Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Tobback heeft het woord.
Ik kan niet beloven dat ik goedgezind ga zijn, voorzitter. Ik ben de patrijs wel goedgezind, maar het punt waar mijn vraag over gaat is natuurlijk iets anders, en daar ben ik toch wel een stuk minder goedgezind over.
Minister, we hebben deze discussie ook al in de begrotingsbespreking aangevat. Ik heb vorig jaar een schriftelijke vraag gesteld betreffende het dramatisch teruglopen van de adviesverlening door het Departement Omgeving. Uit uw eigen antwoord blijkt dat, waar er in 2017-2019 nog 80 procent van de aanvragen geadviseerd werden, er vorig jaar nog slechts 13 procent van de adviesaanvragen positief werden beantwoord door het Departement Omgeving.
Dat is niet een puur academische bezigheid. De adviesverlening door het Departement Omgeving is, wanneer het gaat om omgevingsvergunningen, eigenlijk een decretaal voorziene adviesplicht. Het Omgevingsvergunningsbesluit voorziet heel duidelijk in artikel 35 en 37 wanneer er advies verleend moet worden door de administratie Omgeving, op basis van het Omgevingsvergunningsdecreet.
Er zijn daarnaast de bepalingen in het decreet dat wanneer er geen advies wordt verleend binnen een bepaalde termijn, het advies wordt geacht gunstig te zijn. Dat impliciet gunstige advies is een uitlaatklep indien men buiten de termijn gaat. Maar dat is natuurlijk nooit bedoeld om het systeem te worden. Nu blijkt uit uw antwoorden, uit de praktijk en ook uit wat de administratie zelf heeft verklaard in de PFOS-commissie dat het wel degelijk een bewust beleid is om systematisch, in tegenstelling tot wat het decreet en het besluit voorzien, geen vergunning, geen adviezen af te leveren en dus ook systematisch stilzwijgend gunstig te adviseren op iedere omgevingsvergunningsaanvraag waarvoor er in principe een advies zou moeten zijn.
Wat mij betreft is dat natuurlijk nogal tegenstrijdig met de ambities van deze regering, namelijk om kwalitatief goede adviezen te leveren. Het is bovendien ook een gevaar om een aantal wettelijke effecten te hebben.
Ik hoor ten eerste steen en been klagen bij de lagere overheden die vergunningen moeten afleveren dat het bijzonder moeilijk is om bij gebrek aan betrokkenheid van het departement en bij gebrek aan de expertise en de bijdrage van die expertise van het departement in het vergunningsdossier, correcte, concrete, goed onderbouwde omgevingsvergunningen af te leveren. Met name de Vereniging van Vlaams Provincies (VVP) heeft daar al meermaals haar ongenoegen over laten blijken en laat ook weten dat in de provinciale omgevingsvergunningscommissies in de meeste gevallen het departement zelfs niet meer komt opdagen. De reden voor al die adviezen is natuurlijk dat precies het Departement Omgeving beschikt over een expertise die niet vermenigvuldigd is in elke provincie bij het afwegen van vergunningsvoorwaarden, van vergunningscriteria, van vergunningsdossier. Het Vlaamse departement wordt geacht die expertise aan te leveren via de vergunningsprocedure. Daar bewust, opzettelijk, willens en wetens de handen van aftrekken, blijkbaar vanuit een soort van – en daar zijn we opnieuw – besparingsoverweging, is natuurlijk nefast voor de kwaliteit van die vergunningsdossiers. Het zal ongetwijfeld op termijn weer in het gezicht van de Vlaamse overheid terechtkomen, wanneer blijkt dat er inderdaad vergunningen zijn afgeleverd die beter niet waren afgeleverd of waarbij de vergunningsvoorwaarden totaal ontoereikend zijn om de veiligheid voor de burger en de naleving van de wetgeving te kunnen garanderen.
Bovendien is het ook nog maar zeer de vraag of het niet op zich al een vernietigingsgrond kan zijn van een aantal vergunningen indien blijkt dat de weigering van het departement om advies te leveren een bewuste weigering is en een bewuste beslissing om die rol niet in te vullen.
Minister, wat is de regelgeving waarop het departement zich baseert om expliciet te verklaren dat het afziet van zijn taak als adviesverlener?
Wat is uw ambitie en richtlijn daarin? Bent u van plan om het decreet aan te passen en te zeggen dat de Vlaamse Omgevingsadministratie geen advies meer moet verlenen? Hoe ziet u dan de kwaliteit van de vergunningsverlening te handhaven?
Dekt u zelf de uitspraak van het departement in de hoorzittingen dat Vlaanderen in de toekomst enkel nog wil adviseren wanneer het zelf ook de beslissingsbevoegdheid heeft over het betrokken dossier? Dat laatste lijkt me vrij absurd, want enkel je eigen beslissingen adviseren is natuurlijk a priori onzinnig. Het is net wanneer je niet zelf de vergunning moet afleveren dat het advies nuttig is, om achteraf bijkomende procedures te voorkomen. Die adviesverlening is ook een instrument van efficiënt bestuur en van het vermijden van onnodige beroepsprocedures. Nu laat men eigenlijk in veel gevallen de weg naar beroepsprocedures open en stimuleert die zelfs. Ik denk dat dit geen goede manier van besturen is.
Minister Demir heeft het woord.
Collega Tobback, het klopt, en dat hebben wij bij de evaluatie van het Omgevingsvergunningsdecreet gezien, dat adviesinstanties soms geen advies leveren. Ik heb ook gezien, in sommige dossiers waarin wij zelf moeten vergunnen, dat er geen advies komt van een bepaalde instantie. We hebben navraag gedaan in het kader van de evaluatie, en daaruit blijken meerdere mogelijke redenen. Ten eerste zou de inhoudelijke screening uitwijzen dat er geen opmerkingen zijn. Ten tweede zouden de dossiers niet belangrijk genoeg worden geacht, hoewel ik het daar niet altijd mee eens ben. Wanneer ik ergens moet vergunnen, is het advies van het Agentschap Natuur en Bos of de Vlaamse Milieumaatschappij toch wel belangrijk.
Ik zal dan ook aan de Vlaamse Regering voorstellen om de lijst van adviesinstanties toch eens goed tegen het licht te houden en aan te passen waar nodig. Dat gebeurt in het kader van de evaluatie van de omgevingsvergunning die momenteel loopt.
Vanuit het beleid is de voorbije jaren niet bespaard op het personeel van advisering. Sinds ik minister van Omgeving ben, is vanuit mijn kabinet niet gevraagd om te besparen op personeel of advisering bij de afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten (GOP).
De inzet van voltijdsequivalenten (vte’s) op verschillende aspecten binnen het departement en binnen de afdeling GOP is een exclusieve bevoegdheid van de secretaris-generaal. Binnen het departement en GOP heeft men wel intern een efficiëntie-oefening gedaan om te kijken waar hun advies belangrijk is als ondersteuning van de lokale besturen. Maar het aantal vte’s binnen GOP is relatief stabiel gebleven. Er was wel een interne verschuiving van vte’s van advisering naar projecten.
Men heeft bij GOP intern keuzes gemaakt over welke dossiers nog uitvoerig worden geadviseerd. Eenvoudigere dossiers waar adviesplicht bestaat, worden niet geadviseerd, wat niet betekent dat ze niet worden bekeken. In het kader van de evaluatie van het Omgevingsvergunningsdecreet zullen we dit toch eens goed bekijken.
Recent heeft het departement, op aangeven van het kabinet, beslist om dit jaar zeven nieuwe aanwervingen te doen voor de uitvoerende afdeling GOP. Ik zal in het kader van de evaluatie van het decreet bekijken waar er moet worden bijgestuurd wat het adviseren betreft.
De heer Tobback heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik word daar deels goedgezind van, in die zin dat u zegt dat het geen officieel beleid is. Maar aan de andere kant is er de stelling dat er soms niet geadviseerd wordt wanneer het niet belangrijk wordt geacht. Wanneer blijkt dat men nog maar in 13 procent van de adviesaanvragen een advies aflevert, dan gaat het niet over soms, dan gaat het niet over een aantal dossiers die niet meer belangrijk waren, maar dan gaat het over de overgrote meerderheid van de dossiers.
Ik verwijs ook naar de aanwezigheid in de provinciale omgevingsvergunningscommissies: blijkbaar is het constant beleid om daar gewoon niet meer naartoe te gaan. Het kan best zijn dat het in een aantal gevallen niet nodig is om een advies te verlenen, maar dan moet men dat ook duidelijker motiveren. Wat men vanuit het departement zegt, wat de secretaris-generaal zegt, is niet dat men er selectief in is. Wat men zegt, is dat men het gewoon niet meer doet, en dat lijkt mij nogal haaks te staan op wat u hier verklaart. Dus ofwel is de leidend ambtenaar onvolledig en onjuist in dezen, ofwel bent u maar half op de hoogte. De twee lijken mij ongewenst.
Zeker gezien het feit dat er vanuit de VVP toch al kritiek en commentaar is gekomen, is mijn bijkomende vraag in dezen of er overleg is geweest met die lokale en onderschikte besturen – zij het dat die besturen ‘onderschikt’ noemen altijd wat onrespectvol klinkt. Is er bijvoorbeeld met de VVP hierover al een formeel overleg geweest? Hebt u, heeft uw kabinet hierover al overleg gehad, al dan niet in aanwezigheid van de administratie, om dat te evalueren? Dat lijkt me immers toch wel nuttig. Ik hoor die klacht de hele tijd terugkomen, en uw antwoord gaat daar eigenlijk niet echt op in.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Collega Tobback, dank u wel voor uw vraag. Ik sluit me er heel graag bij aan. De VVP heeft daar echt wel degelijk over geklaagd, heeft die cijfers opgesomd en de problematiek aan de kaak gesteld. Ik ben dus ook wel benieuwd naar het antwoord op uw vraag of daar inderdaad overleg over is geweest. Ik wil er namens de Groenfractie dan ook voor pleiten dat Vlaanderen die adviseringsrol niet verder zou afbouwen en de advisering niet zou doorsluizen naar het niveau van de deputatie of de provinciale omgevingscommissie er alleen voor zou laten staan. Dat lijkt me immers een probleem om een gelijk speelveld in heel Vlaanderen te kunnen garanderen. We hebben in de PFOS-commissie al gezien dat het zo al heel moeilijk is om te achterhalen hoe de vork precies in de steel zit. Het lijkt me dus uitermate belangrijk dat Vlaanderen zich verder bezighoudt met die advisering.
Ik heb daarbij nog een vraag. Naar aanleiding van de brief van de VVP heeft de provincie Antwerpen extra personeel aangeworven om haar teams te versterken, omdat ze die nood zag. De verantwoordelijke gedeputeerde heeft in de PFOS-commissie ook verklaard dat hij eigenlijk ook heel graag de functie van de controle op de vergunningen op provinciaal niveau wou krijgen. Minister, wat is uw standpunt daarover? Zijn er gesprekken gaande om ook de omgevingsinspectie van een aantal activiteiten op provinciaal niveau te brengen, of is de omgekeerde beweging veeleer aan de orde?
Minister Demir heeft het woord.
Collega’s, dank u wel. Collega Tobback, er is een verplichting om advies te vragen, maar er is geen verplichting om advies te geven. Het klopt dus helemaal niet dat het ontbreken van advies zou betekenen dat een beslissing onwettig is. Men vraagt me om dat toch even recht te zetten. Ik stel echter ook vast dat er minder adviezen worden gegeven. Dat is ook gebleken uit de evaluatie. Dat betekent dat we dat moeten aanpakken, punt. Er komen nu dus zeven extra mensen. Ik zal in het kader van die evaluatie bekijken wat we verder doen. Er is sowieso een grondige evaluatie geweest, waarbij ook de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de VVP zijn betrokken. We hebben dus ook met hen gesproken. Ik wil er wel op wijzen dat de provincies bij het decreet van 2014 expliciet hebben aangegeven dat zij de expertise in huis hadden en daarom de bevoegdheid wilden hebben voor complexe milieudossiers. Blijkbaar is dat echter dan toch niet zo.
We kunnen discussiëren over wat we daarmee zullen doen. Moeten zij volledig handhaven, ja of neen? Je kunt ook zeggen dat we de vergunningen op Vlaams niveau gaan doen, en niet meer bij de provincie. Maar dat heeft vandaag geen zin. Ik denk dat dat voer is voor de verkiezingen van 2024. Maar in 2014 hebben de provincies wel aangegeven dat ze voldoende expertise in huis hadden. Maar blijkbaar stellen we vandaag vast dat dat niet zo is.
De bevoegdheden van de provincies zijn ook vastgelegd in het decreet. In het kerntakendebat van de vorige legislatuur is beslist om geen handhavingsbevoegdheden extra te geven aan de provincie. Het staat ook niet in het regeerakkoord. Maar zoals ik al heb gezegd, zal dat voer zijn voor 2024. Ik heb natuurlijk mijn mening over wie er moet vergunnen en op welk niveau dat moet zitten, maar dat zal voor de verkiezingen zijn.
Ik wil ook nog aangeven dat het klopt dat die adviezen minder zijn, en dat we nu zeven man extra hebben aangeworven, en dat we nu aan de hand van de evaluatie heel het adviesgegeven toch wel eens goed tegen het licht moeten houden. Want ik zeg het: ik heb soms belangrijke vergunningsdossiers waarvan je kunt zeggen dat het toch niet kan zijn dat men niet adviseert. We gaan daar eens goed naar moeten kijken, daar ben ik het volmondig mee eens.
De heer Tobback heeft het woord.
Bedankt voor die conclusie om daar grondig naar te kijken. Ik denk dat dat inderdaad wel nodig is. Het is goed dat er ook hier weer mensen extra worden aangenomen, maar ik merk toch dat er een beetje een constante is. U kondigt aan dat er mensen zullen worden aangenomen, maar u zegt nooit wat de finale doelstelling is, bijvoorbeeld qua aantal controles of adviespercentages. Het is niet alleen maar met die paar mensen dat dat komt, het is ook een kwestie van cultuur en van ambities. En het geeft hoe langer hoe meer een beetje de indruk dat vergunningsverlening en handhaving een soort van lastige bijzaak is geworden, terwijl dat eigenlijk een absolute kerntaak is van de Vlaamse overheid.
Het zou dus ook geen voorwerp moeten zijn van een politiek spelletje tussen de Vlaamse overheid, de provincies, de gemeenten of wie het ook moge wezen, of wie wat wanneer gezegd heeft. Het interesseert me op zich niet, en het zou zelfs geen onderwerp van verkiezingen moeten zijn wie de vergunningen verleent. Het is een kwestie van een gezamenlijke ambitie te hebben, en dat correct en goed te doen, onderbouwd en volledig. We zien een leidend ambtenaar die daar zijn handen in de lucht steekt en zegt dat zij dat niet meer doen, en we zien een minister die zegt dat ze dat in 2014 hebben gezegd. Dat is allemaal niet van dien aard om een burger gerust te stellen die zich ongerust maakt over de kwaliteit van de vergunningen en die naar de onderzoekscommissie kijkt, en die daar ziet dat dat niet gebeurt.
Ik wil u toch oproepen, minister, om dat serieus te nemen en dat serieus te doen, en die kerntaken op een ernstige manier in te vullen, en daar de middelen voor te voorzien. We volgen dat verder op, en ik ben zeer benieuwd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.