Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de recent gepubliceerde cijfers van Statistiek Vlaanderen over schoolverlaters
Vraag om uitleg over vroegtijdig schoolverlaten
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Daniëls heeft het woord.
Uit de cijfers van Statistiek Vlaanderen blijkt dat in het schooljaar 2019-2020 het aantal vroegtijdige schoolverlaters in Vlaanderen 9,4 procent van de leerlingen in het secundair onderwijs bedroeg. Dat is voor de eerste maal een daling sinds het schooljaar 2014-2015. We zouden hier dan allemaal een groot feest kunnen houden, maar enige terughoudendheid is toch op zijn plaats, denk ik.
Wat de reden is achter de daling van het aantal leerlingen dat het secundair onderwijs verliet zonder voldoende kwalificaties, moet volgens de minister nog blijken. Dat konden we vernemen in de media. Er is kwalitatief onderzoek nodig om te weten wat er achter die cijfers schuilgaat. Zoals elk jaar zijn de verschillen groot tussen de verschillende onderwijsvormen. In het algemeen secundair onderwijs (aso) kwam de vroegtijdige uitstroom in 2019-2020 uit op 2,2 procent, tegenover 14 procent in het beroepssecundair onderwijs (bso), 5,9 procent in het technisch secundair onderwijs (tso) en 10,2 procent in het kunstsecundair onderwijs (kso). In het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso) verliet 58,1 procent van de jongeren vroegtijdig de school. 58,1 procent. Bijna 12 procent van de jongens gaf er vroegtijdig de brui aan, tegenover 6,7 procent van de meisjes. Voorts is vroegtijdig schoolverlaten sterk gelinkt aan de schoolse achterstand en spelen de gezinstaal – al dan niet het Nederlands – en het opleidingsniveau van de moeder een grote rol. Bij jongeren die thuis met geen enkel gezinslid Nederlands spreken, lag de kans op vroegtijdig schoolverlaten bijvoorbeeld meer dan drie keer hoger dan bij jongeren die thuis uitsluitend Nederlands spreken. In de centrumsteden en Brussel lag het aandeel schoolverlaters tot slot nog hoger dan elders.
Minister, ik heb twee korte vragen. Wie zal het kwalitatief onderzoek waarnaar u verwees, uitvoeren en wanneer mogen we hiervan resultaat verwachten? Dat resultaat lijkt mij belangrijk te zijn om de verklarende achtergronden eruit te kunnen halen. Zult u nog extra specifieke initiatieven nemen voor doelgroepen die een verhoogde kans maken op schoolse uitval?
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
De recent gepubliceerde gegevens van Statistiek Vlaanderen leren ons dat 9,4 procent van de leerlingen het secundair onderwijs verlaat zonder voldoende kwalificaties en dat dit de eerste daling van de cijfers is sinds lange tijd. Hoewel de cijfers hoog blijven, is een daling een goede zaak. Om niet te vroeg victorie te kraaien, is het van belang dat we een correct idee krijgen waarom deze daling zich voordoet en vooral of het om een eenmalige daling gaat dan wel of een structurele neerwaartse trend is ingezet. De invloed van de coronacrisis op deze cijfers dient dan ook zo snel mogelijk onderzocht te worden.
Commissievoorzitter Grosemans haalde het al aan in Het Belang van Limburg gisteren: mogelijk is er een invloed van de coronacrisis op deze daling. Ook ik heb aandacht geschonken aan deze denkpiste. Hierbij zijn er twee routes die bewandeld kunnen worden. Eind juni 2020 floreerde de arbeidsmarkt minder en was het bijgevolg minder evident om ongekwalificeerd een job te vinden of als ongekwalificeerde jongere je job te behouden. Voorts werden er volgens de coronamonitor over het Vlaams onderwijs en de coronacrisis in het betreffende schooljaar opvallend meer diploma’s uitgereikt en kunnen we eventueel spreken van een zekere mildheid. De cijfers voor het schooljaar 2020-2021 zijn nog niet beschikbaar maar kunnen ons zeker nieuwe inzichten bieden. Zoals aangegeven, is onderzoek naar deze cijfers belangrijk om een blik op de toekomst te kunnen werpen. We mogen nu niet een afwachtende houding aannemen maar moeten kijken waar de oorzaken van deze daling vandaan komen om te weten of de daling structureel is. U gaf zelf in de pers al aan dat u deze cijfers zult onderzoeken; daar ben ik blij om. Ik dring er wel op aan dat dit onderzoek snel zal plaatsvinden.
Minister, elke jongere die de middelbare school ongekwalificeerd verlaat is er één te veel. We weten ondertussen dat het voor hen niet gemakkelijk is om een duurzame aansluiting bij de arbeidsmarkt te vinden en hun toekomst te verzekeren. Daarom stel ik u graag volgende vragen. Heb u concrete aanwijzingen over waar deze daling vandaan komt? Is er sprake van een invloed van de coronacrisis? Onderzoek naar deze daling is belangrijk om na te gaan of een structurele daling is ingezet dan wel of het slechts om een eenmalige daling gaat. U gaf zelf ook al aan dat meer onderzoek nodig is. Wat is de timing van dit onderzoek? Wanneer zullen de eerste resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn? Om het plaatje compleet te maken: hebt u al een zicht op de ruwe cijfers voor het schooljaar 2020-2021 over het aantal uitgereikte diploma’s in het secundair onderwijs?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik heb eigenlijk dezelfde vragen over de daling en de oorzaken ervan. Dat kan goed nieuws zijn maar wij hebben daarover wat meer gegevens nodig. Wat mij frappeert is dat er een groot verschil bestaat tussen leerlingen in verschillende onderwijsvormen. In het aso ligt dat zeer laag: 2,2 procent. In het bso is dat heel anders: 14 procent. Er is ook een groot verschil tussen jongens en meisjes: 11,9 procent versus 6,7 procent. Ook andere leerlingenkenmerken, zoals thuistaal, woonplaats en opleidingsniveau van de moeder, spelen sterk mee. Hieruit blijkt dat de achtergrond van leerlingen nog altijd zeer bepalend is voor hun succes op school. Wij weten dat al langer, maar ik vind het toch echt prioritair om daar iets aan te doen.
Bovendien tonen de cijfers aan – en in coronatijden moeten wij ons daar zorgen over maken - dat schoolse achterstand een goede voorspeller is voor vroegtijdig schoolverlaten. Bij leerlingen zonder schoolse achterstand ligt het percentage vroegtijdige schoolverlaters op 0,8 procent, bij 1 jaar achterstand op 11 procent, bij 2 jaar achterstand op 31,9 procent, en bij meer dan 2 jaar op 46,4 procent. In het kader van de leerachterstand die leerlingen oplopen tijdens de coronapandemie, is dat zorgwekkend.
Minister, hoe evalueert u deze cijfers?
Welke ingrepen plant u om het aantal vroegtijdige schoolverlaters in de toekomst verder naar beneden te halen?
Plant u specifieke zaken voor leerlingen die nu het vaakst uit de boot vallen? Gaat u gericht actie ondernemen of zal dat heel breed zijn?
Hoe zult u er zo toe bijdragen dat ons onderwijs elke leerling dezelfde kansen biedt?
Wat is volgens u de impact van de coronacrisis hierop? Hoe kunnen we vermijden dat de leerachterstand die leerlingen nu oplopen, hun verdere schoolcarrière én hun toekomst al te zwaar hypothekeert?
Minister Weyts heeft het woord.
Dat tijdens het eerste coronajaar het percentage vroegtijdige schoolverlaters plots daalt, lijkt misschien contra-intuïtief, maar terugdenkend aan de periode maart-juni 2020, in volledige lockdown, zijn hiervoor toch enkele mogelijke verklaringen te vinden. In de eerste plaats bij de oorzaken van vroegtijdig schoolverlaten, daar spelen zowel push- als pullfactoren. Er waren tijdens dat schooljaar bijzonder weinig pullfactoren, denk aan de aantrekkingskracht van de arbeidsmarkt in die lockdown. De verleiding was groot: waarom zou men op school blijven als men goed geld kan gaan verdienen? Ook daar waren strenge veiligheidsmaatregelen van toepassing. Ook wat betreft de pushfactoren stellen we vast dat er minder tuchtmaatregelen waren, aangezien leerlingen ook bijna niet op school aanwezig waren. Het was een moment van gebrek aan controle; wie wou ontsnappen aan de school, deed dat misschien ook, omdat ze de mogelijkheid hadden door de lockdown.
Los daarvan moeten we absoluut inzetten op een duurzame aanpak. Ik heb die ambitie in mijn beleidsnota opgenomen en ik wil met een aantal hervormingen het aantal vroegtijdige schoolverlaters terugdringen, zoals de modernisering van het secundair onderwijs, het versterken van de leerlingenbegeleiding, het duaal leren en de verhoogde inzet op Nederlands. In het vroegtijdig schoolverlaten spelen heel wat factoren mee. Er is niet één sleutel om dat gevoelig terug te dringen.
Om te kunnen blijven inspelen op recente evoluties in het beleid, de maatschappij en het veld heb ik proactief voor de opmaak van een nieuw actieplan advies gevraagd aan de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Sociaal-economische Raad Vlaanderen (SERV). Aan de netwerken Samen tegen schooluitval heb ik gevraagd om een sterkte en zwakte- analyse te maken van hun huidige werking.
De voorbije jaren is er heel wat wetenschappelijk onderzoek gebeurd naar het optimaliseren van een preventief en geïntegreerd beleid rond spijbelen en vroegtijdig schoolverlaten, onder leiding van professor Spruyt. Op grond van alle input willen we komen tot een vernieuwd actieplan. Dit ligt ook in lijn met de aanbeveling van het Rekenhof naar aanleiding van hun audit van vorig voorjaar. Sta me toe hier nu geen voorafnames te doen. Ik geef u de stappen waarmee we willen komen tot een nieuw actieplan.
Daarnaast loopt er in samenwerking met het Europees Sociaal Fonds (ESF) een project rond transitietrajecten voor leerlingen in de tweede en derde graad beroepssecundair en transduaal leren die door de school of het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) geïdentificeerd worden als potentiële vroegtijdige schoolverlaters.
Men probeert daar gericht op te werken. Enerzijds probeert men jongeren aan te moedigen om hun onderwijskwalificatie te behalen door hen perspectieven te bieden op de arbeidsmarkt of een vervolgopleiding te bieden. En anderzijds waarborgt men zo dat jongeren na het verlaten van het secundair onderwijs een duurzame loopbaan starten.
Wat de terechte zorg naar leerachterstand betreft naar aanleiding van corona, tonen de bijsprongmiddelen die we hebben uitgetrokken dat we een serieuze inspanning hebben gedaan. Ik heb daarnet al gezegd dat het gaat over 100 miljoen euro, 10 miljoen euro per maand. Dit schooljaar is daar 85 miljoen euro – ik had het over 100 miljoen euro, dit is misschien wel een correctie – voor voorzien. Zeker voor de meest kwetsbare leerlingen is de impact van deze pandemie niet te onderschatten. We zullen moeten afwachten welk effect deze periode zal hebben. Ik heb daarstraks beschreven wat de lockdown als effect zal hebben, maar ongetwijfeld is de vrees een beetje dat de huidige periode mogelijk een tegenovergesteld effect zal hebben. Dat moeten we onder ogen zien. Alleszins is en blijft het maximaal openhouden van de scholen en het wegwerken van leerachterstand mijn absolute prioriteit.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, het is inderdaad zo dat corona nu helaas boven op die ongekwalificeerde uitstroom komt. Dat zal toch nog wel enig effect hebben. In welke richting, hoe en wat, valt moeilijk te voorspellen. Het zal verre van evident zijn om in de toekomst, als die cijfers beginnen te fluctueren, eenduidig te kunnen zeggen waaraan het ligt.
Die daling is in elk geval positief. Minister, u hebt heel wat maatregelen opgesomd. Collega's, ook in ons regeerakkoord hebben we heel wat maatregelen opgesomd, onder andere dat we vroeg beginnen met die taaltest in het kleuteronderwijs. Dat is een belangrijke stap, want wat je vroeg opspoort en remedieert, win je later terug. Dat is een absoluut belangrijk element.
We hebben die grote verschillen tussen de verschillende onderwijsvormen, en bijvoorbeeld hoge percentages van uitval in het deeltijds onderwijs.
Ik wilde nog even verder ingaan op een ander element. In welke mate kunnen we in het overleg met de minister van Welzijn kijken naar de naadloze flexibele trajecten (NAFT’s)?
Ten tweede maak ik mij zorgen over de arbeidsmarkt die op dit moment om volk schreeuwt. Leerlingen die niet meer voldoen aan de leerplicht, die 18 jaar zijn geworden en niet meer leerplichtig zijn, en die zich nu op de arbeidsmarkt begeven, vinden heel snel werk. De roep van de arbeidsmarkt – we hebben het er gisteren nog over gehad in de plenaire vergadering, collega's – zet, vrees ik, ook druk op het onderwijs om ongekwalificeerd uit te stromen, omdat ze dan meteen perspectief hebben op een job. Ik vrees dan ook dat er aan die kant ook een pullfactor is, maar dan geen pullfactor die wij in deze commissie en vanuit Onderwijs een belangrijk gegeven vinden.
Ten slotte wil ik een derde punt aanhalen, minister, namelijk dat we ook de lokale context moeten meenemen in het kader van het schoolverlaten, zijnde de spijbelaars. Scholen registreren dat en dan komt dat terecht in een databank bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI). Maar de aanpak van Samen tegen schooluitval is ook belangrijk om mee te nemen. Want als je niet op school bent, maar elders, dan wordt slagen wel heel moeilijk, laat staan dat school dan ook nog jouw doel wordt.
Dat waren drie elementen die ik in mijn tweede tussenkomst wou aanstippen.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij te horen dat u inderdaad ook erkent dat dit een probleem is dat we zullen moeten aanpakken en dat we hierdoor ook naar een duurzame aanpak zullen moeten gaan. Ik ben blij te horen dat die adviezen zijn opgevraagd en dat we binnenkort dan een vernieuwd actieplan rond dit thema mogen verwachten.
We moeten uiteraard aandacht blijven hebben voor dit onderwerp. En we moeten vooral vermijden dat we verkeerde conclusies gaan trekken uit deze cijfers, waardoor de focus zou kunnen worden verlegd. In mijn provincie, Limburg, maar ook in andere regio's, kampen we sterk met deze problematiek. Zoals de collega’s al aanhaalden, worden er heel wat lokale inspanningen geleverd. Bij ons in Limburg denk ik bijvoorbeeld aan projecten in het kader van SALKturbo (Strategisch Actieplan Limburg in het Kwadraat), waarbij extra ingezet wordt op vroegtijdig schoolverlaten in het beroepsonderwijs, om bij sleutelmomenten in de overgang van het onderwijs in te zetten op echte ondersteuning van de meest kwetsbaren. Ook duaal leren is natuurlijk iets dat terugkomt binnen deze problematiek.
Minister, lokaal-provinciaal worden er enorm veel inspanningen geleverd. Ik hoop dat we met het vernieuwde actieplan omtrent deze problematiek ook vanuit de Vlaamse overheid hierop kunnen inzetten. We moeten aandacht blijven hebben voor deze problematiek. Ik ben het ook volledig eens met de collega's die hebben gewezen op een aantal opmerkelijke vaststellingen, zeker rond de parameter Nederlands al dan niet thuistaal. Vanuit het diverse Limburg is dat ook iets dat we zeer nauw opvolgen. Daarom doe ik ook de warme oproep om na het kwalitatieve onderzoek dat hieruit zal volgen, ook die specifieke groep niet uit het oog te verliezen en dit hopelijk met gerichte maatregelen te kunnen aanpakken.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik ben het eens met heel veel van wat de collega’s al hebben gezegd. Ik wil ook wel waarschuwen: taal is één element, en we moeten daar zeker op inzetten, maar het zijn niet de kindjes die uit kansrijke gezinnen komen en een andere thuistaal spreken, die ongekwalificeerd uitstromen. Het zijn kinderen die in sociaal kwetsbare gezinnen opgroeien, met een moeder die laag opgeleid is. Dat moeten we wel goed in het oog houden, dat die andere factoren, die sociaal-economische factoren, heel sterk doorwegen. We moeten zeker inzetten op taal, maar mogen zeker die andere factoren niet uit het oog verliezen.
Ten tweede is zittenblijven een heel erg belangrijke factor. Dat is als het ware een voorspeller. We hebben gezien dat er door corona minder zittenblijvers waren, omdat men er iets coulanter mee is omgesprongen en erkend heeft dat er wel wat moeilijkheden zijn geweest. Maar als dat zijn terugslag kent en als men na twee coronajaren weer een stukje strenger zou zijn, kan dat ook wel een nefaste impact hebben op het vroegtijdig schoolverlaten. Dat is zeker nauw in het oog te houden, om dat zittenblijven van dichtbij te monitoren.
En ten derde is er de pullfactor van de arbeidsmarkt. Die is er nu ongetwijfeld, want de tekorten zijn zo groot en iedereen kan als het ware onmiddellijk beginnen. Leren en werken kan daar een heel sterk antwoord op zijn. Die vraag komt wellicht in een volgende commissievergadering aan bod. We hebben kunnen lezen dat dat systeem echt nog niet zo vlot loopt en nog niet op punt staat zoals het zou moeten, zeker niet voor de meest kwetsbaren. En net bij die groep is er het hoogste risico van uitval. Minister, ik denk dat dat ook iets is waarop zal moeten worden ingezet. Er zal van dichtbij moeten worden bekeken hoe dat kan worden verbeterd.
Minister Weyts heeft het woord.
Het klopt dat we ook kijken naar de NAFT-trajecten. Leerlingen die met een welzijnsproblematiek kampen, kunnen natuurlijk ook rekenen op de NAFT-steun, die voortaan ook toegankelijk is vanuit het voltijds onderwijs, terwijl dat vroeger enkel het geval was vanuit het deeltijds onderwijs.
Het vernieuwde actieplan willen we gestalte geven. Ik heb adviezen ingewonnen van de SERV en de Vlor. Ik verwacht dus wel dat ik tegen medio dit jaar of zeker tegen september met een vernieuwd actieplan zal kunnen komen. Intussen zal die lokale aanpak in samenwerking met de netwerken die we vernoemd hebben, blijven, wat niet belet dat ik hun wel gevraagd heb om een sterkte-zwakteanalyse te maken en te kijken waarop we nog extra zouden kunnen inzetten en waar we misschien iets minder moeten doen. Maar sowieso blijven we daarmee aan de slag gaan.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik denk dat dat een van de zaken is die wij vanuit de commissie en het parlement mee moeten opvolgen. Vanuit de N-VA hebben we altijd gezegd dat we de ongekwalificeerde uitstroom moeten terugdringen, maar dat de onderwijskwaliteit ook omhoog moet. Dat zijn twee zaken die tegengesteld zouden kunnen lijken, maar voor ons zijn die dat niet. Gekwalificeerd uitstromen is niet alleen gekwalificeerd uitstromen om bijvoorbeeld naar het hoger onderwijs te gaan, maar gekwalificeerd uitstromen is ook uitstromen richting arbeidsmarkt. Dat is ook een gekwalificeerde uitstroom, omdat je daar niet alleen de onderwijskwalificatie hebt, maar ook de nodige beroepskwalificaties. Het zijn die twee zaken, minister, die we inderdaad mee moeten opvolgen. Het rapport Beter Onderwijs van de zogenaamde Commissie-Brinckman kan hierbij ook een belangrijke aanzet zijn.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw repliek. Ik denk dat veel elementen al besproken zijn. Ik kijk dan ook zeker uit naar het actieplan hierrond.
Ik denk dat het voor iedereen hier aanwezig evident is dat we moeten terugdringen dat jongeren de middelbare school vroegtijdig ongekwalificeerd verlaten. Dat is een enorm verlies aan sociaal kapitaal voor onze samenleving. Het zijn inderdaad bijzondere tijden, ook voor scholen, die onder enorme druk staan. Maar het moet natuurlijk wel een prioriteit blijven om deze jongeren op de best mogelijke manier te begeleiden naar een diploma of naar werk.
Vanuit onze fractie steunen wij uiteraard graag alle maatregelen die deze ongekwalificeerde uitstroom kunnen terugdringen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik denk dat ik mijn prioriteiten daarnet al gegeven heb, minister, maar ik hoop dat u ze meeneemt in het actieplan. Nog eens heel kort: aandacht voor de gelijke onderwijskansen, de sociaal-economische achtergrond. Ik bedoel dan echt: van in de kleuterklas, als het ware. We moeten heel vroeg beginnen zodat de ongekwalificeerde uitstroom tegengegaan wordt van in de peuter- of kleuterklas, al de rest is remediëring. Preventieve aanpak van in de kleuterklas dus, breder dan taal, maar ook rekening houden met dat sociaal-economische, zitten blijven aanpakken en tegengaan, en dan het leren en werken toch eens grondig bekijken: ik denk dat dat zaken zijn waarvan wij vanuit onze fractie zeker zouden willen vragen dat u ze meeneemt in het actieplan.
Er zijn ook door de collega’s heel goede zaken genoemd, zoals spijbelen. Dat is zeker ook iets dat opgenomen moet worden. Wij kijken dus uit naar uw voorstellen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.