Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, net als u, heb ik dagelijks contact met directies en leerkrachten van onze Vlaamse scholen. Ze signaleren mij onder andere dat het steeds moeilijker wordt om hun begroting uit de rode cijfers te houden en noemen daarvoor een hele reeks oorzaken. Sommige oorzaken zijn structureel van aard en knagen elk jaar nog een extra stukje koopkracht weg. Andere zullen misschien tijdelijk zijn, maar zorgen nu in ieder geval voor extra druk.
Een eerste belangrijke oorzaak is het toegenomen energiegebruik, dat overal spectaculair stijgt door klaslokalen zo veel mogelijk te ventileren.
Bovendien kijkt de hele samenleving aan tegen een schrikwekkende verhoging van de energieprijzen. In de commissievergadering van 7 oktober 2021 hadden we het naar aanleiding van een vraag om uitleg van collega Danen ook al over de stijgende energieprijzen en de impact daarvan op de werkingsmiddelen van scholen.
Deze prijsstijging manifesteert zich trouwens ook voor andere grondstoffen, zoals hout en metaal, die gebruikt worden in technische en beroepsopleidingen. En uiteraard drijft die ook de bouwkosten voor nieuwe schoolgebouwen sterk op.
Verder blijven de scholen toch ook wat zorgen hebben over de Digisprongmiddelen. De toekenning gebeurt op basis van de leerlingenaantallen van 1 februari 2020. In het gewoon secundair onderwijs, waar voor alle leerlingen een persoonlijk toestel moet worden voorzien, zijn dat 10.718 leerlingen minder dan het aantal op 1 februari 2021, of 2,5 procent. Voor die bijna 11.000 leerlingen zijn er geen Digisprongmiddelen. Scholen moeten die zelf voorzien.
Meer in het algemeen resulteert een stijging van de leerlingenaantallen trouwens maar voor 40 procent in een stijging van de werkingsmiddelen. Dat betekent dus een erosie van de werkingsmiddelen. Verliezen aan koopkracht uit het verleden als gevolg van onvolledige indexering, gestegen leerlingenaantallen of besparingen worden blijvend meegedragen en ze versterken elkaar naarmate de tijd vordert. Ten aanzien van het verlies aan koopkracht ontstaat er dus een sneeuwbaleffect.
Ontving u eerder ook al alarmerende signalen van scholen en schoolbesturen over de dalende koopkracht?
Welke maatregelen zult u nemen om de scholen te ondersteunen zodat zij de steeds hogere werkingskosten kunnen blijven dragen?
Bent u bereid de verdeling van de werkingsmiddelen te herbekijken? Zo ja, in welke zin?
Minister Weyts heeft het woord.
Net zoals gezinnen en bedrijven worden ook scholen inderdaad geconfronteerd met stijgende facturen. Vooral de energieprijzen en prijzen van bouwmaterialen wegen zwaar door. En het beheren van de pandemie had ook een kostenplaatje. We hebben die signalen de voorbije jaren ook gehoord, en hebben scholen steeds waar we konden ondersteund.
We hebben het basisonderwijs gevrijwaard van de maatregel die in de Vlaamse overheid breed is genomen om werkingsmiddelen niet te indexeren. Hun werkingsmiddelen gaan, nu ook met de versnelde indexatie als gevolg van de hogere energieprijzen, versneld omhoog. Daarnaast werden met de gelijkschakeling van de werkingsmiddelen van kleuter- en lager onderwijs de werkingsmiddelen met 70 miljoen opgetrokken ten opzichte van schooljaar 2019-2020. Dat doen we op jaarbasis. Ik denk dat het zelfs 71 miljoen euro is.
In de bestrijding van de pandemie hebben we via de werkingsmiddelen bijkomend geld voorzien zodat scholen hun onderwijsaanbod in veilige omstandigheden kunnen organiseren. In totaal hebben we bijna 100 miljoen euro voorzien.
De Digisprong is ook een ongeziene investering. We hebben relancemiddelen gebruikt om te voorzien in extra digitale capaciteit en digitaal professionalisme in ons onderwijs. We gaven vorig jaar al een eerste schijf van 180 miljoen euro om toestellen voor leerlingen te kopen, waarbij voor de verdeling van de middelen de voorgaande teldag – dat was oktober 2020 – gehanteerd werd. Dit jaar voorzien we bijkomend nog 112 miljoen euro. Die zal verdeeld worden op basis van teldag van februari 2021.
Daarnaast werd er ook 50 miljoen euro extra aan werkingsmiddelen toegekend om de ruimere digitale infrastructuur op scholen te moderniseren. Waar dat op punt staat, kunnen scholen de overige middelen ook ruimer besteden. Degene die voordien al geïnvesteerd hadden, gaan we daarvoor niet afstraffen. Integendeel, men kan dit ruimer besteden. Ook om de leerkrachten van digitale apparatuur te voorzien, hebben we via de werkingsmiddelen vorige maand nog een extra budget van 85 miljoen aan scholen toegekend. De kritiek, die ik snap, dat er nu in een deel meer leerlingen zijn en het dus niet genoeg is, verbleekt daar toch een beetje bij als je ziet welke extra middelen we allemaal hebben gegeven. Dat zijn allemaal extra investeringen, toch wel redelijk ongezien.
We bekijken altijd de noden in het perspectief van de mogelijkheden. Die zijn bij ons ook gelimiteerd, natuurlijk. We moeten elkaar niets wijsmaken. We hebben heel veel extra middelen voorzien. Bij de begrotingsbespreking hebben we dat ook toegelicht. Herinner u dat we ook daar opnieuw een stijging hadden van, ik denk, 1,6 miljard euro in vergelijking met 2019. Dat zijn allemaal extra middelen, maar daar is inderdaad ook een beperking. Zeker als het gaat over de energiekosten moeten we ook kijken naar duurzame infrastructurele aanpassingen. We hebben enerzijds een budget van 3 miljard euro om te investeren in schoolinfrastructuur, wat ook altijd gepaard gaat met energetische ingrepen die op lange termijn een besparend effect hebben. Ook in het algemeen bieden we mogelijkheden aan via renteloze leningen voor verschillende investeringen in hernieuwbare energie en investeringsmiddelen via het Klimaatfonds ten voordele van energiebesparende maatregelen.
Moderne, duurzame schoolinfrastructuur kan de energiefactuur mee verlagen en ook de onderhoudskosten reduceren. Binnen de DBFM-programma’s (Design Build Finance Maintain) wordt deze onderhoudscomponent bovendien voor 90 procent gesubsidieerd. Dat geldt ook voor ons nieuw DBFM-programma ‘Scholen van Vlaanderen’. Ik wil terzijde even meegeven dat de periode voor inschrijving nog loopt tot 31 maart. Bij dezen nog eens een warme oproep om daarvoor aan te melden.
Ik denk dat we vanuit de Vlaamse overheid op veel verschillende fronten en manieren inspanningen leveren. We zullen dat blijven doen, maar ik erken dat alles zijn beperkingen heeft.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik weet en ik waardeer ook heel sterk dat er vanuit de Vlaamse overheid heel veel middelen naar het onderwijs stromen. Ik had heel specifiek de vraag of u die alarmerende signalen ook had ontvangen en of u bereid bent om die koopkracht effectief te onderzoeken en te zoeken naar de erosie van de werkingsmiddelen. Het is toch wel zeer belangrijk, als we excellent onderwijs willen hebben, dat we de scholen maximaal ondersteunen en weten wat er gebeurt op het terrein. U geeft aan dat er heel wat werkingsmiddelen zijn en dat er heel wat middelen naar het onderwijs stromen. Bijvoorbeeld de gelijktrekking van het kleuter- en het lager onderwijs is een structureel probleem dat nu eindelijk wordt opgelost. Maar de extra uitdagingen die er nu wel zijn, worden daarmee niet aangepakt. Ik geef een heel concreet voorbeeld. Corona hakt er niet alleen in wegens het feit dat men alle ramen en deuren moet openzetten net op het moment dat de energieprijzen zo hoog zijn. Maar bijvoorbeeld in technische scholen, die een heel financieel model hebben uitgewerkt, waar men bijvoorbeeld een kapsalon of een restaurant heeft waaruit men ook middelen genereert, ziet men dat er een heel deel van de inkomsten niet binnenkomt.
Dat financieel model waar men eigenlijk op verder bouwt, wordt op die manier onder druk gezet. Zeker in het vrij onderwijs, waar we verwachten dat er nog 30 of 40 procent uit eigen zak wordt betaald, zijn dat grote, nefaste vaststellingen bij de financiële modellen van scholen. Vandaar de vraag of we daar niet moeten gaan kijken wat dit alles betekent voor scholen. Als je weet dat binnen een school er van 100 euro vroeger 15 euro naar energie ging en dat nu 20 euro is, dan zijn dat toch wel belangrijke zaken. Er zijn heel wat vernieuwingen binnen onderwijs en er worden nieuwe methodieken aangekocht. We willen allemaal dat ons onderwijs op een zeer goede manier kwaliteitsvol onderwijs kan aanbieden. Als je dan merkt dat men erover twijfelt of men wel zal overschakelen naar een nieuwe methode wegens de kostprijs, dan heeft dat allemaal een effect. Daarom mijn vraag om als eerste in te zetten op een onderzoek dat de koopkracht van onze scholen in kaart kan brengen.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Hartelijk dank aan collega Vandromme om dit groot probleem voor de scholen aan te kaarten. Zowel collega Goeman als andere mensen uit onze fractie en ikzelf zijn ook al gecontacteerd door diverse scholen die met dezelfde problematiek en vooral dezelfde bezorgdheid zitten. We zien inderdaad enerzijds dat de energieprijzen voor iedereen en dus ook voor de scholen de pan uit swingen. Corona heeft inderdaad niet meegeholpen: voldoende verluchting, deuren open, ramen open, noem maar op. Daarnaast zien we ook dat wegens de coronacrisis de prijzen van materiaal enorm stijgen. Dat is niet alleen in het onderwijs zo, dat is ook in de lokale besturen zo. Voor het woonzorgcentrum hebben wij gebudgetteerd dat wij door de verhoging van de prijzen 500.000 euro meer zullen moeten betalen. Het is dus niet alleen voor scholen zo. Lokale besturen worden geconfronteerd met de prijsstijging van materialen maar ook van andere producten. Natuurlijk zijn de scholen een van de eerste die bijzonder kwetsbaar zijn wat dat betreft.
Collega Vandromme had het daarnet over de aankoop van methoden die moeten worden uitgesteld. Er is nog iets weggevallen, en dat vind ik ook een belangrijke insteek. Voor de coronacrisis namen de scholen zelf heel wat eigen initiatieven om centen binnen te krijgen om methodes en didactisch materiaal aan te kopen. Dat is ook allemaal voor een groot stuk weggevallen. Als je merkt dat de scholen door corona de laatste jaren amper iets hebben kunnen organiseren dat extra geld in het laatje brengt, dan is dat een negatieve som van een en-enverhaal die hen in de problemen brengt. Inderdaad, we hebben ook de index die enorm hard gestegen is, tot een hoogte die we al lang niet meer hebben gezien. Ondertussen groeit de indexatie van de middelen voor scholen niet evenredig mee. De minister heeft gezegd dat men heel wat miljoenen euro's investeert in het onderwijs wegens de open-endfinanciering. Maar als de middelen niet stijgen met de prijzen, verliezen de scholen geld. Daarbij is er nog eens het feit dat ze zelf veel minder inkomsten hebben. Een school kan een euro maar één keer uitgeven. Dat geldt natuurlijk ook voor de overheid. Daarom heb ik een dubbele vraag. Minister, zult u de werkingsmiddelen van de scholen een stuk aanpassen aan de huidige index zodat de scholen geen middelen verliezen? Of zult u – meten is weten, zoals collega Vandromme ook zei – op een heel objectieve wijze gaan kijken waar de noden het grootst zijn. Uiteindelijk gaat het over het didactische dat altijd op de eerste plaats komt. Maar we moeten er natuurlijk ook wel voor zorgen dat de scholen open kunnen blijven. Dan hangt de energiefactuur als een molensteen rond de nek van de scholen, scholengroepen en scholengemeenschappen. Minister, hoe ziet u dat, wetende dat u vanuit de hogere overheid niet steeds maar extra geld kunt blijven uitgeven?
De heer Danen heeft het woord.
Ik kan me helemaal vinden in de bijkomende vragen van collega Vandromme en collega Vandenberghe. Die monitoring is superbelangrijk. Men kan wel zeggen dat scholen voor een stuk geld krijgen bijgestoken en dat ze meer middelen krijgen, maar de vraag is of dat zal volstaan. Het is dus van belang om te monitoren.
Maar ik wil misschien nog een bijkomende suggestie doen. Ik stel vast dat heel wat scholen ook werken met gezamenlijke aankopen rond energie, en ook rond didactische middelen – papier, kopieerapparaten en dergelijke meer. Ik denk dat het goed is dat scholen ook ondersteund zouden worden in hun aankoopbeleid op de een of andere manier, omdat niet alle scholen daar gebruik van maken.
Een bijkomende opmerking is dat, wat betreft de energieaankoop, heel wat scholen in een soort gezamenlijke aankoop zitten van hun koepels of van andere consortia, om het zo te noemen. Dat maakt dat er een soort van prijsmilderend effect zit op die energieprijs. Er is met andere woorden een soort sub-vaste prijs, een prijs die niet onbeperkt kan stijgen, dus niet maal drie of maal vier. Daar worden veel kmo’s en particulieren mee geconfronteerd.
Maar ook dat heeft natuurlijk zijn grenzen. En als er opnieuw over die prijzen onderhandeld moet worden, volgend jaar of binnen twee jaar, dan zullen we natuurlijk een heel ander beeld krijgen, waarbij de scholen nog meer in de problemen zullen komen. Daarom is die vraag rond monitoring dus ook superbelangrijk. Het is niet omdat een school vandaag niet in de problemen zit, dat dat morgen of overmorgen ook niet het geval zal zijn. Want vandaag worden de hoge energieprijzen nog getemperd doordat veel scholen in groepsaankopen vervat zitten.
Minister Weyts heeft het woord.
Laat ons wel eerlijk zijn. Enerzijds hebben we al heel veel extra middelen kunnen vergaren voor Onderwijs. Kijk naar de begroting, en dan zie je dat er 1,6 miljard euro bij is gekomen. We hebben ook het principe verworven van de indexering van de werkingsmiddelen, wat niet bepaald volledig wordt doorgetrokken in andere beleidsdomeinen. Gelukkig hebben we dat dus wel.
Ik houd natuurlijk via mijn diensten en via het overleg met zowel de sociale partners als de koepels, en zelfs met de bonden, de vinger aan de pols. Maar ik wil ook geen verwachtingen creëren, nadat we al zoveel extra middelen hebben kunnen vergaren. Mijn collega van Financiën en Begroting is een fijne kerel, maar ik moet erkennen dat hij mij niet altijd even graag ziet komen, omdat ik al enkele keren langs ben geweest en ben vertrokken met volle valiezen. Die oefening is dus niet altijd voor herhaling vatbaar. Ik wil daar wel enige realiteitszin aan de dag leggen. Want je moet natuurlijk ook weten dat als je pleit voor nog eens extra middelen, het dan natuurlijk gaat over belastinggeld dat we dan moeten gaan halen bij andere beleidsdomeinen, en/of via een verhoging van belastingen. En dat zijn nu niet bepaald altijd keuzes die we graag maken.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Toen ik vanmorgen de krant las, minister, zag ik op de eerste pagina iets over een ander beleidsdomein, en dat ging over de voetbalploegen die in rode cijfers komen te staan. Ik dacht: ‘Oei, vanmiddag heb ik een vraag over Onderwijs, en het gaat eigenlijk een beetje over hetzelfde.’ Het wordt wat lastig, het wordt moeilijk. Maar toch wil ik hier de vraag nog kracht bijzetten, al was het maar om echt te vragen om de vinger aan de pols te houden, om dat onderzoek te voeren.
Ik heb het even berekend, en als je de toename van het aantal leerlingen ten opzichte van de stijging van werkingsmiddelen zet, dan zien we dat dat eigenlijk niet sowieso een stijging is voor alle leerlingen die erbij komen. Want het leerlingenaantal in bijvoorbeeld het gewoon lager onderwijs kent in de periode van 2010 tot 2020 een stijging van 16,5 procent. Als je dat dan vergelijkt met de werkingsmiddelen, dan is dat een stijging van 6,6 procent. Dat is dus eigenlijk 40 procent dat niet extra betoelaagd wordt. Daar zou ik zeker de vinger aan de pols houden.
Wat ik ook hoor, minister, is de vraag of men ziet op het terrein dat de middelen steeds meer gekleurd worden. Dat maakt het ook niet gemakkelijk om een begroting op te maken, zeker als je in sommige domeinen rode cijfers ziet verschijnen. Ik vraag dan ook, in lijn met wat we zopas ook bij de cao-middelen besproken hebben, om toch te vertrekken vanuit vertrouwen, vanuit de autonomie die men op lokaal niveau kan leggen.
Wat ik zeker nog wil meegeven, minister: het kan absoluut niet de bedoeling zijn dat we de factuur zomaar doorschuiven naar de ouders en de leerlingen. Als we het bijvoorbeeld hebben over die Digisprongmiddelen, dan kan het niet dat scholen die bijvoorbeeld geen middelen gekregen hebben, net die scholen zijn die wellicht het meest gegroeid zijn, en waar de factuur dan wordt doorgeschoven naar de leerlingen. Ik denk dat elke leerling recht heeft op die Digisprongmiddelen, in welke school ze ook zitten. Mijn oproep is om daar de vinger aan de pols te houden.
Ik kijk uit naar uw bevindingen in de toekomst.
De vraag om uitleg is afgehandeld.