Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, minister, recent ontvingen bijna alle directies van onze Vlaamse scholen een bericht van de onderwijsinspectie over de mogelijkheid tot het inplannen van individuele of groepsgesprekken. Scholen kunnen een individueel gesprek met de directeur of een ander teamlid van de school aanvragen. Scholen uit het basis- en secundair onderwijs kunnen er ook voor kiezen om in dialoog te gaan met andere directeurs of beleidsondersteuners in zogenaamde dialooggroepen.
De thema’s waarover individuele en groepsgesprekken gevoerd kunnen worden, zijn gelimiteerd tot vijf verschillende onderwerpen, namelijk het lerarentekort, taalontwikkeling van het jonge kind, de implementatie van de modernisering, afstandsonderwijs en het welbevinden van leerlingen.
Wie intekent voor een individueel of een groepsgesprek wordt tussen 4 en 15 februari gecontacteerd.
Minister, in welke zin passen deze plannen in de decretale opdracht van de onderwijsinspectie? Wat gebeurt er met de input uit de individuele en groepsgesprekken? Welke opvolging is hiervoor voorzien? Hoe verhouden deze plannen zich tot de VOI.CE-app, het online communicatieplatform van de onderwijsinspectie dat een tijdje geleden werd opgericht?
Minister Weyts heeft het woord.
De onderwijsinspectie heeft sedert het uitbreken van de pandemie haar activiteiten grondig moeten aanpassen aan de mogelijkheden en noden van het werkveld. Het accent lag daarbij steeds op het ondersteunen van scholen vanuit hun specifieke expertise, maar wel op zo’n manier dat ze niet in het vaarwater komen van de pedagogische begeleiding.
De onderwijsinspectie kreeg vorig schooljaar veel positieve feedback op de ondersteuning die ze aan scholen bood door in gesprek te gaan met het beleidsteam en leraren over een beperkt aantal thema’s. In gesprek gaan, is nogal eufemistisch gesteld, er waren contacten van soms anderhalf uur waarbij men echt een goede informatie-uitwisseling had. Veel scholen ervaarden dit als een zinvolle manier om zich voor te bereiden op een mogelijke doorlichting of om beter kennis te maken met het referentiekader voor onderwijskwaliteit (ROK-kader). En ze ervaarden dit vooral als een versterking van het reflecteren over hun eigen kwaliteit en als een versterking van hun beleidsvoerend vermogen.
Aangezien de crisis en noden in de scholen nu opnieuw bijzonder groot zijn, en het ook opnieuw moeilijk is om gewone doorlichtingen te laten plaatsvinden, vroeg ik ook nu aan de inspectie om deze ondersteuning weer op te nemen.
De thema’s voor de dialooggroepen liggen inderdaad vast. Voor de individuele gesprekken zijn de thema’s indicatief – dat kan alle richtingen uitgaan – en kunnen de inspecteurs flexibel andere thema’s bespreken die passen bij de noden van de school.
Decretaal gezien kan dit. De inspectie heeft de decretale opdracht om scholen te controleren, maar ook om dit te doen op een zodanige wijze dat ze de scholen stimuleert om actief aan hun onderwijskwaliteit te werken. Het is heel goed dat de stappen die ter zake in een vorige beleidsperiode zijn ingezet, voortgaan, namelijk de mindshift en de coaching – de onderwijsinspecteurs niet als ‘billentikkers’ maar als coaches in functie van de onderwijskwaliteit die we met zijn allen willen opkrikken.
De onderwijsinspectie voorziet geen opvolging voor de input die ze in deze gesprekken krijgt op schoolniveau. Wel zal ze, afhankelijk van de relevantie, later rapporteren op macroniveau.
Deze plannen staan los van het gebruik van de recent gelanceerde VOI.CE-app. De inspectie wil die app inzetten voor een eerste thematisch onderzoek als de toestand in het onderwijsveld het toelaat. Daarna pas zal ze de app ook inzetten voor schoolspecifieke bevragingen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U startte met aan te geven dat de coronacrisis ervoor zorgde dat de inspectie op zoek moest naar andere opdrachten, naar een andere manier om invulling te geven aan haar opdracht. Dat was uw eerste zin. Ik heb zelf ook een gesprek met de inspectie meegemaakt. Ik vond dat zeer verrijkend, maar dat was natuurlijk een gesprek enkel met het bestuur en de directeurs.
Als ik er Inspectie 2.0 op nalees, ga ik akkoord. U bent voor vooruitgang, maar ik stel me toch vragen in verband met die decretale verankering. U geeft aan dat de inspectie ook de taak heeft om scholen te inspireren, te stimuleren en te doen nadenken. Daar volg ik u in, maar ik wil toch echt de bewaking van de kwaliteitsdriehoek: school, onderwijsinspectie en pedagogische begeleiding. Elke partner speelt zijn rol. Als een directeur een rondetafelgesprek voert, is dat toch vanuit een soort vertrouwen? Men deelt zaken, men deelt vragen. Ik kreeg de opmerking van een directeur dat een lift in zijn school ook gecontroleerd wordt, maar dat de installateur niet dezelfde is als de controleur. We moeten ons behoeden om die grens te bewaken tussen inspectie en begeleiding. Ik vraag u om de decretale verankering daar te bewaken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik heb in een ver verleden ook nog onderzoek gedaan naar de effecten van doorlichtingen door de inspectie. Ik stelde toen, maar ook vandaag, vast dat nadat de inspectie is gepasseerd, leerkrachten maar ook ouders, vragen stellen: waarom zegt die dat, waarom schrijft die dat, wat is de achtergrond van zo’n doorlichtingsverslag, waarom is dit of dat daarin opgenomen? Daarom vind ik het wel zinvol dat die gesprekken gebeuren, in de twee richtingen. Dat is verrijkend voor de inspecteurs zelf, om daar input te halen. Dat kan verrijkend zijn voor leerkrachten en directies en inrichtende machten om te weten hoe de inspectie naar iets kijkt.
Uw bekommernis, mevrouw Vandromme, dat de ene inspecteert en controleert, en de andere installateur is, loopt een beetje mank. Ik hoop niet dat de pedagogische begeleiding de installateur is, ik hoop dat dat de leerkracht is: het kernleerproces moet door de leraar gebeuren en niet door externen die zeggen wat de leraar moet doen. Maar ik begrijp wel wat u wilt zeggen.
Ja, ik denk dat we daar, minister, moeten bekijken hoe het zinvol kan zijn in die driehoek. Daarover gaat het. Het gaat er voor mij ook over wat de inspectie als achtergrond meegeeft, op welke manier zij daarnaar kijken, en dat dit wordt meegenomen in andere facetten; en omgekeerd, dat leerkrachten begrijpen waarom bepaalde opmerkingen van de inspectie over bijvoorbeeld eindtermen, worden gemaakt, waarop die gebaseerd zijn. Dat gesprek is menselijker dan alles op papier te zetten, dat stoot absoluut tegen de borst. Dat kan wel degelijk aanvullend zinvol zijn.
De heer Danen heeft het woord.
Op zich is het een goede zaak dat de inspectie een nieuwe of andere rol zoekt, zeker in tijden dat inspectietaken moeilijker zijn.
Ik vraag me vooral af, mevrouw Vandromme gaf het al aan, wat er daarna mee gebeurt. Ik kan me voorstellen dat zo’n gesprek plaatsvindt met een directeur of een ander teamlid of enkele teamleden, waarbij de school aangeeft dat het afstandsonderwijs bijzonder moeilijk loopt, dat er tal van problemen zijn, geen technische problemen maar gewoon dat men de leerlingen niet meekrijgt. Wat gebeurt daar verder mee? Gaat de inspectie op die manier geen verwachtingen scheppen die ze nadien moeilijk kan nakomen? Ik kan me voorstellen dat de inspectie in de volgende maanden aan de slag gaat om die problemen op te lossen. Wat gebeurt er inzake opvolging van de mogelijke problemen of knelpunten?
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Ik vind dit een heel interessante vraag van mevrouw Vandromme. Ik vind haar dubbele vraag eigenlijk de essentie. Ik denk dat dat is waar de directies mee inzitten als het gaat om een ondersteunend gesprek waarin ze hun hart kunnen luchten. Heel veel directies hebben daar nood aan in die moeilijke periodes. Ze willen eens kwijt waar ze allemaal mee zitten. Voor mij is dat heel erg oké.
Maar ik ben ook directeur geweest. Inspectie wordt nog altijd gekoppeld aan ‘alles in orde moeten brengen’. Veel directies zullen wel aangeven dat ze niet alle vakken hebben kunnen invullen doordat er geen leerkrachten waren voor dat of dat specifieke vak. Natuurlijk is de onderwijskwaliteit daardoor naar beneden gegaan. Er zullen ook directies met heel veel schrik zitten door de vele momenten dat men door corona in lockdown ging, dat men afstandsonderwijs heeft moeten geven, dat men klassen heeft moeten sluiten, dat men niet op schema zit qua ontwikkelingsdoelen en eindtermen.
Dat is de concrete vraag. Zal de inspectie vooral een geruststellende rol spelen naar de directies? Zal ze hun een hart onder de riem steken? Collega Daniëls heeft gelijk inzake de pedagogische begeleidingsdiensten. Zullen zij de directies ondersteunen om uit die hele moeilijke periode te geraken? Zullen zij het vertrouwen opkrikken om weer naar de toekomst te kijken? Dat is de essentie, de dubbele vraag van collega Vandromme.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik snap de vraag over de grens tussen begeleiding en inspectie, maar het zijn toch uitzonderlijke omstandigheden, en dit heeft niets te maken met enige concurrentie ten opzichte van de pedagogische begeleidingsdiensten. De onderwijsinspectie zal in deze uitzonderlijke omstandigheden, waarbij scholen echt soms nood hebben – zoals de heer Vandenberghe stelt – aan een luisterend oor of concrete vragen hebben, wel een helpende hand aanreiken. Dat is de bedoeling in deze erg moeilijke periode.
Trouwens, scholen die vragende partij zijn voor een reguliere doorlichting krijgen die ook als vanouds. De gesprekken zijn ondersteunend en hebben geen impact op beslissingen, adviezen of erkenningen. Dat staat er echt wel los van. De onderwijsinspectie kan niet gewoon op haar krent blijven zitten en toekijken, vooral niet omdat bij de inspecteurs heel wat kennis en praktische expertise aanwezig is. Dat zijn altijd mensen die een heel curriculum hebben doorlopen. Ze kunnen directeurs concrete tips en tricks geven, maar soms ook een luisterend oor bieden.
Ik denk dat het ook goed is voor de perceptie ten aanzien van de inspectie. Het is juist, de Inspectie 2.0 is een nieuw gegeven. Sommigen blijven nog altijd een beetje de inspectie zien als de 'billentikkers'. Dit is echt een opportuniteit, net daarom zijn er onderwijsinspecteurs die momenteel zelf aan het lesgeven zijn. Ook dat is een goede zaak, waarbij we met zijn allen, in plaats van elkaar argwanend te bejegenen, dezelfde ambities nastreven. De inspectie gaat ondersteunen waar ze kan. Mochten er door de gesprekken generieke knelpunten worden vastgesteld, dan kunnen die op macroniveau worden meegenomen. De inspectie zit trouwens op regelmatige basis samen met de pedagogische begeleidingsdiensten. Ze kunnen daar zulke items signaleren, vanzelfsprekend geanonimiseerd.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, u haalt het een paar keer aan: we zitten in zeer uitzonderlijke omstandigheden. De inspectie moet op zoek naar andere opdrachten. Voor mij is vooral belangrijk dat we vasthouden aan de decretale basis en dat dat de richtlijn blijft. Wat in crisistijden wordt geïnstalleerd, mogen we in de toekomst niet voortzetten zonder decretale basis. Inderdaad, er is wel een verschil tussen een opvolgingsgesprek van een doorlichting en het initiatief dat nu genomen wordt. Scholen, directeurs, schoolbesturen, leerkrachten moeten goed weten wat er in een inspectieverslag komt en dat moet in een gesprek worden geduid, alle begrip daarvoor. Wat hier nu voorligt, is toch wel van een andere aard.
Ik wil helemaal niet zeggen dat er een soort concurrentie moet bestaan tussen inspectie en pedagogische begeleidingsdienst, neen, die driehoek die de basis vormt voor de kwaliteitszorg binnen onderwijs is zo cruciaal dat we er ons voor moeten behoeden dat in crisistijden daaraan geraakt wordt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.