Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het advies 'Code zwart voor mentaal welzijn' van het Kinderrechtencommissariaat
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Het duurt nu al bijna twee jaar dat kinderen en jongeren niet op een normale manier naar school kunnen. Ze worden belemmerd in het gaan sporten, in het jeugdwerk en het verenigingswerk. Vaak kunnen ze moeilijker hun vrienden zien. Het is niet evident om nieuwe mensen te leren kennen. De impact daarvan op het mentale welzijn van jongeren is een thema dat hier al vaker onder de aandacht werd gebracht. Ook vanuit het beleid werd er heel erg gericht op ingezet. Sinds het uitbreken van de coronacrisis, nu bijna twee jaar geleden, zijn er heel wat bijkomende investeringen geweest in de geestelijke gezondheidszorg voor jongeren. Dat neemt niet weg dat de situatie nog altijd urgent is. Zorgverleners melden ons een toename van het aantal hulpvragen voor jongeren en ook het aantal aanvragen voor opname in de kinder- en jeugdpsychiatrie is sterk gestegen. Of er een effect zal zijn op de suïcidecijfers en wat het effect zal zijn op deze cijfers, is inderdaad nog afwachten. Recente cijfers uit Nederland doen alleszins de ongerustheid toenemen. Daar ziet men in het jaar 2021 een toename van het aantal zelfdodingen en dat specifiek bij de leeftijdsgroep tot 30 jaar.
Vorige week, op 17 januari publiceerde het Kinderrechtencommissariaat een advies omtrent verdere beleidsmaatregelen om de geestelijke gezondheid bij jongeren te verbeteren.
Ze deden natuurlijk een belangrijp appel op het beleid om meer in te zetten op preventie. Dat is absoluut een belangrijke klemtoon. We moeten er in de eerste plaats voor zorgen dat minder kinderen en jongeren mentale problematieken ontwikkelen. Dat is een zaak van heel veel verschillende partners, niet het minst van het onderwijs. Scholen zijn de plek bij uitstek om te werken aan mentaal welzijn. We kunnen daar jongeren met vragen, met bijzondere problemen vroeg detecteren en we kunnen er ook mee voor zorgen dat ze toegang krijgen tot gepaste hulp.
Natuurlijk kunnen met dat advies ook de wachtlijst en de organisatie van de geestelijke gezondheidszorg aan bod komen. De hulpverlening blijft nog te vaak voor veel gezinnen en jongeren ontoegankelijk, vaak omdat men het aanbod niet voldoende kent of omdat men op een wachtlijst botst. Voor wie er wel toegang toe heeft, is het belangrijk om bij de juiste hulp terecht te komen en dat die correct wordt aangeboden en toegepast. De toegang is één ding, maar de zorg moet ook gepast en adequaat zijn. We hebben daar ook hoorzittingen over georganiseerd. Ook daar was dit een belangrijk aandachtspunt: ervoor zorgen dat de juiste hulp op het juiste moment op de juiste manier bij de jongeren terechtkomt. Het staat ook zo geformuleerd in de uitdagingen en in het advies. Dat is volgens mij de belangrijkste uitdaging.
Minister, een van de doelstellingen van het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie gaat over de snellere en meer gedetailleerde suïcidecijfers. Welke stappen werden hiervoor reeds ondernomen? Hebt u er al zicht op hoe de nieuwe registratie er zal uitzien? Wat is de timing ervan? Wat betekent dit voor de suïcidecijfers van 2019, 2020 of 2021?
Hoe kijkt u naar de stelling van het Kinderrechtencommissariaat 'Maak scholen een partner in mentaal welzijn' en welke opportuniteiten ziet u op dat vlak?
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de inzet van geestelijke gezondheidszorg zo adequaat mogelijk gebeurt? We hebben onderbehandeling en overbehandeling. Er gaat te veel nodige zorg teniet. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de juiste hulp op het juiste moment en op de juiste manier bij de juiste mensen terechtkomt?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, collega’s, op 17 januari 2022 verscheen er een nieuw advies van het Kinderrechtencommissariaat ‘Code zwart voor mentaal welzijn’. Deze knelpuntennota kwam er om de ernst van de situatie van het mentaal welzijn van jongeren aan te kaarten. Momenteel is er dan ook een punt bereikt waarop er dringend ingegrepen moet worden.
In de nota worden verschillende aanbevelingen geformuleerd. Ik noem er een paar op die voor onze fractie belangrijk zijn. Zo wordt er aanbevolen om meer cijfers te verzamelen. Het verzamelen van cijfers is cruciaal om een effectief en efficiënt beleid te voeren. In Vlaanderen is er nog niet voldoende cijfermateriaal over de problematiek van geestelijke gezondheid aanwezig en al zeker niet specifiek toegespitst op jongeren. De noden moeten in kaart gebracht worden, om er nadien te kunnen op inspelen. Een andere aanbeveling is het wegwerken van de wachtlijsten. De wachtlijsten zijn een reeds bestaand knelpunt dat maar niet opgelost geraakt. Er worden verschillende initiatieven genomen om die deels te kunnen wegwerken. De realiteit blijft echter hetzelfde: jongeren moeten maanden wachten op gepaste hulp. Geestelijke gezondheidszorg moet daarnaast toegankelijk zijn voor alle jongeren. Geld mag hierin geen rol spelen. Ten slotte zit het traject dat jongeren doorlopen vaak vol breuken. Om hieraan tegemoet te komen, moet er in de toekomst veel meer ingezet worden op continuïteit.
Minister, wat is uw visie op dit knelpuntenrapport van het Kinderrechtencommissariaat? Gaat u akkoord met de knelpunten die in dit rapport geschetst worden?
Welke aanbevelingen neemt u mee om om te zetten in concreet beleid?
Gaat u in kaart brengen of corona het aantal suïcides en suïcidepogingen bij jongeren deed stijgen? Zo nee, waarom is dit volgens u niet nodig?
Acht u de huidige investeringen in de geestelijke gezondheidszorg afdoende om de wachtlijsten weg te werken? Zal er een verdere uitbreiding komen van het residentiële aanbod om ervoor te zorgen dat iedereen bij wie ambulante hulp niet voldoende is, zeker een beroep kan doen op residentiële hulp?
Hoe zult u ervoor zorgen dat er een betere afstemming komt tussen de jeugdhulp en de kinder- en jeugdpsychiatrie? Op welke manier zal een structurele samenwerking tussen die actoren bereikt worden?
Minister Beke heeft het woord.
Ik heb ook de vragen die collega Vaneeckhout had ingediend, in mijn antwoord verwerkt. Ik hoop dat u dat niet erg vindt.
Het is een belangrijk onderwerp en dus is het antwoord ook lang. De impact van de pandemie en de wereldwijd genomen maatregelen ter bestrijding ervan op het mentaal welbevinden en op de geestelijke gezondheid zijn niet te onderschatten. Studies uit verschillende landen, maar ook door internationale organisaties, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), United Nations Children’s Fund (UNICEF), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), wijzen consequent op die impact, al wordt er ook telkens op gewezen dat we geen uitspraken kunnen doen over de financiële, menselijke of maatschappelijke langetermijngevolgen.
Ik ben blij dat in de Sciensanobevragingen cijfers over het mentale welzijn verzameld worden. Die cijfers laten ons toe om, ook in ons land, de impact van de coronamaatregelen en van de coronagolven op het mentaal welzijn op te volgen. De cijfers uit de bevraging van Sciensano liggen in lijn met de internationale bevindingen. Die cijfers zijn uiteraard niet bemoedigend. Tegelijkertijd is het van groot belang die cijfers goed te contextualiseren.
Wat betreft het tijdstip van de bevraging hangt de prevalentie van mentale klachten duidelijk samen met de besmettingsgolven en de preventieve maatregelen die toen van kracht waren om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Hoe meer maatregelen, hoe meer ‘distress’. Een belangrijke opmerking daarbij is dat klachten zich na een golf bij meer dan 80 procent van de mensen telkens herstellen. Als minister van Welzijn en Volksgezondheid waak ik over zowel de fysieke als de geestelijke gezondheid en het welbevinden van de bevolking en zoek ik telkens naar mogelijkheden om die twee zaken in evenwicht te brengen in de maatregelen die nodig zijn om de pandemie te beteugelen. Dat blijft een zeer delicate zoektocht en evenwicht.
Ik maak mij wel zorgen over de mensen wier veerkracht zich niet spontaan herstelt en bij wie psychische klachten aanwezig blijven: 14 procent voor depressieve klachten en 16 procent voor angstklachten. Hetzelfde geldt voor de impact op lichaamsbeweging, voedingsgewoonten en gewicht. Het percentage mensen dat zegt dat er een impact is, daalt in oktober 2021 en stijgt dan opnieuw in december 2021. Er wordt verwacht dat de impact van corona op de leefstijl weer daalt als die golf voorbij is, maar we moeten zeker blijven inzetten op een brede gezonde leefstijl, met niet alleen focus op gezond eten en beweging, maar ook op veerkracht, emoties hanteren en lief zijn voor jezelf, omdat net die thema’s heel belangrijk zijn in crisistijden. Er is tevens ook een proces van bespreekbaarheid en normalisering bezig, omdat men merkt dat de maatregelen voor velen niet altijd even gemakkelijk zijn.
De Sciensanobevraging peilt niet naar het gedrag van mensen om gerapporteerde problemen te voorkomen of ermee om te gaan, noch naar de professionele opvolging van gerapporteerde problemen. We kunnen dus geen uitspraken doen over hoeveel mensen naar aanleiding van die klachten op zoek gaan naar hulp of bijkomende steun. Ik stel dat allereerst als enkele kanttekeningen om zowel de waarde van de bevraging te onderstrepen alsook helder te maken dat die bevraging beperkingen kent die belangrijk zijn in de interpretatie van de vaststellingen.
Niemand heeft op voorhand kunnen inschatten wat corona met ons ging doen. Corona heeft de zwakke punten van ons gezondheidsbeleid blootgelegd. Mentaal welzijn is een thema dat te lang te weinig maatschappelijke en politieke aandacht kreeg. Door corona zijn we versneld aan een inhaalbeweging begonnen. Er is erg snel gereageerd en ondertussen erg hard gewerkt. Meer nog, door corona zijn de al ingezette veranderingen geaccelereerd. De reorganisatie in de zorg vraagt om een hertekening op veel domeinen, en dat vereist samenwerking over alle beleidsniveaus heen, over een veelheid van deelthema’s tegelijk.
Ik licht dat verder toe. Er wordt ten eerste gewerkt aan het uitbouwen van een versterkend klimaat in alle leefsettings ter preventie van mentale problemen: op werkplekken, in scholen, in gezinnen en in gemeentes. Er wordt met man en macht gewerkt aan de afbouw van het stigma over mentale problemen.
Ten tweede is ook het vindplaatsgericht werken in het kader van vroegdetectie volop in uitwerking. In jeugdgroepen, sportclubs, in scholen, in gezinnen en dergelijke meer worden competenties uitgebreid om kinderen en jongeren met signalen van mentale problemen vroegtijdig te detecteren. Bijvoorbeeld met de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) is er gewerkt aan een nieuw instrument ter ondersteuning van jongeren in hun fysieke en mentale groei. Via de methodiek ‘Gezond Leven? Check het Even!’ geven de CLB’s aan alle 15-jarigen zeer laagdrempelige kansen om over diverse thema’s hun mentaal welbevinden te versterken op de voor hen best passende manier.
Ten derde zijn de netwerken geestelijke gezondheid in samenwerking met eerstelijnspartners en de eerstelijnszones het zorgaanbod voor mentale problemen in de eerste lijn stevig aan het uitwerken in het kader van de conventie van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) over de terugbetaling van psychologische zorg en de versterkingen van zorgvoorzieningen, zoals een centrum algemeen welzijnswerk (CAW) en een centrum voor geestelijke gezondheidszorg (CGG).
Ten vierde zijn ondertussen onder het Comité voor het nieuw geestelijk gezondheidsbeleid voor kinderen en jongeren (COMGGKJ), een orgaan dat actoren vanuit het werkveld en de verschillende bevoegde overheden samenbrengt, diverse werkgroepen aan de slag om voorstellen te doen ter optimalisatie van de zorgorganisatie. Zo is er de werkgroep Programmatie, de werkgroep Transitieleeftijd, de werkgroep Eetstoornissen, de werkgroep Infants. Die voorstellen worden nadien besproken in de interkabinettenwerkgroep (IKW) Geestelijke Gezondheidszorg en nadien op de interministeriële conferentie Volksgezondheid. Maar we wachten niet op de conclusies van die werkgroepen om nu al goed onderbouwde initiatieven te nemen die snel voor extra aanbod zorgen bij mentale problemen. Zo heeft de Vlaamse Regering vlak voor de kerstvakantie een bijkomende investering goedgekeurd om het ambulant gespecialiseerd zorgaanbod bij eetstoornissen door de CGG’s in alle provincies te versterken.
Wat betreft de vraag over de nood aan concrete realisaties, gaan we verder met het voorbeeld over eetstoornissen. Door corona zijn er zorgwekkende signalen over de toename van het aantal jongeren met eetstoornissen. Sinds het begin van de pandemie is er daarop zeer daadkrachtig gereageerd, waardoor ons land in vergelijking met de omringende landen de ambulante zorg heeft kunnen continueren. We hebben dat kunnen waarmaken door snelle zorgopvolging, extra online zorgaanbod en groepstherapieaanbod. In volle coronatijd zijn er meer dan tweehonderd extra hulpverleners opgeleid met een specialisatie in eetstoornissen. Er is een hulplijn operationeel ter ondersteuning van betrokkenen én hun families. Er zijn media-aanbevelingen uitgewerkt voor ethische communicatie over eetproblemen en er is nu ook bijkomend zorgaanbod opgestart in de CGG’s.
Wat betreft de vraag of het huidige beleid volstaat, kan ik antwoorden dat de factoren die aan de basis liggen van de gerapporteerde mentale klachten en problemen in deze crisis, multifactorieel zijn. Zoals ik al heb aangehaald, hangt de rapportage van die klachten ontegensprekelijk samen met de geldende preventieve maatregelen ter bescherming van onze fysieke gezondheid. Dat is evenwel geen causaal verband en er zijn ook nog andere factoren. Het is de combinatie van verschillende gebeurtenissen en situaties én de onvoorspelbaarheid en de lange duur van de pandemie die een verklaring vormt voor de gerapporteerde hoge cijfers. Uit de beschikbare wetenschappelijke bronnen blijkt dat sommige groepen in de samenleving meer mentale klachten uiten en dat ook gezondheidsongelijkheid een rol speelt.
Een samenspel van diverse factoren die aan de basis liggen van de gerapporteerde mentale klachten, vraagt ook oplossingen die multifactorieel zijn en zich niet alleen richten op gezondheid en niet alleen vertrekken vanuit het welzijns- en gezondheidsbeleid. Er zijn daarom breed-maatschappelijke overheidsmaatregelen nodig, die gelijktijdig vanuit verschillende beleidsdomeinen genomen worden. Die kunnen helpen om mentale problemen aan te pakken en in de strijd tegen gezondheidsongelijkheid.
Daarnaast zijn ook meer specifieke maatregelen nodig. Voor de preventie van mentale gezondheidsproblemen is er een duidelijke nood om meer in te zetten op het bewustmaken van de bevolking.
Hierbij is een langetermijnvisie nodig, waarbij kinderen op jonge leeftijd informatie krijgen over wat mentale gezondheid en mentaal welbevinden is en hoe ze hieraan kunnen werken. Dat moet via verschillende settings – onderwijs, vrije tijd, enzovoort – structureel kunnen gebeuren. In het kader van het facettenbeleid wordt in verschillende settings – onderwijs, werk, gemeente, zorg, vrije tijd – een preventief gezondheidsbeleid ontwikkeld en uitgevoerd, ook op het vlak van de geestelijke gezondheid. Het Vlaams Instituut Gezond Leven heeft als Vlaamse partnerorganisatie rond de ondersteuning van settinggericht werken de opdracht gekregen om dit jaar met alle preventie- en settingactoren een actieplan te formuleren. Dit actieplan heeft als belangrijk doel te komen tot een grotere impact van gezondheidsbevorderende acties, waaronder ook acties rond geestelijke gezondheidsbevordering, in de verschillende settings.
Het Vlaams Instituut Gezond Leven ontwikkelde daarnaast een theoretisch model, de geluksdriehoek, dat ingezet kan worden om deze sensibilisering mee vorm te geven. Gezond Leven ontwikkelde in 2021 met de steun van de Vlaamse overheid voor het lager en secundair onderwijs ook een uitgebreid ondersteuningsaanbod voor leerkrachten, ter bevordering van het mentaal welbevinden bij hun leerlingen. De verdere implementatie van deze mooie materialen zal de organisatie opnemen binnen haar beheersovereenkomst. In april vorig jaar ten slotte lanceerde onze partnerorganisatie voor suïcidepreventie, het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP), met de steun van de Vlaamse overheid de serious game Silver. Deze game richt zich op het versterken van de geestelijke gezondheid bij jongeren tussen 12 en 16 jaar, met als doel een bijdrage te leveren aan de universele preventie van suïcidaal gedrag bij jongeren. De verspreiding van de game gebeurt voornamelijk binnen de schoolcontext om zo de doelgroep te kunnen bereiken en een optimale impact van Silver te verkrijgen.
We werken in Vlaanderen met gezondheidsdoelstellingen. Gezondheidsdoelstellingen zijn specifieke, meetbare en algemeen aanvaarde doelen die we in een vastgelegde tijdspanne willen realiseren voor het bereiken van gezondheidswinst op bevolkingsniveau. Voor het realiseren van deze doelstellingen investeren we in tal van beheersovereenkomsten met organisaties die werken rond verschillende gezondheidsthema’s zoals het verhogen van het mentaal welzijn, suïcidepreventie, gezonde voeding, voldoende bewegen, bestrijden van alcohol- en drugsgebruik.
Ik focus me voor dit preventiebeleid op vier preventiestrategieën: educatie, omgevingsinterventies, afspraken en regels en ten slotte zorg en begeleiding. Het is bewezen dat door het gecombineerd toepassen van deze vier strategieën de beste resultaten worden behaald.
Domeinoverschrijdend preventiebeleid, met andere woorden ‘Health in all Policies’, is een van de basisprincipes van het strategisch plan ‘De Vlaming leeft gezonder in 2025’. Ik ben ervan overtuigd dat door een combinatie van allerlei interventies en leefstijlfactoren te implementeren in de verschillende settings, we als Vlaamse overheid een invloed kunnen krijgen op het streven naar een gezondere levensstijl en een versterkt mentaal welzijn en ik zal niet nalaten om me hiervoor blijvend in te zetten. Momenteel wordt er hard gewerkt aan de tussentijdse evaluatie van de gezondheidsdoelstelling ‘De Vlaming leeft gezonder in 2025’ en de uitbreiding van deze doelstelling met onder andere het thema geestelijke gezondheidsbevordering.
Zoals u weet is er het voorbije jaar ook vanuit suïcidepreventie hard gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuw actieplan, met een grondige evaluatie van het vorige actieplan om zo de hiaten in te vullen en in te spelen op de noden. We werken momenteel aan de finalisering van dit plan en zullen dit voorleggen aan de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement, om zo tot 2030 met een breed, wetenschappelijk onderbouwd plan verder in te zetten op suïcidepreventie. Voor het eerst wordt hier ook met andere beleidsdomeinen gewerkt aan samenwerkingsverbanden om breed en beleidsdomein-overschrijdend te kunnen werken aan mentale gezondheid en suïcidepreventie.
De gezondheidsdoelstelling suïcidepreventie is een bevestiging van het feit dat een structureel en langetermijngezondheidsbeleid werkt. We kunnen hier allerminst spreken van falen. Sinds de start van het suïcidepreventiebeleid, van 2000 tot 2018, zien we een daling van de suïcidecijfers met 26 procent. We moeten hier blijvend op inzetten.
Het is een goede zaak dat wegens de coronapandemie mentaal welzijn meer aandacht heeft gekregen in verschillende beleidsdomeinen, niet enkel binnen het domein Welzijn. Hierin zitten opportuniteiten waar we tijdens en ook postcovid op willen inzetten.
De transitie in de zorg die bezig is, is een zeer pittige transitie. Hierbij wordt ervoor gekozen om veel vroegtijdiger en in de eigen buurt van burgers in te grijpen en ambulant te ondersteunen. Dat is een aardverschuiving in de zorgorganisatie die tijd vraagt. We moeten fair zijn: dat corona kwam, heeft niemand zien aankomen. Maar ondanks corona gaan de ingezette veranderingen nog sneller dan voorheen voort. We zijn bijvoorbeeld gestart met een beleidstraject om de ondersteuning van kinderen, jongeren en gezinnen te hervormen onder de naam ‘Vroeg en nabij’. Ook in dit traject nemen we deze vaststellingen en doelstellingen als uitgangspunten.
Vanuit het curatief beleid is er het afgelopen jaar geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit van verschillende sectoren, zoals de CGG’s, de centra voor ambulante revalidatie (CAR’s) en de versterking van de ambulante antennepunten van de verslavingszorg. In al deze sectoren heb ik prioritair geïnvesteerd in de regio’s met verhoudingsgewijs het laagste aanbod. De sectoren hebben in samenwerking met de netwerken geestelijke gezondheid voor kinderen en jongeren, en volwassenen, bepaald in welke doelgroepen en regio’s het aanbod verder uitgebreid kan worden.
De netwerken geestelijke gezondheid hebben een belangrijke rol in het afstemmen van het beschikbare aanbod in de regio, het faciliteren van de samenwerking tussen ggz en niet-ggz-actoren (geestelijke gezondheidszorg), het realiseren van de zorgcontinuïteit, enzovoort. Ook in de toekomst wil ik in dialoog met de netwerken bepalen welke stappen we moeten zetten voor de realisatie van een beter toegankelijke geestelijke gezondheidszorg.
In dit kader wil ik ten slotte ook graag verwijzen naar de conventie die de federale overheid in 2021 afgesloten heeft met betrekking tot de psychologische hulpverlening in de eerste lijn. De uitvoering van de conventie is nog volop in voorbereiding binnen de netwerken geestelijke gezondheid. Het aanbod dat op deze manier gerealiseerd zal worden, zal wellicht een grote impact hebben op de toegankelijkheid van het geestelijke gezondheidsaanbod, sneller detecteren en kortdurend interveniëren bij milde psychische problemen beter mogelijk maken, enzovoort. Vanuit de Vlaamse overheid moedigen we de zorgraden aan om mee te werken aan de lokale uitbouw van de conventie.
Met betrekking tot de geestelijke gezondheidsbevordering, settinggericht werken, suïcidepreventie en het ambulante aanbod rond eetstoornissen heb ik in bovenstaande antwoorden al weergegeven welke inspanningen er gebeuren en hoe we hierrond beleidsdomeinoverschrijdend samenwerken om op basis van de gezondheidsdoelstellingen te werken aan een duurzaam, preventief gezondheidsbeleid.
Enkele recente investeringen en engagementen op korte termijn licht ik graag nog even meer uitgebreid toe. Ten eerste: de perinatale mentale gezondheid. Bij de implementatie van de regionale zorgpaden rond die perinatale mentale gezondheid werd men geconfronteerd met verschillende uitdagingen en hiaten in het zorgaanbod. Om tegemoet te komen aan deze problematiek wil ik de uitbouw van een duurzaam beleid inzake perinatale mentale gezondheid mee ondersteunen. Daarom voorzie ik hiervoor vanaf 2022 ruimte binnen het uitbreidingsbeleid in de geestelijke gezondheidszorg. Om dit uitbreidingsbeleid vorm te geven werd concrete input gevraagd vanuit het werkveld. In samenwerking met het Vlaams Expertise Netwerk Perinatale Mentale Gezondheid (VEN PMG) werd het voorbije jaar gewerkt aan een Vlaamse visie met prioriteiten ter ondersteuning van de perinatale mentale gezondheid. Aan de hand van deze visie en bijkomende structurele investeringen wil ik werken aan een geïntegreerd antwoord op perinatale mentale zorgnoden van aanstaande ouders en hun kinderen.
Om op korte termijn tegemoet te komen aan de bestaande hiaten in het zorgaanbod heeft de Vlaamse overheid alvast beslist om voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2023 bijkomend te investeren in enkele specifieke prioriteiten die werden voorgesteld door het expertisenetwerk. Het gaat over het installeren van provinciale PONDO-teams. PONDO staat voor perinataal ondersteuningsnetwerk voor druggebruikende ouders. Dit ondersteunend preventief netwerk gaat samen met druggebruikende ouders op zoek naar een verantwoord ouderschap. De veiligheid en ontwikkeling van het ongeboren kind en de kansen van ouders staan hierbij centraal.
Ten tweede is er de organisatie van een universele preventiecampagne rond schadelijkheid van alcoholgebruik tijdens de zwangerschaps- en borstvoedingsperiode.
Ten derde werd er vanuit de sector gesignaleerd dat er nood was aan begeleiding en bijkomende opleiding voor zorg- en hulpverleners om, gesterkt door de overeenkomstige kennis en vaardigheden, kwaliteitsvolle dienstverlening ter ondersteuning van de perinatale mentale gezondheid te kunnen verlenen. De doelstelling is om zowel de basisopleidingen als de voortgezette opleidingen voor zorgprofessionals te verrijken met handvatten in het werken met de specifieke uitdagingen in de perinatale periode. Er werden tijdelijk experten aangesteld die werken aan de optimalisering van de Vlaamse sociale kaart inzake perinatale mentale gezondheid en de ontwikkeling van kwaliteitslabels inzake perinatale ‘Infant Mental Health’.
Het tweede punt waar ik op wil inzoomen, zijn de investeringen in de CGG’s en andere sectoren. Ik vermeldde reeds de versterking van de capaciteit van de CGG’s die we gerealiseerd hebben. De komende jaren gaan die investeringen verder, specifiek in de ondergefinancierde regio’s. Binnen de Vlaamse Regering is er een groeipad afgesproken voor de periode 2021-2024, gericht op de vijf CGG’s met het laagste subsidiebedrag per inwoner.
Daarnaast voorziet het zesde Vlaams intersectoraal akkoord 2021 (VIA 6) in koopkrachtmaatregelen en kwaliteitsmaatregelen voor de CGG’s en voor alle andere sectoren binnen mijn beleidsdomein. Dat maakt opnieuw een capaciteitsversterking van alle CGG’s mogelijk en daarnaast een specifieke investering in de forensische werkingen van de CGG’s. Ik licht er hier de CGG’s uit, maar u weet ook dat in het VIA 6-akkoord een gigantische investering zit in alle deelsectoren van het beleidsdomein, dus ook een versterking van de jeugdhulpsectoren, van de CAW’s, enzovoort.
Een derde punt is het Vlaams relanceplan. In het kader van het relanceplan Vlaamse Veerkracht zullen eenmalige initiatieven genomen worden om mensen die psychisch kwetsbaar zijn te ondersteunen: het extra ondersteunen van de werking van de families en de familieverenigingen, een versterkte inzet van de herstelacademies en de methodiek kwartiermaken en een tijdelijke versterking van de psychosociale revalidatiecentra voor volwassenen en de verslavingszorgcentra. Aangezien we weten dat de effecten van de pandemie op de geestelijke gezondheid met enige vertraging zichtbaar kunnen worden en extra belastend zijn voor mensen die reeds een psychische kwetsbaarheid hebben of een verslavingsgevoeligheid, zijn we erop voorzien om gefaseerd en dus ook in 2022 middelen vrij te maken om deze kwetsbare groep mensen extra te ondersteunen in het herstellen van hun veerkracht.
Een vierde punt waar ik op wil inzoomen, is het programma voor vroegdetectie en vroeginterventie ‘Connect’ van de netwerken geestelijke gezondheid. Sinds 2018 financiert de Vlaamse overheid via een subsidie aan zes CGG’s het programma vroegdetectie en vroeginterventie dat uitgevoerd wordt binnen de netwerken geestelijke gezondheid voor kinderen en jongeren in Vlaanderen en Brussel. Vanaf januari 2022 gaan we aan de slag met een vernieuwde overeenkomst voor dit programma. Dit wordt momenteel voorbereid door de administratie. Vanuit het uitbreidingsbeleid voor de geestelijke gezondheidszorg zullen we ook hierin extra investeren, omdat het absoluut mijn overtuiging is dat we de expertise vanuit de gespecialiseerde zorg moeten inzetten op vroegdetectie en zo de ontwikkeling van ernstige psychische problemen nog sterker moeten kunnen voorkomen.
Een andere zaak waar ik op wil focussen, is de online hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg. Sinds 2007 werden er vijf thematische websites ontwikkeld voor online hulp in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen: alcoholhulp, drughulp, cannabishulp, gokhulp en depressiehulp. Dat is ondertussen uitgebouwd tot een breed bekend en divers online aanbod, waaronder pure zelfhulp die 24/7 beschikbaar is, online begeleiding via chat en blended care: online hulp in combinatie met begeleiding door een hulpverlener.
Dit rechtstreeks toegankelijk aanbod heeft een korte wachttijd, waarbij cliënten gedurende drie maanden worden opgevolgd door hulpverleners van een online team. Er is een bereik van een breed doelpubliek. Ook rond dit aanbod wordt er momenteel een nieuwe overeenkomst voorbereid en bekijken we samen met de projecthouder waar verdere uitbreiding mogelijk is. Prioritair wordt hier gekeken naar een specifiek online aanbod voor jongeren in de transitieleeftijd, dat is 16 tot 23 jaar. Ook het aanbod voor perinatale depressieve klachten en angstklachten kan worden uitgebreid, in samenwerking met het netwerk perinatale mentale gezondheid.
Verder wil ik ‘Vroeg en nabij’ onder de aandacht brengen. De afgelopen twee jaar heb ik heel wat extra inspanningen gedaan voor de doelgroep kinderen en jongeren. Ik denk hierbij aan de uitbreiding van de samenwerkingsverbanden ‘één gezin - één plan’ (1G1P) waar nu het volledige Vlaamse landschap gedekt is en aan de uitbreiding van de OverKop-huizen, waardoor er nu dertig OverKop-huizen bestaan, verspreid over Vlaanderen en Brussel. Voorts denk ik ook aan de investeringen in specifieke jeugdhulpvormen zoals de crisisjeugdhulp, in de versterking van de laagdrempelige hulpverlening en in het jongerenaanbod van het CAW (JAC).
De investeringen en de opportuniteiten die er liggen om in gedeelde verantwoordelijkheid deze middelen op het terrein nog beter in te zetten in functie van een passende en continue ondersteuning voor jongeren en hun gezinnen, zijn voor mij de aanleiding om een breder beleidstraject op te zetten. Onze verschillende administraties werken hierrond samen met diverse experten. Het traject heeft de naam ‘Vroeg en nabij’. Voorzitter, we hebben daar vorige week in deze commissie over gesproken. Het zal leiden tot een conceptnota met concrete hervormingsvoorstellen die ik te gepasten tijde uiteraard ook zal voorleggen aan de Vlaamse Regering.
Wat is mijn visie op dit knelpuntenrapport van het Kinderrechtencommissariaat? De aanbevelingen die in de nota zijn opgesomd, komen voor mij niet als een verrassing. Het is goed om te zien dat de accenten die worden gelegd overeenkomen met de richting die ik met mijn eigen beleid wil uitgaan. De afgelopen jaren hebben we, zoals ook in de nota is omschreven, al heel wat inspanningen gedaan om psychosociale ondersteuning voor kinderen en jongeren zo laagdrempelig en toegankelijk mogelijk te maken. In het pas door mij voorgestelde plan ‘Vroeg en nabij’, waarin ik toelichting geef over een nieuw plan voor de ondersteuning van kinderen, jongeren en gezinnen, zal er aan de slag gegaan worden met een heel aantal aanbevelingen uit deze nota. Het is positief dat het Kinderrechtencommissariaat het belang van ‘mental health in all policies’ benadrukt. We kunnen niet enkel werken aan het mentaal welzijn van kinderen en jongeren vanuit de ggz, we hebben hiervoor de samenwerking met andere sectoren nodig.
Welke aanbevelingen zal ik nu omzetten in concreet beleid? Zoals u hebt kunnen horen in mijn antwoorden op de vorige vragen, zal er in mijn beleid ingezet worden op verschillende aanbevelingen die in het rapport zijn opgenomen. Bijvoorbeeld de partnerorganisatie geestelijke gezondheidsbevordering werkt reeds binnen de beheersovereenkomst aan verschillende acties die tegemoetkomen aan de aanbevelingen in het rapport.
Er was de vraag hoe we de suïcidepogingen bij jongeren in kaart gaan brengen. De gegevens met betrekking tot de suïcidepogingen worden door de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek verzameld en verwerkt. De cijfers over sterfte door suïcide worden door Zorg en Gezondheid verzameld en verwerkt. Deze gegevens worden steeds per leeftijd en geslacht geregistreerd, geanalyseerd en opgevolgd. Jaarlijks wordt de evolutie per leeftijdsgroep, en dus ook bij jongeren, opgevolgd. Dit is ook het geval voor 2020 en 2021 en de komende jaren. Het is echter moeilijk om bij louter registratieonderzoek causale verbanden te leggen. Voorzichtigheid bij de interpretatie van eventuele toenames of andere evoluties zal dus belangrijk zijn. VLESP heeft in het kader van de beheersovereenkomst als partnerorganisatie voor suïcidepreventie de opdracht om nieuwe noden bij kwetsbare groepen op te volgen en zal in 2022 in het bijzonder ook de impact van de pandemie op suïcidaal gedrag verder opvolgen.
Dan kom ik aan de vraag of ik de huidige investeringen voldoende acht. De afgelopen periode zijn er al veel bijkomende inspanningen gebeurd specifiek voor de doelgroep kinderen en jongeren. Dat wordt ook deels, maar zeker niet volledig weergegeven in het rapport van het Kinderrechtencommissariaat en ook in mijn eerdere antwoorden. Het residentiële aanbod voor kinderen en jongeren in de geestelijke gezondheidszorg is een bevoegdheid van mijn federale collega.
Voor de vraag over hoe ik zal zorgen voor een betere afstemming tussen de jeugdhulp en de kinder- en jeugdpsychiatrie, verwijs ik naar mijn recent voorgestelde inspiratienota ‘Vroeg en nabij’. We vertrokken daarvoor onder meer van de beleidsnota Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 2019-2024, waarin we stellen dat: “ (…) Verder muren afbreken om zo in een samenspel met vele partners het beste en meest efficiënte antwoord te vinden op ieders vraag naar zorg en ondersteuning.” Corona heeft het belang van samenwerking nog extra benadrukt. Het is een van de positieve lessen die we uit de pandemie onthouden, lessen die doorspekt zijn van talloze goede voorbeelden, die kunnen inspireren en waarvan onze actoren aangeven dat we dit momentum niet mogen laten voorbijgaan.
In de inspiratienota gaat uiteraard ook veel aandacht naar de geestelijke gezondheidszorg. Er zijn vandaag al verschillende voorbeelden te geven van hoe rond geestelijke gezondheidszorg de verschillende betrokken agentschappen en het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin de handen in elkaar slaan. Ik denk aan de uitbreiding van de OverKop-huizen, waarvoor in verschillende steden en gemeenten de samenwerking met de CGG’s en de CAW’s verzekerd is.
Maar kijk ook naar het project ‘De Ideale Wereld’, dat we op dit ogenblik in drie samenwerkingsverbanden ‘één gezin - één plan’ aan het uitwerken zijn en waar voorzieningen van Opgroeien en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), maar ook de kinder- en jeugdpsychiatrie samen zoeken hoe ze vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid tot een passend zorgtraject kunnen komen voor een jongere. Overal in Vlaanderen vinden we lerende netwerken onder de naam ‘gedeelde verantwoordelijkheid’ en de betrokken administraties brengen op dit ogenblik de administratieve drempels in kaart die die samenwerking bemoeilijken, zodat we die in de toekomstige regelgeving kunnen wegwerken.
Ik verwijs daarnaast naar de beslissing van de Vlaamse Regering van net voor de kerstvakantie om de outreachprogramma’s in de geestelijke gezondheidszorg in de gemeenschapsinstellingen te versterken. Ook dat is een concreet voorbeeld van hoe de expertise vanuit de geestelijke gezondheidszorg op een structurele wijze in de jeugdhulp verweven wordt.
De vraag naar het op het juiste moment inzetten van de juiste hulp hangt voor mij ook samen met een kwaliteitsvolle diagnostiek. Ik gaf eerder aan dat we bij de verdere vormgeving van ‘Vroeg en nabij’ werken met strategische cirkels. Een van die cirkels is ‘Inschaling en diagnostiek’ en heeft als opdracht grondig na te denken over een vernieuwd diagnostisch landschap in Vlaanderen, waarbij we versnippering wegwerken en waarbij we nadenken welke vormen van diagnostiek het best op lokaal en welke het best op bovenlokaal niveau worden georganiseerd. Dat moet ons toelaten om op een adequate wijze de noden van kinderen en jongeren in kaart te brengen om zo de juiste hulp op het juiste ogenblik te realiseren.
Binnen het plan voor de eerste duizend dagen van het kind – waarover we in deze commissie al vaak hebben gesproken - willen we komen tot geïntegreerde gezinstrajecten en zorgtrajecten op maat om aan alle kinderen in Vlaanderen, waar of hoe ze ook geboren zijn, maximale kansen te bieden. Die optimale kansen willen we realiseren via een universele en geïntegreerde opvolging die start vanaf de conceptie tot het kind 2 jaar is. Bij die opvolging worden het kind, de ouder, het ouderschap en de gezinscontext in het vizier genomen en wordt er gewerkt rond verschillende levensdomeinen, zoals gezondheid, wonen, onderwijs, vrije tijd, werken en opvang.
Verder verwijs ik op beleidsniveau nog naar het COMGGKJ, dat wordt georganiseerd vanuit de federale overheid met een vertegenwoordiging van de verschillende betrokken overheden, een vertegenwoordiging vanuit het werkveld en cliënten en familieorganisaties om te komen tot beleidsadviezen over dat thema. In de schoot van dit comité zijn momenteel een aantal werkgroepen actief over programmatie, transitieleeftijd, eetstoornissen en perinatale hulpverlening. Het comité rapporteert aan de IKW Geestelijke Gezondheidszorg.
Wat betreft de vraag om snellere en meer gedetailleerde suïcidecijfers te verkrijgen, heeft het agentschap Zorg en Gezondheid, zoals u weet, door COVID-19 vertraging opgelopen in het verwerken van de algemene sterftecijfers en dus ook in het verwerken van de suïcidecijfers. Er loopt nu een project met de belangrijke prioriteit om zowel de algemene sterftecijfers als de suïcidecijfers te verwerken en te publiceren. De publicatie van de resultaten wordt ten laatste in maart van dit jaar verwacht.
Voor de cijfers van 2020 zit de planning op schema: alle sterftecertificaten, inclusief de door de gemeente laattijdig ingediende, zijn verwerkt en de resultaten worden nu gecontroleerd. Daarna kan de fase van analytische verwerking en de publicatie van de gegevens van 2020 opgestart worden. In lijn met de pre-coronasituatie verwachten we de publicatie voor 2020 ten laatste in juni van dit jaar.
Binnen het agentschap Zorg en Gezondheid loopt er een technisch dataproject om de verwerking van de data in de toekomst meer te automatiseren en te moderniseren. Dat is een omvangrijk project. Er kunnen verbeteringen gerealiseerd worden over het hele verwerkingsproces.
Voor de cijfers van de suïcidepogingen wordt er altijd naar gestreefd om in oktober van het daaropvolgende jaar het volledige jaarverslag te finaliseren. Het jaarverslag van de suïcidepogingen in Vlaanderen voor 2020 was eind oktober 2021 afgerond. Vanaf 2022, met de implementatie van het vernieuwde registratie-instrument voor de suïcidepogingen in Vlaanderen, wordt ernaar gestreefd om per kwartaal de data op te volgen van de pogingen die digitaal worden geregistreerd door de ziekenhuizen die met het Klinisch Werkstation (KWS) werken. Slechts een beperkt deel van de ziekenhuizen gebruikt die applicatie voor het elektronische patiëntendossier. Daardoor gaat het om een beperkte opvolging, maar het geeft wel de mogelijkheid om opvallende tendensen sneller op te merken.
Daarnaast zal VLESP in 2022 nagaan wat de andere mogelijkheden zijn om sneller zicht te krijgen op de recente evoluties.
In het kader van het facettenbeleid wordt in de setting Onderwijs een preventief gezondheidsbeleid ontwikkeld en uitgevoerd, ook op het vlak van de geestelijke gezondheid. De partnerorganisatie Geestelijke Gezondheidsbevordering - Vlaams Instituut Gezond Leven ontwikkelde met de steun van de Vlaamse overheid eind vorig jaar voor het lager en secundair onderwijs een uitgebreid ondersteuningsaanbod voor leerkrachten ter bevordering van het mentaal welbevinden bij hun leerlingen. Die materialen bevatten ook richtlijnen over hoe scholen vorm kunnen geven aan een kwalitatief gezondheidsbeleid, zodat de school een faciliterende omgeving kan zijn.
Ook specifiek vanuit het suïcidepreventiebeleid worden er in het kader van het nieuwe actieplan voor de eerste keer engagementen tot samenwerkingen aangegaan met verschillende beleidsdomeinen, waaronder het beleidsdomein Onderwijs. Dat past perfect binnen onze basisboodschap dat iedereen een rol kan spelen in suïcidepreventie en dat we samen zelfdoding kunnen voorkomen. Een structurele samenwerking met het onderwijs moet ervoor zorgen dat het thema ook daar een vaste plaats krijgt. Ik ben in elk geval vragende partij om die goede praktijken verder te laten uitgroeien tot een duurzaam geheel dat een structurele plaats krijgt binnen de setting Onderwijs.
Wat betreft de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat de inzet van geestelijke gezondheidszorg zo adequaat mogelijk gebeurt, hebben we, vertrekkend vanuit een gedeelde visie, de ambitie om universele vormen van dienstverlening en ondersteuning zo lang als nodig samen te houden vanuit het perspectief van het gezin. We starten op het moment dat er nog geen vragen zijn. Dat is de essentie van preventie: een maatschappelijk aanbod dat wetenschappelijk onderbouwd is en verzekerd wordt voor alle opgroeiende kinderen, jongeren en hun ouders zonder dat er een vraag wordt gesteld. Waar nodig schakelen we tijdig bij met meer specifieke expertise en ondersteuning. Het is evident dat we het ‘gezin’ daarbij een actuele, brede invulling geven.
Het moet voor gezinnen, kinderen en jongeren, helder zijn waar en wanneer ze terechtkunnen doorheen dat traject, ongeacht de vraag of behoefte, met andere woorden: van de kinderopvang over de aansluiting bij lokale buurtgerichte initiatieven, zoals jeugd, ontspanning en vrije tijd tot de ondersteuning voor kinderen en jongeren met een beperking en het inzetten op mentaal welzijn.
Het is de ambitie om een continuüm aan preventie, zorg, hulp en ondersteuning aan te bieden, waarbij het van belang is om zo veel mogelijk kinderen en gezinnen te bereiken en tegelijk intensief te kunnen werken met die kinderen en gezinnen die specifieke behoeften hebben.
Tot daar, voorzitter, het wat uitgebreide antwoord. Maar het is ook een belangrijke problematiek, waar heel veel rond in beweging is.
Dank u wel, maar toch hebt u het record van uw voorganger nog niet gebroken.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Dank u wel, minister. Het was niet alleen een lang antwoord, het was vooral een interessant antwoord. Ik moet wel zeggen dat het aangenaam is om met een parlementaire vraag zo’n schat aan informatie te krijgen, een waardevol overzicht over lopende projecten, genomen initiatieven en gekozen beleidslijnen. Het geeft ook echt een inzicht in wat er op dit moment loopt, wat er is ondernomen en vanuit welke overtuiging er aan dat beleid wordt gedaan.
U bent begonnen – en ik denk dat dat het juiste begin is – met de brede gezonde levensstijl. Niets wordt zo zwaar onderschat als die algemene preventie, als het inzetten op die brede gezonde levensstijl, of het nu gaat om fysiek welbevinden, om mentaal welbevinden, noem maar op. Ik vind het goed dat ook dat hoe langer hoe meer vooraan komt te staan, ook als we spreken over psychische problemen. Vroeger was dat wat meer opgedeeld. U bent minister van Volksgezondheid én Welzijn, dat merken we in vele zaken, maar ook hier. Er is natuurlijk de bespreekbaarheid waarop er volop wordt ingezet. En dan hebt u een heel aantal zaken overlopen. Ik ga dit antwoord zeker met aandacht herlezen, en ik denk dat ik dan een goed inzicht heb in wat we vandaag de dag doen voor kinderen, jongeren en gezinnen en hun mentaal welzijn.
Ik vind het daarin opmerkelijk hoe u de schotten weghaalt en de linken legt. U hebt een aantal keren verwezen naar het concept van ‘Vroeg en nabij’. Daarbij maken we het mogelijk om bij iedereen zo vroeg als mogelijk, zo kortbij mogelijk, zonder te veel drempels, zonder excuses te zoeken, zonder te moeten doorverwijzen, mensen gericht te helpen. Ik denk dat dat ontzettend belangrijk is. Het verbaasde mij ook niet dat de aanbevelingen van het Kinderrechtencommissariaat in de lijn liggen van uw beleid, wat niet wegneemt dat ze wel waardevol blijven.
Mijn bijkomende vraag gaat eigenlijk voor een stuk over wat ik vandaag in de media gelezen heb: een onderzoek van de Onafhankelijke Ziekenfondsen waaruit blijkt dat een aantal kinderen en jongeren, met name jongeren, minder antidepressiva nemen. Dat is een thema dat hier in deze commissie ook al een aantal keren naar voren kwam: de preventie, de preventie van voorschrijfgedrag, de advieslijn voor de huisartsen. Daar zijn er ook veel maatregelen. Ik denk dat dat een heel goede tendens is en ik hoop dat we dat kunnen blijven begeleiden door de maatregelen die u hebt opgesomd.
Ten slotte: de scholen. Ik vind het sterk om ook naar de scholen te kijken. U zegt terecht dat iedereen een rol kan spelen en iedereen een rol moet spelen bij bijvoorbeeld het voorkomen van suïcide of het bespreekbaar maken van de gedachten en de problemen die daartoe leiden. Heb ik het nu goed begrepen? Hebt u intussen een structurele samenwerking met het onderwijs of hebt u de wens uitgedrukt om die structurele samenwerking op te zetten?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw wel heel uitgebreid antwoord. Het is goed dat er al heel wat investeringen gedaan zijn en dat er al heel wat nieuwe initiatieven gekomen zijn inzake geestelijke gezondheidszorg, zowel op Vlaams als op federaal niveau. Het is ook logisch dat het resultaat van die investeringen vaak pas na langere tijd zichtbaar wordt.
Ik ben ook heel tevreden met het antwoord dat u ons gaf dat u de adviezen van het Kinderrechtencommissariaat gaat meenemen in uw beleid. Gezien de negatieve rapporten en de lange wachtlijsten is er nu dringend nood aan verbetering in deze sector. Daarbij moeten verschillende partners met elkaar samenwerken om ervoor te zorgen dat er meer aandacht komt voor het mentaal welzijn van jongeren en dat het aanbod op elkaar afgestemd wordt. Versnippering is te allen tijde te vermijden. Zoals daarnet al werd aangehaald, is het belangrijk om ook de scholen hierbij te betrekken. Jongeren spenderen een lange tijd op school. De school als partner is dan ook cruciaal om problemen te voorkomen, tijdig te detecteren en, indien nodig, door te verwijzen.
Voor mijn bijkomende vraag wil ik nog even toespitsen op de wachttijden. Minister, in het verleden, in de commissievergadering van 13 juli van vorig jaar, gaf u reeds aan dat een andere factor die de wachttijden bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg beïnvloedt, het overige aanbod is aan welzijnszorg en geestelijke gezondheidszorg in een regio. Hierin zijn er grote regionale verschillen en grote verschillen op het vlak van specifieke doelgroepen. Hierbij mijn bijkomende vraag: zijn er momenteel nog grote regionale verschillen en hoe verloopt het wegwerken van deze verschillen?
De heer Parys heeft het woord.
Minister, dat was inderdaad een heel lang antwoord. Ik heb gewoon twee concrete vragen.
U hebt in de commissievergadering van eerder dit jaar gezegd dat we goed moeten samenwerken met Onderwijs en Jeugd. Collega Jans heeft er eigenlijk ook al naar gevraagd. U zei dat er gesprekken waren tussen uw kabinet en de administraties en u vertelde ons dat u er in het voorjaar van dit jaar werk van zou maken. Ik zou dus graag weten hoever die samenwerking met die beide beleidsdomeinen staat.
Ten tweede: op de website van het agentschap Zorg en Gezondheid dateren de laatste cijfers van 2018. Dat is ondertussen vier jaar geleden. Mijn collega Koen Daniëls, die meteen ook nog een aantal punten zal maken, heeft al aangegeven dat het agentschap over die recentere cijfers beschikt. De vraag is wanneer de website up-to-date wordt gebracht.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw omstandig antwoord.
Er is één aspect dat ik graag nog een beetje meer in het licht zou zetten. Het is een oproep. Het gaat over de schotten. Het is natuurlijk een oproep aan alle overheden van dit land, ik weet dat dit niet enkel een louter Vlaams iets is. Maar heel specifiek is er een groep van mensen, ook jongeren, die al een zekere kwetsbaarheid hadden voor deze pandemie, een kwetsbaarheid die kan voortkomen uit een eigen lijden, die soms ook te maken heeft met de moeilijke context waarin sommige kinderen opgroeien. Het zou een hele hulp zijn mochten de behandelaars die hen al kennen, waarmee zij eerder al in contact gekomen zijn in hun jonge leven, flexibel ingeschakeld kunnen worden wanneer zij op een bepaald moment in de tijd, zoals nu bijvoorbeeld, meer onder druk komen te staan, zoals tijdens deze pandemie. Vaak is dat dan in een andere zorgvorm. De financiering gebeurt nu behoorlijk rigide, vind ik zelf. Die is heel erg gekoppeld aan de manier waarop je je job uitvoert en de plek waarin je die job uitvoert. Als we sneller kunnen schakelen, als mensen die al een band hebben opgebouwd met jongeren snel kunnen schakelen en ook eens op een later moment tijdens die levensloop een rol kunnen opnemen, dan lijkt mij dat een snelle en vertrouwenwekkende manier te kunnen zijn voor die jongeren om de draad weer op te pikken. Het is een manier om breuken te vermijden in hun traject, dat nu soms heel gefragmenteerd verloopt en waarbij jongeren soms het gevoel hebben helemaal opnieuw te moeten beginnen, terwijl het vaak een voortbouwen op is. Uiteindelijk gaat hun leven voort, zijn zij in evolutie en ervaren zijzelf hun leven niet als een opeenstapeling van breuken. Het is dan jammer dat de mensen die hen begeleiden soms wel steeds verschillend zijn. Stel dat zowel Vlaanderen als de federale overheid manieren kunnen vinden om de financiering die vandaag bestaat, wat flexibeler te laten inzetten, dan denk ik dat wij soms met kortere en snelle interventies veel jongeren kunnen helpen op een manier die voor henzelf ook als deugddoend zal worden ervaren.
Het is een oproep waarvan ik weet dat u er enkel op middellange termijn iets aan kunt doen. Maar ik hoop toch dat ook in deze tijden van acute wendingen en allerlei projecten die ik zeker verwelkom, we structureel kunnen nadenken over hoe mensen beter te kunnen vasthouden en op verschillende momenten in de tijd de goede zorg te laten geven door zoveel mogelijk dezelfde personen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, ik had ook een vraag rond dit thema ingediend, maar de minister-president was te laat in de andere commissie, waardoor de oorspronkelijke planning uitliep. Maar alle begrip dat de agenda van deze vergadering blijkbaar geen vertraging meer behoefde.
Minister, dat was een zeer ruim antwoord. Dat is het voordeel: als je dan wat laat binnenkomt, heb je toch nog zeer veel gehoord. Ik zal uiteraard niet op alles ingaan. Maar ik wil toch nog twee kleine elementen verder aanstippen.
Ten eerste: zijn wij voorbereid op een extra golf van psychologische impact op het moment dat covid wel degelijk een stukje achter ons lijkt te liggen wat de pandemie betreft, dus binnen de endemische fase? Ik verwacht eigenlijk dat er op dat moment nog een extra golf komt. Dat is ook wat experten aangeven. Bereidt u zich daarop voor?
Ten tweede geeft u daarnet rond jongeren specifiek aan – en terecht – dat u de ambitie hebt om veel vroeger en veel dichter in de leefwereld van jongeren binnen te treden. Ik heb daar nog een vraag bij. De CLB’s – bij uitstek zo’n partner die dicht bij de leefwereld van de jongeren zou kunnen zitten, namelijk op de schoolvloer – geven al permanent aan dat zij niet de middelen hebben om zowel rond preventieve gezondheidszorg als rond mentaal welzijn te kunnen volgen en een rol te kunnen spelen. Minister, plant u nog extra inspanningen samen met minister Weyts om de rol van de CLB’s hier te gaan versterken? U weet dat wij een pleidooi houden voor meer aandacht rond het psychologische op de schoolvloer. De CLB’s lijken ons daarbij bij uitstek de partners om dat in praktijk om te zetten. Hoe kijkt u daarnaar? Wilt u daar nog extra inspanningen nemen met het oog op de komende maanden en jaren?
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, in uw antwoord hebt u zowat alle domeinen uit uw beleid aangeraakt en bent u er verder op ingegaan. U had het over een aantal projecten, een aantal samenwerkingen. Dat is goed, want dat toont ook aan dat het mentaal welbevinden van jongeren niet op één plaats behandeld moet worden. Collega Parys heeft er ook al naar verwezen. Het curatieve is één zaak, maar het preventieve is iets anders. Ik hoor collega’s zeggen dat het CLB en de school er meer moeten op inzetten. U zet die stappen ook samen met Onderwijs. Collega’s, we nemen dat onder andere ook op in de nieuwe eindtermen voor de tweede en de derde graad, waartegen ook een zaak loopt bij het Grondwettelijk Hof. Ik hoop dat dat overeind blijft. Als ik alle partijen hierover hoor spreken, dan neem ik aan dat zij dat ook mee zullen verdedigen op alle plaatsen waar zij zitten.
Minister, ik wil nog even inzoomen op dat preventieve op een heel laagdrempelige manier. Dat gaat er ook over om aan jongeren en ook volwassenen aan te leren en mee te geven dat Instagram, Facebook en Snapchat niet de echte wereld is. Ik zie jongeren en kinderen ongelukkig worden omdat het op sociale media bij anderen lijkt alsof de wereld elke dag één groot feest is. Collega’s, we zijn allemaal op het moment gekomen dat niet elke dag één groot feest is. Aan de fijne momenten, zoals deze commissie Welzijn, trek je je op voor andere dingen die vandaag elders minder goed lopen. Geef toe, collega’s, ik zie jullie allemaal glimlachen. Het is de dag waar je naar uitkijkt, waar je je eten voor laat staan, je koffie koud voor laat worden. Dan denk je na het lange antwoord van de minister aan je koffie, en verdorie, koude koffie, maar ik heb wel een goed antwoord gehad.
We moeten die zaken dus ook onder de aandacht brengen. Het leven is niet één groot feest. De beste preventie is om dat ook voor te houden. Dat is een oproep die ik hier breed wil doen: naast het curatieve – wat belangrijk is, absoluut – en naast het preventieve leren hoe je ermee moet omgaan. Weten waar je terechtkunt en het aan elkaar vertellen zijn allemaal belangrijke stappen. Er zijn ups-and-downs in het leven en je moet er proberen het beste van te maken. Mijn excuses collega’s voor het wat filosofische, maar zulke zaken moeten we meegeven aan jongeren en ook aan volwassenen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Collega Daniëls, ik kan u alleen maar bijtreden: het leven is niet één groot feest, jammer genoeg. En zeker in deze tijden heeft iedereen het wel moeilijk. Ik merk dat in mijn omgeving, ik merk dat aan mezelf: het zijn niet echt zeer blije tijden. Des te meer moeten we dit momentum aangrijpen om juist dat aspect te gaan versterken. Ik besef heel goed dat de minister daarin op dezelfde lijn staat, dat hij het psychisch welzijn ook hoog in het vaandel draagt. Het is nu zeer belangrijk om met de andere collega’s die ook bevoegd zijn voor die aspecten, goed samen te werken. Dat is vaak het probleem in de sector: de versnippering, het naast elkaar werken, het niet afgestemd zijn op elkaar. Die schotten moeten inderdaad weg.
Minister, ik wil even ingaan op een puntje dat u aanbracht in verband met het onderwijs. Ik ben het daar ook volmondig mee eens. Ik ben zelf al heel lang pleitbezorger van – ik zal het niet een vak noemen – een kort moment, elke dag, waarbij leerlingen al van in de kleuterklas wordt aangeleerd om om te gaan met emoties om tot rust te komen. Dat gebeurt al op verschillende plaatsen en dat geeft heel goede resultaten. Het zijn kleine ingrepen die toch een verschil kunnen maken. Ik heb er heel veel begrip voor dat mensen uit het onderwijs opperen dat ze dat er dan ook nog een keer bij krijgen in hun rugzak. Maar je moet niet altijd een heel lesuur aan iets besteden. Soms kunnen korte momenten al een groot verschil maken. Op het vlak van psychisch welzijn of, mijnheer Daniëls, filosoferen of andere zaken is het heel belangrijk dat die zaken al van heel jong worden meegegeven, zeker in de tijden waarin we nu leven, ook met zoveel informatie, zoveel sociale media, met alles wat op ons afkomt, de wereld die zo snel verandert. Het is heel belangrijk om voldoende handvatten te krijgen. Dat kan alleen maar door voldoende preventie en sensibilisering. Voor mij is het onderwijs daar ook een heel belangrijke sleutel.
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s Daniëls en Saeys, ik kom even terug op jullie eindbemerkingen. Het leven is niet één groot feest, dat klopt. Als dat wel zo zou zijn, zouden we op den duur niet meer genieten van de feestmomenten die er zijn, dan wordt het een lange sleur. Collega Daniëls, ik moest denken aan wat mijn vader – hij was meer dan veertig jaar huisarts – me zei toen ik een jongeman was: ‘Als mensen in het leven meer goede dan minder goede momenten hebben, dan hebben ze eigenlijk een heel mooi leven gehad.’ Het is maar in dat besef dat je ook die goede momenten leert te appreciëren en weet dat, als je aan de minder goede momenten werkt, je ook tot betere momenten kunt komen. Wat u gezegd hebt, kan ik grosso modo als levensfilosofie onderschrijven.
Collega Jans, wij werken met onze administraties al structureel samen. Wij hebben aan Gezond Leven een opdracht gegeven om de ondersteuning van de verschillende settings te stroomlijnen. Een van die settings is onderwijs. Zo hopen we dat die preventieve methodieken meer als een globaal geïntegreerd beleid en pakket ook aan scholen aangeboden kunnen worden en dat we op die manier ook de impact van de methodieken kunnen verhogen.
Collega Parys, er is recent nog samengewerkt met Jeugd rond een oproep vrije tijd voor kinderen met jeugdhulpvragen.
Collega Wouters, er zijn zeker regionale verschillen in het aanbod aan ggz. Wij werken die nu stapsgewijs weg. Er zijn de recentere uitbreidingen in de CGG’s. Bijvoorbeeld de CAR’s en de verslavingszorg zetten al gericht in op de regio’s waar er verhoudingsgewijs het minste aanbod is. Dat zal in de toekomst ook nog verder moeten gebeuren. We zijn dus stap voor stap die verschillen aan het rechttrekken.
Collega Parys, wat onderwijs betreft: we staan voortdurend in verbinding. Kijk bijvoorbeeld naar de transitie van de internaten met permanente openstelling (IPO’s), maar ook naar het leerlingenvervoer waar we in overleg zijn, de schooluitval, de dienstverlening aan kinderen die geplaatst zijn in onderwijsinternaten, enzovoort. Er is de enquête in verband met het welbevinden door de CLB’s, er is de Doorgaande Lijn, er zijn de acties rond zindelijkheid. Zo kan ik er nog wel wat opnoemen. We zijn ook in overleg met Onderwijs omtrent corona. Morgen hebben we opnieuw een heel boeiende interministeriële conferentie waar dit op de agenda zal staan.
Ik wil ook even verwijzen naar vorige week, toen we gezegd hebben dat de cijfers van de CGG’s op de website van het agentschap inderdaad een update moeten krijgen. Wanneer dat precies moet gebeuren, weet ik niet.
Collega Saeys, om de jongeren beter structureel te kunnen vasthouden, is onder andere het beleidstraject ‘Vroeg en nabij’ bedoeld. Daarin is een heel specifieke werkgroep over zorgcontinuïteit. We gaan in op de erkennings- en financieringsnormen, bekijken welke mogelijke knelpunten er zijn en hoe hulpverleners die ervaren om flexibel samen te werken in de verschillende zorgtrajecten.
Collega Vaneeckhout, we betrekken ook de CLB’s in het beleidstraject ‘Vroeg en nabij’, heel specifiek rond het thema over de zorgcontinuïteit. De tijdsbesteding van de CLB’s is niet onze bevoegdheid. De CLB’s vallen strikt genomen onder de bevoegdheid van collega Weyts. Het is aan hem om daar desgevallend op te antwoorden.
De vraag of we klaar zijn voor de volgende golf, is natuurlijk heel algemeen. De discussies op het Overlegcomité worden heel vaak beschouwd als een clash tussen de virologen en de politici. Er is bijna geen Overlegcomité of de setting wordt zo gecreëerd, terwijl dat in mijn – misschien wat naïeve – beleving vaak geen clash is tussen virologen en politici, maar een moeilijke en delicate afweging tussen hoe we de strijd tegen het virus aangaan en er tegelijkertijd voor zorgen dat we de maatschappij niet volledig op slot doen vanwege dat welbevinden: een prioriteit maken van de scholen, hoe moeilijk dat ook is, zorgen dat de zorg gegarandeerd kan blijven en de mensen ondertussen nog zuurstof geven. Het gemakkelijkste om het covidvirus te bestrijden is om de boel op slot te doen. Het moeilijkste is dat de fall-out daarvan heel groot is voor het mentale welbevinden in de samenleving. Het gros van de mensen zal de veerkracht hebben om opnieuw recht te staan wanneer dat mogelijk is, maar er is een groep waarvoor dat veel moeilijker is. Het is net aan die groep dat er voortdurend moet worden gedacht en waaraan ook wordt gedacht.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Corona heeft de aandacht voor het mentale welzijn vergroot en de kans gegeven om dat meer zichtbaar te maken. Ik zie dat de minister die actief heeft gegrepen. Het is goed dat u inzet op zowel de meest laagdrempelige manier, het inloophuis, als de meest gespecialiseerde hulp van de CGG’s. Ik kijk ernaar uit om daarover verder met u en met de collega’s van gedachten te wisselen.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Ik dank u voor het bijkomende antwoord op mijn vraag. Minister, het gaat om het inzetten op preventie, ervoor zorgen dat minder kinderen en jongeren mentale problemen ontwikkelen en vooral ook inzetten op het weerbaar maken van onze jeugd. Dat is een belangrijk punt dat zeker moet worden meegenomen in het beleid.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.