Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Laeremans heeft het woord.
Voorzitter, minister, onlangs werden de cijfers gepubliceerd voor het schooljaar 2020-2021 inzake de leerlingenkenmerken die het sociale profiel van een school bepalen. Wat de thuistaal betreft, blijven zowel de absolute als de relatieve aantallen leerlingen die thuis geen Nederlands spreken, gestaag stijgen. De verdere vervreemding van het leerlingenpubliek in de Vlaamse scholen blijft dus aanhouden. In de kleuterklas spreekt 26 procent van de kinderen thuis geen Nederlands, tien jaar geleden was dit nog maar 17,5 procent. Het lager onderwijs toont een gelijkaardige evolutie, met een stijging van 14,5 naar 23 procent, in het secundair onderwijs is er een stijging van 10 naar 19 procent. Over alle geledingen zijn er nu in vergelijking met het schooljaar 2010-2011 al zo’n 110.000 leerlingen extra bij wie het Nederlands thuis niet gesproken wordt. Dat is bijzonder veel.
Deze demografische ontwikkeling als gevolg van de massamigratie en slechte integratie heeft veelal negatieve effecten op de onderwijskwaliteit, die zich duidelijk tonen op de klasvloer. Ik zal niet veralgemenen, want het is niet voor iedereen zo, gelukkig maar. De zorg binnen scholen met een zeer divers publiek betreffende taal- en migratieachtergrond stijgt jaar per jaar ten koste van de gewone onderwijstijd en dus van de kwaliteit van het onderricht, zeker in tijden van coronaleerachterstand en lerarentekort. Het Programme for International Student Assessment (PISA) 2018 toonde ter zake al een sterke correlatie tussen thuistaal en leerprestaties. Ons onderwijs is het slachtoffer van een falend federaal en Europees migratiebeleid, maar ook de Vlaamse Regering is hier aan zet om extra initiatieven te nemen boven op haar inburgeringsbeleid.
Eén maatregel die zij heeft genomen en die we, althans in grote lijnen, hebben goedgekeurd, is de KOALA-taalscreening voor kinderen in de derde kleuterklas, die afgelopen herfst voor de eerste keer in heel Vlaanderen werd afgenomen. Vanwege de coronacrisis en de schoolsluitingen voorzag de regering op de ministerraad van 10 december 2021 voor scholen die de screening nog niet hadden kunnen afnemen een uitstel tot aan de kerstvakantie.
Ondertussen zijn we anderhalve maand verder en zijn wij als parlementsleden, maar ook in het bredere onderwijsveld, erg benieuwd naar de resultaten van die eerste brede afname, maar voorlopig blijft het daar van overheidswege windstil. Wij hoorden alvast enkele toch niet zo positieve berichten van enkele scholen in Vlaamse centrumsteden. Daar zou uit de screening blijken dat maar liefst 40 procent van de kinderen te weinig Nederlands kent om vlot mee te kunnen in het eerste leerjaar. Toegegeven, dat zijn anekdotische signalen, maar indien dit zou bevestigd worden, betekent dit wel dat we in onze scholen met een zeer grote groep allochtonen zitten die functioneel onbekwaam zijn om nog maar de taal van de leraar te verstaan.
Deze kleuters die te weinig Nederlands kennen moeten dan allemaal een taalremediërend traject volgen dat de school vrij kan invullen. Maar als het enorm veel leerlingen zijn, zal dit door de scholen moeilijk te bolwerken zijn. Met onze Vlaams Belangfractie waarschuwden we eerder al verschillende keren dat de voorziene budgetten voor trajecten na de screening naar alle waarschijnlijkheid te gering zijn om effectief aan gedegen extra taalbegeleiding te doen. Komt daar nog bovenop het probleem van de omikron-coronagolf die in januari onze scholen volop teisterde, wat zorgde voor een groot aantal schoolsluitingen of voor de inzet van zorgleerkrachten als vervanger voor de gewone leerkracht. Dan komt er natuurlijk van zo’n taaltraject niet te veel in huis.
Minister, hoe evalueert u de vermelde statistieken inzake de verdere stijging van de aantallen en aandelen aan kinderen die het Nederlands niet als thuistaal hebben?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de resultaten van de eerste Vlaanderenbrede afname van de KOALA-screening? Zijn ze al bekend? Indien ja, kunt u hier het globale cijferbeeld schetsen? Indien niet, wanneer mogen we die resultaten verwachten?
Indien uit de eerste afname van de screening blijkt dat veel meer kleuters dan eerst geschat niet voldoen aan de minimale taalcriteria, zult u dan het voorziene budget van 12 miljoen euro voor de taalremediërende trajecten verhogen?
Hebt u een voorlopig zicht op hoe de taalremediërende trajecten op dit ogenblik effectief in de praktijk worden gebracht op school? Scholen zijn immers vrij om dat concreet in te vullen. Zal er gemonitord worden welke scholen welk soort traject volgen? Zult u dat hier en daar eens bekijken, en onderzoeken wat de goede praktijken zijn om mee te nemen naar de toekomst?
Hebt u al signalen opgevangen van scholen waar de opstart of het verloop van die trajecten overhoop wordt gegooid door de huidige omikron-coronagolf en de daarbij gepaarde schoolsluitingen?
Buiten de KOALA-test gaf u ook aan dat er beleids- en financiële impulsen zouden komen om de taalachterstand van anderstalige leerlingen aan te pakken. Er was de impuls van 3 miljoen euro voor het taalbeleid van scholen in de Vlaamse Rand, wat wij uiteraard een goede zaak vinden. Maar vooral in centrumsteden buiten de Rand hoor ik de vraag opduiken waarom zij geen dergelijke extra voorziening kunnen krijgen. De Vlaamse Rand kampt uitdrukkelijk met een influx van Franstaligen uit Brussel en het Waalse Gewest en een algemene verfransing en vervreemding, maar volgens sommigen spelen dergelijke problemen met anderstalige leerlingen evenzeer in hun concentratiescholen. Zij vragen zich dus af of er ook voor hen een initiatief komt dat verder gaat dan algemene taal- of leesbevorderende maatregelen zoals recent nog in het Leesoffensief.
In 2020 was er nog het project van de taalstimulerende activiteiten in de vakanties, maar dat lijkt een stille dood te zijn gestorven. Het budget zou verschoven zijn naar de taalremediërende trajecten in de kleuterklas. Het oorspronkelijke opzet zou ingekapseld zijn binnen het concept van de zomerscholen. Men kan zich natuurlijk de vraag stellen of die verschuiving richting de zomerscholen wel zo opportuun was. Zomerscholen doen volgens de evaluaties zeer goed werk, maar worden vooral ingezet om algemene leerachterstanden op het vlak van Nederlands in te halen. Ze werken dus minder specifiek dan de taalstimulerende activiteiten.
Ook zijn er gemeenten die in de zomer 2020 wel zo’n taalstimulerende activiteiten organiseerden, maar geen zomerschool en waar dus het aanbod in de zomerschool dan weer volledig is weggevallen. Hoe gaat u dat euvel verhelpen?
Minister Weyts heeft het woord.
Uit de cijfers waarnaar u verwijst, blijkt dat het aantal leerlingen met de thuistaal niet Nederlands over de jaren heen gestaag toeneemt, zeker als je kijkt naar de Vlaamse Rand en naar stedelijke agglomeraties. De cijfers bewijzen dat de keuze en de focus die we leggen in het belang van het Nederlands, meer dan terecht is. Leerlingen die het Nederlands, onze onderwijstaal, onvoldoende beheersen, kunnen onmogelijk tot goede of tot gelijke leerresultaten komen. Inzetten op Nederlands is bij uitstek inzetten op gelijke kansen, op gelijke onderwijskansen.
Net daarom screenen we sinds 2021 en in het huidige schooljaar, alle 5-jarigen in het gewoon kleuteronderwijs op hun kennis van het Nederlands door middel van die hele speelse, vriendelijke KOALA-taalscreening. Sommige leerkrachten waren aanvankelijk wat argwanend, maar ik denk wel dat we de meesten meehebben. Ze hebben intussen gezien dat de kinderen dat gewoon leuk vinden.
Voor die taalintegratietrajecten stellen we vanaf dit schooljaar 12 miljoen euro ter beschikking. We verdelen die op basis van het aantal 4-jarigen met thuistaal niet Nederlands. Ik zal u straks aantonen dat dat toch een geschikt criterium is.
De scholen weten sinds de kerstvakantie voor welke leerlingen ze een taalintegratietraject moeten uitwerken. We hebben door corona de periode verlengd, maar intussen weten ze om welke leerlingen het gaat. Daardoor kunnen ze nu, ‘as we speak’, die trajecten gestalte geven. We moeten ze nog wel de nodige tijd gunnen. Daarop kan ik nog niet terugblikken, omdat dat moment volop aan de gang is. De scholen zijn ook vrij om de taalintegratietrajecten zelf vorm te geven. Dat wil niet zeggen dat we hen daarin niet ondersteunen. We hebben een praktijkgids ontwikkeld met een portfolio aan taalintegratieprojecten en mogelijkheden die men kan aangrijpen. Wat me vooral verheugt, is dat het brede onderwijsveld echt mee is in die focus op Nederlands. Als ik zie dat duizenden kleuteronderwijzers via de pedagogische begeleidingsdiensten, via de universiteiten, hogescholen en lerarenopleidingen vormingen volgen of zich laten begeleiden in het kader van die taalintegratietrajecten, dan zie ik de neuzen in dezelfde richting staan.
Daarbovenop is het versterken van scholen om krachtige taalintegratietrajecten te organiseren gekozen als prioritair nascholingsthema voor de twee volgende schooljaren. Ook daar staat de focus op Nederlands en op taalintegratietrajecten in het kader van de nascholing.
Ik laat ook wetenschappelijk onderzoek uitvoeren naar wat de meest effectieve onderwijspraktijken zijn in het kleuteronderwijs. We hebben die inspiratiegids gemaakt, maar het blijft wat mij betreft een continuüm dat we die constant aanvullen en actualiseren met onderwijspraktijken die op de klasvloer het meeste succes blijken te boeken.
Dat brengt mij tot de resultaten van de steekproef van de KOALA-taalscreening. Hoe hebben wij dat gedaan? Wij hebben een heel representatieve steekproef georganiseerd. Ongeveer 30 percent van de scholenpopulatie hebben wij gevraagd om eraan deel te nemen. 63 percent is daarin meegegaan. Dat is echt wel een hoge respons rate voor een dergelijk onderzoek. Wat zijn de resultaten? Ik denk dat je gerust mag zeggen dat de resultaten het nut van de taalscreening en de nood aan taalintegratietrajecten bevestigen. Wij hanteren drie kleurcodes. Groen betekent dat wij inschatten dat een kleuter voldoende Nederlands kent om met succes te kunnen starten in het lager onderwijs, oranje is de vaststelling dat er een extra taalondersteuning nodig is, rood wil zeggen dat er een intensieve begeleiding moet komen. 85 procent haalt de code groen. 15 procent heeft extra ondersteuning nodig: 11 procent code oranje en 4 procent code rood.
Er zijn wel aanzienlijke verschillen tussen scholen. In scholen met veel kinderen met een andere thuistaal ligt het aandeel kinderen die intensieve begeleiding nodig hebben dubbel zo hoog, 8 procent, net als het aandeel kinderen die extra ondersteuning nodig hebben, 21 procent, samen zowat 30 procent. Ook in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hebben meer kinderen intensieve begeleiding, 8 procent, of extra ondersteuning, 24 procent, nodig, samen 32 procent. In de Vlaamse Rand is dat 22 procent: 5 procent rood en 17 procent oranje. Andere uitschieters zijn Gent, met 21 procent, 7 procent rood en 14 procent oranje, en Antwerpen, met 28 procent, 8 procent rood en 20 procent oranje. In West-Vlaanderen zijn de cijfers het beste, met 91 procent kleuters die voldoende taalvaardig zijn, 7 procent die extra ondersteuning kunnen gebruiken en slechts 2 procent kinderen die intensieve begeleiding nodig hebben.
Dan ga ik over op de omkadering en de werking op basis van het leerlingenkenmerk thuistaal niet Nederlands. Voor de taalintegratietrajecten in de scholen op basis van deze screening voorzien we zoals gezegd specifieke middelen. Ik heb u ook geduid, met de cijfers in de hand, dat dat criterium echt wel van doorslaggevend belang is. De extra investering in de taalintegratietrajecten kan niet los gezien worden van alle andere middelen die we aan de scholen ter beschikking stellen. We geven de basisscholen nu al een aantal jaren zowel omkadering als werkingsmiddelen op basis van de leerlingenkenmerken, waarvan ‘thuistaal niet Nederlands’ er een is. Meer nog, het is het socio-economisch kenmerk waarvoor een individuele leerling in het basisonderwijs het meeste SES-lestijden genereert voor de school.
Daarnaast krijgen de scholen voor de anderstalige nieuwkomers, boven op de SES-omkadering extra omkadering en werkingsmiddelen.
Ook bij de uitbreiding van de uren kinderverzorging en de verdeling van de middelen van de bijsprong, houden we altijd rekening met de leerlingenkenmerken, waaronder de thuistaal van de leerling. Dat dikt altijd aan.
Al deze middelen worden toegekend aan de scholen los van hun geografische ligging, of ze nu aan de kust, in Antwerpen of de Vlaamse Rand gelegen zijn.
Het is inderdaad zo dat ik vanuit het Vlaamse Randfonds – dan heb ik een ander petje op, namelijk van minister van de Vlaamse Rand – de komende drie jaar in het totaal 3 miljoen euro voorzie voor de ondersteuning van secundaire scholen, specifiek in de Rand, bij hun taalbeleid. Maar dat zijn middelen van de Vlaamse Rand. Ik haal dat niet uit de pot van Onderwijs. Het is niet dat door die keuze andere scholen in de rest van het land een euro minder zouden hebben. Dat is absoluut niet het geval.
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, dank u wel. Proficiat aan West-Vlaanderen. Ik neem aan dat de KOALA-test er niet in het West-Vlaams is afgelegd. In elk geval bedankt voor uw eerste inzage in die cijfers. Ik heb toch goed begrepen dat wat u bekendmaakt, om een steekproef gaat en dat we nog moeten wachten op de echte cijfers, of heb ik het verkeerd voor? Als dit de echte cijfers zijn, kunnen wij die dan ter inzage krijgen of wordt dat openbaar gemaakt? Het is toch niet onbelangrijk dat we dat eens grondig kunnen bekijken om daar een beter zicht op te krijgen. U zegt dat die test nodig en nuttig is, wat wij altijd hebben beaamd, en ook dat er een heel pak kinderen een groot probleem gaan hebben als ze niet bijgewerkt worden tegen het eerste leerjaar. Ik vind dat dus heel belangrijk.
Ik vind het ook goed dat u zegt dat er de komende twee schooljaren prioritaire nascholing is. Ik neem aan dat dat dit en volgend schooljaar is voor de kleuterleidsters of kinderverzorgsters die die kinderen zullen bijwerken. Dat is heel belangrijk.
Ik zou dat dus graag verder in detail willen krijgen om er eens grondig ons oog op te laten vallen want het is toch heel belangrijk. Dan hoop ik dat we over de volledige cijfers kunnen beschikken voor heel Vlaanderen.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
De cijfers van Statistiek Vlaanderen zijn glashelder. Het aantal kinderen dat thuis geen Nederlands spreekt, neemt almaar toe. Dat is een trend die zich jaar na jaar verderzet en die wij vanuit de N-VA-fractie met argusogen volgen. Ik heb hier in het verleden al heel wat vragen over gesteld.
We stellen vast dat, net zoals in het schooljaar voordien, het aantal kleuters en lagereschoolleerlingen dat thuis geen Nederlands spreekt, vorig schooljaar met een procentpunt is toegenomen. In Brussel, in onze hoofdstad dus, is de stijging nog groter. Deze cijfers zijn dan ook best zorgwekkend te noemen, zeker als je ze vergelijkt met tien jaar geleden.
Collega's, deze cijfers wijzen er nog maar eens op dat de verplichte taalscreening bij het begin van de leerplicht, dus vanaf 5 jaar, en de taalintegratietrajecten absoluut noodzakelijke maatregelen zijn. Ik denk dat de juiste beleidskeuzes worden gemaakt. Nederlands is en blijft de fundering waarop alle vormen van leren steunen en is bijgevolg de sleutel tot een succesvolle schoolloopbaan en professionele carrière.
Wat de resultaten van de taalscreening betreft, leid ik uit het antwoord van de minister af dat het doembeeld dat wordt geschetst door collega Laeremans niet strookt met de realiteit. De overgrote meerderheid van de kleuters uit de steekproef, bijna 85 procent, is voldoende taalvaardig om aan het eerste leerjaar te kunnen beginnen. Dat is zeker niet slecht, wel integendeel.
Dat kleuters uit de Vlaamse centrumsteden en uit onze hoofdstad Brussel lager scoren in vergelijking met de rest van Vlaanderen, hoeft niet te verbazen. De groep van leerlingen die thuis geen Nederlands spreken, is daar vele malen groter. Het is dan ook goed dat naast de extra middelen voor de taalintegratietrajecten deze scholen op basis van dit specifieke leerlingenkenmerk extra omkadering en werkingsmiddelen ontvangen om aan deze uitdaging tegemoet te komen.
Daarenboven ontvangen de scholen extra omkadering en geld voor het onthaal van anderstalige nieuwkomers.
Minister, vanuit onze fractie waarderen we het dat taalintegratietrajecten als prioritair nascholingsthema voor de komende twee jaar gekozen werden. Het zal de deelnemende schoolteams alvast heel wat handvatten aanreiken om met de resultaten van de taalscreening aan de slag te gaan. Kunt u de concrete focus van de prioritaire nascholingsmiddelen nader toelichten?
Daarnaast wilt u ook wetenschappelijk onderzoek uitvoeren over effectieve onderwijspraktijken in het kleuteronderwijs. Kunt u dit wat verder toelichten?
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Minister, collega’s, ik kan het toch niet laten: ik wil ingaan op een aantal elementen uit het betoog van collega Laeremans. Er stonden een aantal twijfelachtige vereenvoudigingen, een aantal beweringen of zelfs foute conclusies in. Van leerlingen die aantikken op het leerlingenkenmerk ‘thuistaal niet Nederlands’ kunnen we niet zeggen dat ze thuis totaal geen Nederlands spreken. Dat is wel een belangrijke nuance om te maken. Ik geef even de definitie van ‘thuistaal niet Nederlands’, voor wie het nog eens opgefrist moet worden: in het Vlaams onderwijs is de taal die een leerling in het gezin spreekt niet Nederlands als de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden, de leerling niet meegerekend, met maximaal één gezinslid Nederlands spreekt. Dat is een belangrijke nuance in het debat, die we echt niet uit het oog mogen verliezen. Ik juich dan ook het recente initiatief van Kind en Gezin toe dat een iets meer realistische registratie beoogt waarbij de referentietalen van beide ouders in kaart gebracht zullen worden. Taal is immers niet statisch. Er zijn voldoende wetenschappelijke gronden om te kunnen stellen dat er heel weinig huishoudens zijn waar het Nederlands niet binnensijpelt.
Ook het element dat de collega aanhaalt dat leerlingen die aantikken op leerlingenkenmerken leiden tot minder kwaliteit, is toch wel heel erg kort door de bocht. Het zijn ook die leerlingenkenmerken die een cruciale rol in het financieringssysteem spelen en die kunnen leiden tot meer werkingsmiddelen en substantieel meer personeelsmiddelen. Mijnheer Laeremans, in uw vraagstelling zegt u ook dat de KOALA-test eigenlijk een screening is. Ik denk niet dat dat een verrassing kan zijn, want er staat heel duidelijk in het regeerakkoord dat van alle 5- en 6-jarigen een uniforme net- en koepeloverschrijdende gestandaardiseerde taalscreening afgenomen wordt. De bedoeling van de screening is inderdaad om info te krijgen over leerlingen voor wie in het eerste jaar via het leerplichtonderwijs bijkomende taalintegratietrajecten aangewezen zijn om een vlotte instroom te faciliteren. En als blijkt dat bijvoorbeeld in bepaalde regio’s veel kleuters daarvoor in aanmerking komen, betekent dat niet dat ze – zoals u stelt – tot dan een gigantische groep allochtonen zijn, functioneel onbekwaam om nog maar de taal van de leraar te verstaan. Ik vind dat toch heel kras. Als het alleen allochtonen zouden zijn, rekent men daar dan ook de autochtone anderstaligen bij? Ik stel me echt wel vragen bij die vraagstelling. En waarom zouden die leerlingen dan de taal van de leraar niet verstaan? Dat is ook weer een heel krasse stelling.
Goed, mijnheer Laeremans, ik denk dat we daar vanuit een ander paradigma spreken, maar u spreekt ook heel duidelijk over de vervreemding van het leerlingenpubliek. Het zal u misschien verbazen, maar die grote groep allochtone leerlingen waar u naar verwijst, zijn ook onze leerlingen, onze Vlaamse leerlingen waarvan sommige misschien extra ondersteuning nodig hebben en waar we als gemeenschap ook de plicht hebben om ze mee te nemen. De opdeling die u telkens probeert te benadrukken, zal ik ook te allen tijde blijven bestrijden.
Minister, u maakt hier vandaag zeer interessante cijfers bekend. Ik moet collega Tavernier ook bijtreden door te stellen dat het doembeeld dat de heer Laeremans hier ophangt, in zijn geval helaas geen werkelijkheid is. 85 procent van de kleuters uit de steekproef beheerst voldoende het Nederlands om te kunnen doorstromen. Er is een bepaalde groep die inderdaad wat extra ondersteuning nodig heeft. Ik stel me de vraag in welke mate dat dat op dit moment ook de cijfers niet waren waarop we vanuit het onderwijsveld toch al knipperlichten kregen.
Om af te ronden, minister: u hebt verwezen naar het mooie voorbeeld van West-Vlaanderen, maar als Limburgse ben ik er zeker ook in geïnteresseerd hoe daar de verhouding zit met groen, oranje en rood. Alvast bedankt.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, aansluitend bij wat collega Yalçin aanhaalt, zijn we natuurlijk zeer tevreden dat er beslist is om de screening in het begin van het schooljaar plaats te laten vinden. Daardoor kunnen we ook het laatste jaar kleuteronderwijs volledig gebruiken om de taalintegratietrajecten aan te bieden, die de instroom naar het eerste leerjaar van het lager onderwijs faciliteren. Dat KOALA eerder een screening is dan een test of toets of een proef, dat is natuurlijk net de bedoeling. Als CD&V-fractie willen we het appel ten aanzien van onze scholen blijven versterken voor de nieuwe aanpak. Daarbij gaan we evidenter en meer doelgericht inzetten op die taalintegratietrajecten, waardoor de leerlingen ook sterker worden. Net doordat er middelen worden vrijgemaakt, kan dat appel alleen maar sterker en meer geloofwaardig gemaakt worden, denk ik.
Minister, ik had in de plenaire vergadering al aangegeven dat ik er ook zeer in geïnteresseerd ben hoe we niet alleen onze leerlingen kunnen versterken in de vaardigheid om Nederlands te kennen en te spreken, maar ook de ouders. We weten dat ouderparticipatie belangrijk is om de schoolse resultaten van leerlingen te kunnen ondersteunen. Collega’s, ik denk dat we er alles aan moeten doen om de expertise die aanwezig is in het volwassenonderwijs en in de centra voor basiseducatie, te benutten om ouders sterker te maken. Er zijn projecten in de Vlaamse Rand, minister, en ik kijk er zeer naar uit hoe we de expertise die er daar is, kunnen uitrollen voor heel Vlaanderen.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Anderstalige kinderen, of dat nu Belgische kinderen zijn – want ik woon zelf op de taalgrens – of nieuwkomers, dat zijn natuurlijk ook kinderen die in ons onderwijssysteem moeten worden opgenomen. Het is daarom dat die taalscreenings ook heel belangrijk zijn. Mevrouw Yalçin spreekt over Limburg. Als we zien dat in sommige mijngemeenten kinderen van de tweede of derde generatie nog altijd onvoldoende Nederlands spreken om de les te kunnen volgen, dan is dat toch een probleem? Het komt ook altijd in onderzoeken naar voren dat dit leidt tot vroegtijdige schooluitval. Natuurlijk moet je daar ook wel kijken naar de verantwoordelijkheid van de ouders op dat vlak. Dat wou ik toch nog even in dit debat aanhalen: dat we niet uit het oog mogen verliezen dat daar ook een heel belangrijke verantwoordelijkheid ligt. Dat begint, zoals u zelf al zei, door bijvoorbeeld thuis ook Nederlands te spreken, en naar Nederlandstalige televisie te kijken – het liefst niet naar Nickelodeon, want dan krijgen de kinderen zo’n vervelend Hollands accent. Dat wou ik toch nog even in het debat bijbrengen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wou nog even kort aansluiten op dit belangrijke thema. Collega Tavernier heeft er al naar verwezen, en ik herinner me de eerste debatten over een taalscreening in het onderwijs, in 2009. Er werden toen vooral heel veel problemen naar voren gebracht. Het werd in 2021 ingevoerd, het is nu 2022 en de minister heeft net de eerste resultaten naar voren gebracht, en nu hebben we eigenlijk een objectieve vaststelling, collega’s. Dat is toch belangrijk? De objectieve vaststelling van waar de kleuters staan. Eerder in deze commissievergadering waren er vragen over ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs. Ik wil aan de collega’s die er sterk voor pleiten dat daaraan iets moet gebeuren, zeggen: dit is stap één. De eerste stap is kijken of ze voldoende kennis hebben om goed te starten. We stellen vast dat het voor 85 procent wel zo is, en voor 15 procent niet. Daarvan heeft 4 procent blijkbaar echt intensieve begeleiding nodig. Dat is cruciaal, collega’s.
Ik kom nog eens terug bij een geweldige slogan van professor Chris Vandenbroeke, die parlementslid was voor de VU: ‘Neem een jaar en geef ze een leven.’ Daarover gaat het. Voor alle duidelijkheid: een taalbad betekent niet dat je de kinderen in de kelder van de school opsluit met zware Nederlandstalige literatuur. Daar gaat het niet over, wel over een taalbad tot een jaar. Het kan ook minder zijn, het kunnen kortdurende of intensieve projecten zijn, naargelang wat nodig is. Dat geeft wel de kans op gekwalificeerd uitstromen, iets waar ik alle partijen hier heftig voor heb horen pleiten. Voilà, hier hebben we een eerste belangrijke stap.
Minister Weyts heeft het woord.
Dat waren vele tussenkomsten. Ik onderschrijf ook veel van de nuances en kanttekeningen die worden gemaakt.
Mevrouw Yalçin, u hebt gelijk wat het cijfermateriaal betreft en de interpretatie. Dat de thuistaal niet Nederlands is, wil inderdaad niet zeggen dat er thuis geen Nederlands wordt gesproken. Dat vraagt wel een verantwoordelijkheid van de ouders, als ze echt willen dat hun kinderen ook buiten de schooluren in contact komen met het Nederlands, en als het even kan in de gezinscontext, maar zeker ook in de vrijetijdscontext.
De data die ik u bezorgd heb, zijn de resultaten van de bevraging van het departement Onderwijs, maar ik heb ik u geschetst, mijnheer Laeremans, wat de respons is. Ongeveer een derde van de scholen werd geselecteerd om aan dit onderzoek mee te werken. Daarvan heeft 63 procent effectief meegewerkt. Dat is dus wel een zeer valide respons. Het zou goed zijn, mochten alle onderzoeken zo valide zijn, want wat ik soms zie passeren in de pers, is toch wel wat minder representatief. Ik denk dus dat dat wel snor zit. Ik zal die data bezorgen aan de commissie.
Aanvankelijk had men mij enkel de provinciale cijfers gegeven, maar ik heb gevraagd om die uit te splitsen naar de grote steden en de Vlaamse Rand. Dan zie je toch wel opmerkelijke verschillen. Als je de groene cijfers bekijkt op provinciaal niveau, krijg je het volgende resultaat: Oost-Vlaanderen 87 procent, Limburg ook 87 procent, Vlaams-Brabant 88 procent, Antwerpen 92 procent en West-Vlaanderen 92 procent. Maar West-Vlaanderen deed het nog iets beter. De data van de steden worden daarbij volledig uitgevlakt. Voor de stad Antwerpen ligt het cijfer op 72 procent groen, tegenover 92 procent op provinciaal niveau. Dat is een ongelooflijk verschil. In Vlaams-Brabant is het provinciale cijfer 88 procent, maar voor de gemeenten in de Vlaamse Rand zakt dat naar 78 procent. Dat zijn dus dankbare data om ook op meer regionaal niveau te bekijken. Maar aangezien het cijfers zijn op grond van een steekproef, kun je ze niet per gemeente bekijken, want dan verliezen ze aan representativiteit. Daarvoor kun je trouwens de data van bijvoorbeeld Kind en Gezin bekijken.
Ik geef nog enkele cijfers mee van de groene score: Brussel 88 procent, Antwerpen 72 procent, Gent 79 procent, de elf andere centrumsteden 83 procent. Dus zijn dus toch wel zinvolle data. Maar draai of keer het hoe je wilt, ik denk dat ze vooral wijzen op het nut van de taalscreening en de nood om met die data aan de slag te gaan en iets te doen aan de taalachterstand.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik heb hier blijkbaar wat in gang gezet, want er zijn nogal wat reacties gekomen, waarop ik allemaal zou moeten kunnen repliceren.
Eerst en vooral, mevrouw Tavernier, u zegt dat wij een doembeeld schetsen. Maar dat lijkt mij voor sommige scholen of sommige gemeenten of steden wel degelijk een probleem. En hoe groter het aantal mensen dat thuis een andere taal spreekt, hoe groter het probleem op scholen.
Mevrouw Yalçin, u vindt dat blijkbaar geen probleem. Maar ik heb een beetje de indruk dat u zichzelf als referentie neemt. U hebt tot nog toe een heel mooi traject afgelegd. Deed iedereen het maar op die manier, dan hadden we geen problemen. Maar dat is helaas in de realiteit toch wel wat anders. U had het over de toets die afgenomen werd, maar dat was wel degelijk een luistertoets in het kleuteronderwijs.
Als de kinderen de gewone instructies al niet begrijpen, kunnen ze heel moeilijk volgen in dat eerste leerjaar. Daarom is het absoluut belangrijk dat dit grondig wordt bijgestuurd, voor zover dat op korte termijn mogelijk is.
Minister, u geeft verduidelijking over die steekproef en u gaat ons de cijfers bezorgen. Maar ik neem aan dat het hier toch niet bij blijft? We krijgen toch van alle scholen de data? Of was dat nooit de bedoeling? Hebt u er gewoon een kleine steekproef uit gehaald? Die kan zeer vertekenend zijn, vooral als men dan veel data krijgt uit West-Vlaanderen, maar te weinig uit de Vlaamse Rand. Dat vind ik dus wel belangrijk.
Goed, u zegt dat we zeker in verband met die screening ... anderen hebben gezegd dat het een echte test was, uiteindelijk staat het zo in het regeerakkoord. Het is een screening en dus geen toelatingsproef tot het eerste studiejaar, maar in de media kwam het meestal zo over. Het is niet abnormaal dat wij het daar toch een beetje moeilijk mee hebben.
De rechten en de plichten van de ouders zijn heel belangrijk in deze kwestie. We stellen vast dat sommige ouders – ik zie dat in de kleuterklas van mijn echtgenote – nadat ze al tien jaar kinderen in de kleuter- en lagere school hebben, nog geen woord Nederlands kennen. Dan blijft het probleem dus maar aanslepen, en daar moet inderdaad iets aan gebeuren.
Maar ik zou nu rustig die data eens willen bekijken en ik hoop dat we iets meer krijgen dan een steekproef. Het is overal opgelegd, elke school moest het doen, dus zouden er van elke school resultaten moeten binnenkomen. Ik had dat eigenlijk verwacht, eind januari zelfs al. Ik hoop dat het echt niet bij een steekproef blijft, dit is te belangrijk voor ons.
De vraag om uitleg is afgehandeld.