het decreet betreft. Het is op dit moment te vroeg om in detail in te gaan op wat er allemaal inzit. Regiovorming zit er dus zeker en vast in, maar momenteel zijn we bezig met de evaluatie van een aantal decreten, zoals het Participatiedecreet en het Amateurkunstendecreet waar mevrouw Meuleman naar verwijst. We hebben gemerkt dat het een en ander samenhangt en elkaar de hand geeft. We zijn de puzzel dus nog aan het leggen, met inderdaad ook steeds vereenvoudiging, u hebt het ‘light-toestanden’ genoemd, voor ogen, om inderdaad een globaal beleid voor de toekomst te kunnen ontwikkelen. We zijn de puzzel op dit moment dus nog aan het leggen. Het is wel de bedoeling om het ruimer te nemen dan alleen die regiovorming, als we toch een decreetherziening of -bijwerking gaan doen. We moeten van de opportuniteit gebruikmaken.
Mevrouw Segers, voor alle duidelijkheid, samenwerking tussen regio’s is natuurlijk mogelijk, dat is geen enkel probleem. Ook binnen een regio kan men kleinere verbanden wel laten samenwerken, dat zijn subregiotoestanden. Er is dus wel enige flexibiliteit mogelijk in die zaak.
Als het samenwerking betreft tussen regio's, dan is die integraal. Het is niet een deel van de gemeente van de ene regio met een deel van de gemeente van de andere regio. Dat doorkruist de regiovorming dan volledig.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Ik kijk uit naar de toelichting over de impact van de regiovorming op de intergemeentelijke samenwerking. Dat zal een heel belangrijke oefening zijn. Het belangrijkste is dat de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden van onderuit beginnen te leven, dat daar een wil is bij besturen om samen te werken, een logische samenwerking die niet van bovenaf wordt opgelegd. Dat is een heel belangrijke oefening die er zit aan te komen en ik ben heel benieuwd naar wanneer u ons daar in deze commissie meer toelichting over kunt geven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.