Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik denk dat we allemaal wel goed genoeg weten dat lokale besturen, om een gepaste dienstverlening te verzekeren voor hun inwoners, gebruikmaken van de regelgeving die ervoor zorgt dat ze verzelfstandigde agentschappen of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden kunnen oprichten.
Er is in de loop der jaren in de decreetgeving een palet aan verschillende structuren ontstaan. In het regeerakkoord werd afgesproken om een vereenvoudiging door te voeren.
Minister, naar aanleiding van de begrotingsbesprekingen van een paar weken geleden verwees u nog naar onderzoek daarover en stelde u dat het, eenmaal opgeleverd, door de regering onderzocht zal worden en dat nagegaan zal worden waar er precies bijsturing nodig is.
Nu is het zover. Het onderzoek, dat uitgevoerd werd door een consortium van UGent en UHasselt, is ondertussen beschikbaar. Het staat sinds 27 januari op de website van het Agentschap Binnenlands Bestuur. Ik vind het een interessante studie. De onderzoekers stellen vast dat er eigenlijk heel wat tevredenheid is over het brede palet aan verzelfstandigings- en samenwerkingsvormen. Er wordt op gewezen dat het palet ruim is en voldoende passend voor de ambities die de lokale besturen hebben op het vlak van verzelfstandiging en samenwerking. Uiteraard – anders zou het geen goed onderzoek zijn – wijzen de onderzoekers ook op heel wat verbeterpunten.
Heel concreet komen de onderzoekers uiteindelijk tot twintig beleidsaanbevelingen. Die aanbevelingen hebben betrekking op verschillende aspecten, zoals good governance, de democratische controle, de rol van de toezichthouder en de wisselwerking met de publiek-private sector. Ik haal er enkele opvallende aanbevelingen uit: het verhogen van het maximumaantal toegelaten bestuurders van vijftien; de mogelijkheid tot het inrichten van een directiecomité voor alle vormen van gemeentelijke verzelfstandiging; het afschaffen van het oprichtingstoezicht en dit vervangen door een advies; het weglaten van de vereiste van het aantonen van de noodzaak van private deelname bij de privaatrechtelijk vormgegeven OCMW-verenigingen. Er is dus een brede waaier aan mogelijkheden en verbeterpunten.
Ik heb daarover de volgende vragen, minister. Hoe beoordeelt u de studie en in het bijzonder de aanbevelingen ervan? Op welke manier zult u hier verder een concreet gevolg aan geven? Binnen welke termijn zullen de aanbevelingen door de regering onderzocht worden, zoals door u aangegeven tijdens de begrotingsbesprekingen? Op basis van welke elementen zal uitgemaakt worden welke aanbevelingen wel en welke niet meegenomen zullen worden in een mogelijke aanpassing van de geldende regelgeving? Op welke manier zult u daar de lokale besturen bij betrekken?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Warnez, bedankt voor de vraag. U weet dat we in het regeerakkoord en in de beleidsnota twee doelstellingen opgenomen hebben om het scala aan verzelfstandigings- en samenwerkingsvormen te vereenvoudigen. Zo werden vijftien referentieregio’s definitief vastgelegd. Verder zal ik een organiek kader voor de verzelfstandigings- en samenwerkingsvormen, vermeld in deel 3, titels 3 en 4 van het decreet Lokaal Bestuur, optimaliseren. Dat waren de twee afspraken die we gemaakt hebben.
Uw vraag gaat over de tweede doelstelling. Het juridisch-bestuurskundig onderzoek van de universiteiten van Gent en Hasselt kaderde daarin. Het doel van dit onderzoek was na te gaan in welke mate de bestaande verzelfstandigings- en samenwerkingsvormen een antwoord bieden op actuele behoeften van lokale besturen en in welke mate zij vereenvoudigd kunnen worden. Daarbij werd vertrokken vanuit de noden en mogelijkheden gepercipieerd door het werkveld zelf.
De onderzoeksresultaten kwamen dus tot stand na een ruime consultatie van het werkveld: verenigingen, agentschappen, lokale besturen en mandatarissen. Uiteindelijk werden er twintig beleidsaanbevelingen geformuleerd.
Twee algemene conclusies springen in het oog. Ten eerste is het werkveld tevreden over de huidige regelgeving – het is belangrijk om dat ook eens te horen in de samenleving. De regelgeving is ruim en kent vorm per vorm een voorgeschiedenis die mee helpt verklaren waarom die ooit geïntroduceerd is. Ten tweede lijkt het kader voldoende passend voor de ambities die lokale besturen hebben op het vlak van verzelfstandiging en samenwerking.
Het is opnieuw gebleken dat heel wat uitdagingen rond verzelfstandiging en samenwerking niet zozeer gaan om wat er wel of niet juridisch formeel is bepaald, maar wel over het feitelijk gedrag. Het gaat over de manier waarop besturen, bestuurders en managers invulling geven aan hun rollen, opdrachten , taken en hoe dit samenhangt met hun houding maar ook hun capaciteiten op dat vlak.
De twintig beleidsaanbevelingen zijn volgens mij ruwweg samen te vatten in drie categorieën.
De eerste categorie zijn aanbevelingen die vragen naar verder onderzoek. De nood aan het versterken van de gemeenteraad en de gemeenteraadsleden sprong het meest in het oog. Zoals u weet, heb ik een groep van parlementsleden over de partijgrenzen heen verzameld – u hoort daar trouwens bij – om concrete voorstellen ter versterking van de gemeenteraad uit te werken. Dit traject zal nog dit voorjaar in een visienota uitmonden. Een andere belangrijke vaststelling is de nood aan bestuurskracht om de samenwerking en verzelfstandiging aan te sturen. Samenwerking vergt ook capaciteit. Dat kan nooit de nood aan een sterk basisbestuur opvangen, anders wordt het lokaal bestuur de speelbal van zijn samenwerkingsverbanden. Daarom blijf ik ook absoluut inzetten op vrijwillige fusies. Voor mij is dat een en-enverhaal.
De tweede categorie zijn aanbevelingen waarvoor geen decretale veranderingen nodig zijn. Het onderzoek raadt bijvoorbeeld aan om gemeenteraadsleden verder te sensibiliseren. Ze weten nog te weinig welke instrumenten ze hebben in hun controletaak ten aanzien van verzelfstandigings- en samenwerkingsvormen. Daaromtrent lopen er nu reeds verschillende programma’s binnen de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) om lokale besturen zo goed mogelijk te ondersteunen. Denk aan het startersboek en de vormingssessies voor raadsleden door mijn administratie en de VVSG bij de start van een nieuwe bestuursperiode of de uitgebreide digitale kennisomgeving van de VVSG en de frequently asked questions (FAQ) van het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) over de rol van de gemeenteraadsleden of de uitgebreide mogelijkheid om advies te vragen aan de VVSG en ABB. Daarnaast loopt er momenteel een thematische audit van Audit Vlaanderen rond dit thema. Die audit zal heel wat interessante bevindingen, goede praktijken en aanbevelingen bevatten die we zullen aangrijpen om met de VVSG en ABB een sensibiliseringscampagne op te starten. De timing is de zomer van dit jaar.
Ten derde zijn er ook aanbevelingen die wel decretale aanpassingen vereisen. Dat is een derde categorie. Zoals gezegd vraagt het werkveld enkel kleine bijsturingen. Het onderzoek toont dus aan dat er gekozen kan worden voor juridische en beleidsmatige continuïteit. De bijsturingen werden al afgestemd met verschillende stakeholders: de VVSG, de beroepsvereniging van Vlaamse (adjunct-) algemeen directeuren (Excello), de Vlaamse financieel directeurs (Vlofin), het Vlaams netwerk van zorgorganisaties (Zorgnet-Icuro) en diverse lokale besturen en samenwerkingsverbanden vanop het terrein. De bijsturingen die nodig zijn zullen plaatsvinden bij de tweede herziening van het decreet over het lokaal bestuur.
Ik ben al volop gestart met het beleidsvoorbereidend werk. Over veel zaken lijkt er consensus, maar er liggen ook een aantal belangrijke politieke knopen. Dat kan ik niet ontkennen. Een voorbeeld is de beperking van vijftien leden in de raad van de bestuur die wordt in vraag gesteld in de aanbevelingen. Door de grote diversiteit aan lokale besturen zijn de visies ook heel divers. Ik zal dit begin maart bespreken in de schoot van de Vlaamse Regering, en na definitieve goedkeuring zal dit voorwerp uitmaken van ruim debat met het parlement. De timing is voor mij ten laatste het najaar van 2022.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik ben blij dat u zegt dat dit is meegenomen in de discussie met de werkgroep met de raadsleden om het mandaat van de raadsleden te versterken. Ik ben niet in die werkgroep aanwezig, minister, omdat dat geen uitvoerende mandatarissen zijn, zoals ik heb begrepen. Maar los daarvan heb ik alle vertrouwen dat die werkgroep zijn werk gaat doen. Want die democratische controle op de intercommunales is iets waar ik persoonlijk wel heel waakzaam voor ben, in die zin dat ik heel vaak hoor en voel bij andere raadsleden, schepenen en burgemeesters dat ze eigenlijk niet altijd meer weten wat er eigenlijk in die intercommunales gebeurt. We hebben daar toch nog wel wat werk.
Ik vind persoonlijk ook dat als we de regiovorming willen doen slagen, dit ook een aandachtspunt zal zijn. Dat zal gelijklopend zijn, want een aantal regio’s zijn vormgegeven in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden of zullen zich daarin vormgeven volgens het decreet over het lokaal bestuur. Ik denk dat de discussie over de democratische controle op wat er allemaal gebeurt in die regio’s en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden parallel zal lopen. Het is iets waar we hard moeten aan werken als we het willen doen slagen.
Ik heb geen verdere vragen en ik kijk uit naar het ontwerp.
Minister Somers heeft het woord.
Ik dank collega Warnez voor zijn interesse en zijn opvolging. Zowel politiek als professioneel is hij heel beslagen in deze dossiers. We gaan, denk ik, hierover nog heel vaak interessant van gedachten kunnen wisselen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.