Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Warnez heeft het woord.
Volgens prognoses van het Planbureau zal volgende maand de spilindex opnieuw worden overschreden. Hierdoor zullen in maart de sociale uitkeringen en in april de lonen van het personeel van de lokale besturen en de Vlaamse overheid telkens met 2 procent stijgen. Dat is een bijsturing ten aanzien van de verwachting die het Planbureau vorige maand had. Toen werd voorspeld dat de overschrijding pas in augustus zou plaatsvinden. In december 2021 noteerden we de laatste overschrijding. Dat betekent twee bijstellingen in twee maanden, of als we de overschrijding van augustus meenemen drie in zeven maanden. De voorspelde inflatie voor 2022 is volgens het Planbureau ongezien sinds 1984. Het was bovendien niet verwacht. In 2020 ging het Planbureau er zelfs van uit dat, na de spilindexoverschrijding in februari 2020, er geen meer zou komen in 2021. Later werd gedacht dat er geen overschrijding zou zijn in 2022.
Heel wat lokale besturen houden rekening met een jaarlijkse loonindexering van 2 procent, al zullen er, gezien de eerdere voorspellingen van het Planbureau, ook lokale besturen zijn die geen rekening gehouden hebben met een indexering in 2021 en/of in 2022. In elk geval zal wellicht geen enkel lokaal bestuur rekening hebben gehouden met drie indexeringen op zeven maanden tijd.
Ik las een heel interessant artikel in het blad van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), Lokaal, waarin de zeer gewaardeerde Jan Leroy de impact van de indexstijgingen op de financiën, de personeelsuitgaven, de energie en de dotaties aan de politie en de brandweer heeft berekend. Hij kwam erop uit dat er in 2021 en 2022 samen 289 miljoen euro extra kosten zijn voor de lokale besturen door de inflatie. Dat is een grote inspanning voor de lokale besturen, die een belangrijke motor van de economie zijn en in het bijzonder van de lokale economie. Ze zullen tot 2025 maar liefst 17 miljard euro investeren. Die investeringen mogen niet achteruit gedraaid worden. Als een van de belangrijkste uitgaven – met name de loonkosten – op korte tijd zo sterk stijgen, kan dat wel een impact hebben op die investeringen.
Ik heb volgende vragen. Kunt u inzicht geven in de verwachte stijging van de lonen van het personeel van de lokale besturen en de Vlaamse overheid ten gevolge van de derde overschrijding – wellicht in februari – in vergelijking met de situatie voor de drie indexeringen, dus voor de indexatie na augustus 2021? Weet u in hoeverre de lokale besturen hiermee rekening hebben gehouden in hun meerjarenplannen? Verwacht u dat bepaalde openbare besturen hierdoor in de problemen komen? Zo ja, ziet u oplossingen? In welke mate is met de vroege overschrijding van de spilindex ook rekening gehouden in de Vlaamse begroting voor het personeel van de Vlaamse overheid?
Minister Somers heeft het woord.
Ik wens om te beginnen nog twee zaken te duiden vooraleer ik een antwoord geef op uw concrete vragen. De loonkosten met betrekking tot het gesubsidieerd onderwijspersoneel neem ik niet mee in de cijfers. Die lonen zijn immers volledig gesubsidieerd door Vlaanderen en hebben bijgevolg geen budgettaire impact op de financiën van de gemeenten. Voorts verwijs ik u voor de concrete cijfers van de Vlaamse begroting graag door naar mijn collega Diependaele.
In vergelijking met de hoogte van de lonen tot september 2021 schat ik voor de gemeenten en OCMW’s 27 miljoen euro extra kosten in 2021 ten gevolge van de indexaanpassing van oktober 2021, en 293 miljoen euro extra kosten in 2022 ten gevolge van de drie indexaanpassingen samen.
Heeft de minister zicht in hoeverre de lokale besturen hiermee rekening hebben gehouden? Het blijkt dat de gemeenten en de OCMW’s in hun laatste aangepaste meerjarenplanning minstens gedeeltelijk rekening hebben gehouden met de indexering van de lonen. De groeivoeten die ze toepassen in hun meerjarenplannen voor hun loonkosten, verschillen uiteraard van bestuur tot bestuur. Maar in totaal raamden de gemeenten voor 2022 de loonkosten in de laatst aangepaste meerjarenplanning 152 miljoen euro hoger dan in de vorige aanpassing van de meerjarenplannen eind 2020. Ook de ramingen voor de loonkosten voor de jaren 2023 en volgende zijn aanzienlijk naar boven bijgesteld met gemiddeld 126 miljoen euro extra per jaar.
Dus, van de 293 miljoen euro die ik raam, hebben ze in 2022 toch al 152 miljoen euro voorzien. Dat is iets meer dan de helft van de door mij geraamde kosten. Ter vergelijking: bij de vorige aanpassing van de meerjarenplanning eind 2020 werden slechts 57 miljoen euro meer loonkosten in 2021 ingeschreven ten opzichte van hetzelfde kalenderjaar in het oorspronkelijke meerjarenplan.
Bijkomend houden veel lokale besturen in elk planningsrapport al rekening met een beperkte indexering van de loonkosten. De hogere ramingen in de laatst aangepaste meerjarenplannen, vermoedelijk naar aanleiding van de inflatieberichten, komen hier dus bovenop.
Verwacht ik of er hierdoor besturen in de problemen komen?
Wel, uit de cijfers blijkt dat de besturen tenminste gedeeltelijk rekening hebben gehouden met de toename. Geen enkele gemeente laat in deze meerjarenplannen een negatieve autofinancieringsmarge (AFM) optekenen in 2025. De lokale besturen lijken de extra kosten in eerste instantie dus te kunnen dragen zonder dat het financieel evenwicht in het gedrang komt. Daarmee heb ik niet gezegd dat ze daarvoor geen inspanningen moeten doen, maar op het eerste gezicht lijken ze die te kunnen dragen.
Belangrijk is wel dat de gemeenten blijkbaar niet van plan zijn om minder te investeren. Want natuurlijk is dat de eerste weg die men zou kunnen bewandelen om die meerkosten te compenseren: minder investeren. Dat blijkt niet het geval te zijn, wel integendeel. In de meest recente meerjarenplannen worden er voor meer dan 1 miljard euro extra investeringen opgenomen ten opzichte van de aangepaste meerjarenplannen van vorig jaar, in 2020. Dat wil zeggen dat ze in de periode 2020-2050 voor meer dan 18 miljard euro aan investeringen plannen.
De benuttingsgraad van de kredieten voor de loonkosten is trouwens vrij stabiel in de periode 2014-2020. Ze is gemiddeld 95 procent. Dat wil zeggen dat de gemeenten gemiddeld elk jaar 5 procent loonkosten overramen in hun planning. Wat misschien nu ook zou kunnen spelen, is de krapte op de arbeidsmarkt en het moeilijk vinden van personeel voor het invullen van openstaande betrekkingen door pensionering, door mensen die ontslag nemen, door wat ook … zodat er een vertraging komt, wat een niet gewilde maar wel reële besparing op loonkosten meebrengt voor de gemeenten. Dat zou misschien voor een stukje die 294 miljoen euro – 293 miljoen, excuseer – kunnen milderen. Dat is een voorzichtige inschatting van mij.
Het overramen van 5 procent betekent in absolute cijfers een overraming van 280 miljoen euro. Dat is een extra buffer. We zeiden daarnet dat iets meer dan de helft was voorzien. Er is een natuurlijke buffer die elk jaar terugkomt van 280 miljoen euro natuurlijke overraming dat men voor 100 procent personeel inschrijft. Er is misschien ook een vertraging van aanwervingen. Dat maakt toch dat gemeenten, met inspanningen, dit wel kunnen dragen.
Verder zal de inflatie een opwaartse impact hebben op de opbrengsten uit de aanvullende personenbelasting en uit de opcentiemen onroerende voorheffing, weliswaar met enige vertraging, zeker wat het tweede betreft. Daar gaat het om veel vertraging. Wat het eerste betreft, met een zekere vertraging. Ook de vastgelegde groeivoet voor het Gemeentefonds met 3,5 procent zorgt voor jaarlijks hogere inkomsten voor de gemeenten en vangt voor een deel de verhoging van de uitgaven door inflatie op.
Er zijn natuurlijk wel een aantal andere, minder gunstige tendensen die we goed moeten opvolgen. De stijgende energiekosten wegen ook op de budgetten van onze lokale besturen. De vermindering van het dividend vanuit Fluvius, hogere sociale uitgaven, doordat er meer mensen in problemen komen aankloppen bij het OCMW, en de impact die de stijging van de levensduurte heeft op de andere exploitatie- en investeringsuitgaven.
Mijn conclusie is dat er globaal bekeken momenteel geen onmiddellijke reden is tot grote paniek. Wel moeten we aandachtig volgen, alles goed monitoren en ons bewust zijn dat er een aantal negatieve aspecten spelen. We moeten goed weten dat de gemeenten gedwongen worden om heel zuinig om te springen met hun middelen. Het is niet zo dat zij in een andere situatie zouden zitten dan bijvoorbeeld de Waalse of de federale overheid of andere overheden die vandaag ook op hun centen moeten letten.
De heer Warnez heeft het woord.
Dank, minister, voor het omstandige en onderbouwde antwoord. U hebt goed beschreven dat gemeenten goede huisvaders zijn en ook op die manier handelen. De aanvullende personenbelasting (APB) en de onroerende voorheffing zullen natuurlijk een stukje of een heel stuk minder zijn. Als ik het mag inschatten zal het zelfs maar een fractie zijn. Maar ik begrijp dat er voorlopig geen problemen zijn en dat dit opgevolgd wordt. Ik heb daar geen verdere vragen over.
Minister, ik heb heel aandachtig naar uw antwoorden geluisterd. U spreekt over de schaarste op de arbeidsmarkt waarbij bepaalde vacatures niet ingevuld worden. Maar ik stel de laatste tijd – en dat is mijn ervaring – ook vast dat wij zelfs een aantal investeringen soms moeten opschorten omdat ondernemingen geen interesse hebben om die investeringen uit te voeren. Dat is een heel rare ontwikkeling. Het is eigenlijk de eerste keer dat ik meemaak dat we op de limieten van de uitvoerbaarheid stuiten, niettegenstaande we wel de middelen voorzien hebben.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van Dijck, we zien dit fenomeen inderdaad in nog andere gemeenten. We mogen ook niet vergeten dat aan de werken die dan wel uitgevoerd worden, serieuze meerkosten kunnen vastzitten door de stijgende grondstofprijzen en dergelijke meer. Ik denk dat collega Warnez terecht de vraag stelt, dat er heel wat factoren zijn die vandaag spelen. Het uitstellen van werken heeft eigenlijk ook een ongewenste positieve impact op uw begroting. Dat is nu eenmaal zo. Maar we moeten dat goed blijven monitoren. Het is niet evident.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik wil alleen bevestigen wat u hebt gezegd, voorzitter. Ik denk dat het in veel gemeenten het geval is dat we goesting hebben om meer te doen maar dat het niet lukt omdat we ofwel het personeel niet hebben, ofwel de aannemers niet vinden. Maar we doen toch naarstig verder.
De vraag om uitleg is afgehandeld.