Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Vraag om uitleg over de extra middelen voor leerlingenvervoer
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Mijn vraag gaat over de extra budgetten die vrijgemaakt zijn voor het leerlingenvervoer. Wij hebben de voorbije maanden heel veel noodkreten gehoord uit het onderwijsveld over de aanslepende problematiek van zeer langdurige busritten in het leerlingenvervoer voor het buitengewoon onderwijs en de vraag om dat aan te pakken. De bevoegde ministers zijn in november uitgebreid bevraagd over welke acties zij zouden ondernemen om de duurtijden te verlagen voor deze kwetsbare leerlingen. Op de plenaire vergadering op 8 december 2021 hebben we een voorstel van resolutie goedgekeurd. Daarin werd opgeroepen om op korte termijn de grootste excessen terug te dringen en op lange termijn een fundamentele hervorming uit te werken. Er werd ook opgeroepen tot een beleidsdomeinoverschrijdende samenwerking in de schoot van de regering waarbij alle bevoegde ministers de handen in elkaar slaan.
Nadien hebben we vernomen dat er dit schooljaar nog 11 miljoen euro extra zal worden geïnvesteerd in de inzet van bussen, minibussen, taxi’s en busbegeleiders om alvast tegemoet te komen aan zo’n 5500 leerlingen die langer dan drie uur per dag onderweg zijn. Bovendien zou geen enkel kind meer voor 7 uur ‘s morgens worden opgehaald.
Uiteraard zijn we zeer verheugd dat er zo snel uitvoering wordt gegeven aan de bepalingen in onze resolutie. Ik heb daarbij nog de volgende vragen.
In de resolutie werd gesproken over een versnelde evaluatie van de lopende proefprojecten. Hebben we al zicht op een concrete datum? Een tweede vraag gaat over de inzet van die 11 miljoen euro. Op welke manier wordt die concreet ingezet? Is dat al van kracht na de vakantie? Op welke manier hebben we dat uiteindelijk vormgegeven? Tot slot is er de vraag over het stappenplan om samen met uw collega-ministers op lange termijn een oplossing uit te werken.
De heer D’Haese heeft het woord.
Minister, een aantal weken geleden kondigde de Vlaamse Regering aan dat er voor dit schooljaar 11 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor de organisatie van het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs wegens alle problemen die daarover bekend zijn. U zei toen dat die middelen zouden worden ingezet voor extra vervoersmiddelen zoals bussen, minibusjes en taxidiensten en extra busbegeleiders. U gaf de opdracht aan De Lijn om tijdens het kerstreces samen met de scholen op zoek te gaan naar oplossingen die na de vakantie geïmplementeerd konden worden. De vakantie is voorbij, dus heb ik een aantal vragen over hoe die 11 miljoen euro concreet worden ingezet.
Kunt u inzicht geven in de precieze verdeling van die extra middelen? Hoeveel gaat er naar extra bussen en busbegeleiders en hoeveel gaat er naar andere diensten zoals taxi’s? Vanaf wanneer moeten deze diensten operationeel zijn?
Specifiek over de impact op de reistijden werd daarnet al gezegd wat de doelstelling was. De vraag is nu wat er effectief wordt gepland. Voor hoeveel leerlingen schat u dat we de reistijd kunnen verkorten met behulp van de extra middelen? In welke mate kan hun reistijd dan beperkt worden?
Tot slot een vraag over de maximum ritduur die het Kinderrechtencommissariaat al sinds 2013 voorstelt. Ze vinden dat het mogelijk moet zijn om alle ritten voor leerlingen te beperken tot maximaal een uur heen en een uur terug. Kunt u garanderen dat die doelstelling gehaald wordt met deze middelen? Zo neen, is het uw ambitie om er in de toekomst voor te zorgen dat het wel lukt?
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel voor jullie vragen. De beelden van de schrijnende toestanden hebben we allemaal gezien. Daarom hebben wij met de Vlaamse Regering, op de zitting van 20 december dacht ik, al een beslissing genomen om de meest schrijnende toestanden alleszins voor dit schooljaar snel op te lossen. Dat is de reden waarom we die 11 miljoen euro vrijgemaakt hebben.
Ik ga eerst in op de eerste vraag van mevrouw Krekels over de evaluatie van de lopende proefprojecten. De evaluatie van de tweede fase van de pilootprojecten voor leerlingenvervoer wordt getrokken vanuit het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Voor een laatste stand van zaken verwijs ik u naar mijn collega-minister Weyts, bevoegd voor Onderwijs. Een eerste evaluatie is er geweest in 2019 dacht ik. De pilootprojecten lopen alleszins nog tot het einde van dit schooljaar en men zal de grondige evaluatie nadien aanvatten.
Dat neemt niet weg dat we gezegd hebben dat we op korte termijn een oplossing willen hebben voor dit schooljaar en tegelijkertijd nu al werken aan een meer structurele oplossing voor de komende schooljaren. U weet dat het een probleem is dat al decennia aansleept en dat het niet zo heel evident is. Gelet op de zorgbehoevendheid van heel wat kinderen in het bijzonder onderwijs, zou eigenlijk maatwerk moeten worden geleverd. Dat is voor de lange termijn. Alleszins hebben we nu met de Vlaamse Regering beslist om snel die 11 miljoen euro voor dit schooljaar vrij te maken.
Hoe verloopt de inzet van die extra middelen? De middelen worden ingezet waar de nood het hoogste is. We hebben inderdaad als doel om voor alle ritten boven de 90 minuten, of langer dan drie uur per dag op een bus zitten, snel een oplossing te zoeken zodat dat alleszins tot het verleden behoort.
Volgens de berekeningen en nazicht van alle routeplannen en de informatie van de onderwijsinstellingen en De Lijn gaat het over een totaal van 5500 leerlingen die op dit ogenblik langer dan 90 minuten op de bus zitten. Hoe gaan we die 11 miljoen euro bijkomende middelen inzetten? In principe is er 8 miljoen euro ten behoeve van bijkomende vervoersmiddelen. Dan kijken we natuurlijk enerzijds naar grote bussen maar anderzijds ook naar kleinere bussen, minibusjes en/of taxidiensten, naargelang de zorgbehoevendheid of het maatwerk voor elk kind dat langer dan 90 minuten op een bus zit.
Zodra die beslissing binnen de Vlaamse Regering gevallen was, is De Lijn onmiddellijk aan de slag gegaan met het contacteren van alle onderwijsinstellingen. Heel wat mensen op mijn kabinet hebben daar ook aan meegewerkt. Om bij benadering mee te zijn: het gaat in totaal over 318 scholen die daarbij betrokken zijn. Het was natuurlijk ook vier dagen voor de kerstperiode en er waren toen al heel veel scholen in kerstreces. Tot op heden hebben we ruim 90 procent van de scholen kunnen contacteren, heeft men de routeplannen van al deze scholen kunnen herbekijken en hertekenen en is men in overleg met die scholen om te kijken welke bijkomende noden er zijn.
Dan gaat dat erover of er al dan niet extra grote bussen moeten worden ingezet en welke bijkomende minibusjes en taxidiensten. Het voordeel van die minibussen of taxidiensten is dat men zodra men minder dan 6 personen gelijktijdig vervoert, geen busbegeleiding nodig heeft. Vandaar die 11 miljoen: 8 miljoen voor bijkomende vervoersnormen en 3 miljoen voor busbegeleiding. Voor dat laatste moeten dan minister Weyts en het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) de nodige stappen ondernemen om voldoende busbegeleiders te zoeken.
Minister, uw klank is even weggevallen.
Ik was mij daar niet van bewust.
Voor 90 procent van de scholen is het al duidelijk wat de noden zijn en daarvoor zijn de bestekken al in de markt geplaatst. Ook de private busmaatschappijen moeten de kans krijgen om offertes in te dienen. Een heel aantal offertes zijn voor 10 januari ingediend. Ze worden nu onderzocht met het oog op toewijzing. Het is mijn intentie om tegen het einde van deze maand januari alle noden gelenigd te hebben, zodat er dan geen al te lange ritten meer zijn.
Wat zijn de verdere stappen op lange termijn? Vorig jaar heb ik al een aantal werkgroepen aan het werk gezet. Nu hebben wij extra middelen en bijkomende vervoersmodi. Op langere termijn moet er een meer structurele oplossing komen. De regelgeving moet herbekeken worden, alsmede het toekennen van individuele rechten, het capteren van de data, het bepalen van de routeplannen enzovoort. Het hele systeem moet grondig geanalyseerd worden. Ik ga ervan uit dat het schooljaar 2022-2023 waarschijnlijk nog een overgangsjaar zal zijn, zeker als wij ook regelgeving willen aanpassen. Toch is het de bedoeling dat wij zo snel mogelijk met die werkgroepen concrete voorstellen kunnen lanceren om toch al voor het komende schooljaar structurele oplossingen te hebben.
Ik neem aan dat hierover nog vaker vragen gaan gesteld worden. Wij zijn er vandaag nog niet. Sommigen dachten misschien dat wij vanaf 10 januari geen enkel kind meer langer dan 90 minuten op een bus zouden laten zitten. Maar je moet begrijpen dat dit onmogelijk is. Eerst moeten al die bestekken in de markt geplaatst worden, moeten de routeplannen hertekend worden, moeten extra busbegeleiders aangeworven worden, en daarover moet dan nog de communicatie gevoerd worden. Voor dat laatste moeten de scholen instaan. Elke ouder moet weten wanneer hun kind op een bus moet stappen. Eind januari is een haalbaarder datum voor die hele opdracht.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Mevrouw Krekels, wij horen u niet. Dan geef ik alvast het woord aan collega D’Haese.
Dank u, in de hoop dat het intussen opgelost geraakt bij mevrouw Krekels.
Minister, uw antwoord maakt het voor mij al heel wat meer duidelijk. Ik ben blij om te zien dat het vooruitgaat, hoewel niet zo snel als gedacht. Maar het gaat toch vooruit. Ik ben blij dat 90 procent van de scholen ondertussen bereikt zijn om dat te hertekenen en om het tegen het eind van deze maand in orde te brengen met extra bussen, minibussen en taxi’s, en extra begeleiding.
Dan is de vraag of die 11 miljoen euro volstaat. U bent uitgegaan van een doelstelling die ik op zich positief vind en niet meteen van budgetten. De doelstelling is die ritten te beperken tot 90 minuten. Dan is de vraag of uw beschikbaar budget volstaat om dat effectief te realiseren.
Ik heb een tweede vraag, over de 8 miljoen euro voor de vervoermiddelen. Ik vraag mij af of u enig zicht hebt op de onderverdeling tussen bussen, minibussen en taxi’s. Op welke manier zult u de zaak aanpakken? Ik stel mij ook vragen bij uw bewering dat bij minder dan zes kinderen er geen busbegeleiding nodig is. Op wat is dat gebaseerd? Mij lijkt het toch dat dit afhankelijk is van de beperking van de kinderen waarover het gaat. Er is een heel groot verschil tussen kinderen met visuele, auditieve, motorische of mentale beperkingen. Dat zijn uiteenlopende gevallen waarbij je je er niet zomaar met een cijfer vanaf kunt maken.
Op de langere termijn zegt u dat er gezocht wordt naar structurele oplossingen. Wilt u zich engageren om voort te werken naar de 60 minuten? Er kunnen natuurlijk altijd uitzonderingen zijn van mensen die heel ver van een instelling wonen. Maar wilt u ernaartoe werken dat het de regel is dat het onder de 60 minuten blijft?
Ten slotte vind ik het heel verontrustend, minister, wat u zegt over de aanpassing van de regelgeving. Ik begrijp dat men gewoon gaat schrappen dat men recht heeft op vervoer naar de dichtstbijzijnde school. Dat lijkt mij dan wel heel zorgwekkend. Dan lost u het wel heel gemakkelijk op door de mensen het recht op vervoer af te nemen. Kunt u dat verduidelijken?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Collega D’Haese heeft enkele praktische bijvragen gesteld. Ik sluit mij erbij aan. Ik zal ze niet herhalen.
Minister, u zei dat er nog een analyse zal moeten gebeuren en u geeft aan dat 2022-2023 een overgangsjaar zal zijn. U hebt bij het begin van het huidige schooljaar al extra middelen vrijgemaakt. Blijven die middelen ook behouden voor het komende schooljaar? Of is dat nog niet voorzien? Ik zou het wel belangrijk vinden om de opvang van die heikele zaken te kunnen verderzetten.
U zegt dat niet alle zaken onder uw verantwoordelijkheid vallen, zoals de kwestie van de extra busbegeleiders waarbij ook Onderwijs ingeschakeld moet worden. Bij de bespreking van de resolutie bleek ook dat de minister van Welzijn een belangrijke rol te spelen heeft bij de opvang en de mogelijkheden die daarin gecreëerd kunnen worden. Speelt die gedeelde verantwoordelijkheid ook een rol bij de mate van inzet van die extra vervoermiddelen? Kan dat voordeel daarin al worden meegenomen; met andere woorden, kan de tijd dat kinderen onderweg zijn voor een deel worden ondervangen door die opvang?
De heer Bex heeft het woord.
Uit uw antwoord blijkt, minister, dat u de urgentie van dit probleem, dat al eerder in het parlement werd opgeworpen, nu ter harte neemt. Ik wou u vandaag eigenlijk vragen hoe het komt dat er nog altijd leerlingen zijn die toch nog langer op de bus zitten. Dat konden wij van de week in de pers lezen. Maar nu vind ik dat u daarvoor een plausibele verklaring hebt gegeven. U krijgt dat niet op een of twee dagen geregeld.
U hebt die sense of urgency. Het is ook duidelijk, als we nu zien dat er 11 miljoen euro nodig is, dat die 1,8 miljoen euro die u in het begin van het schooljaar had aangekondigd, een druppel op een hete plaat was.
Hopelijk komt het snel goed en kunnen de eerste doelstellingen gehaald worden. We blijven net als het Kinderrechtencommissariaat vanuit de Groenfractie vragen om die twee uur buszitten per dag te blijven hanteren. Ik denk dat het belangrijk is om dat voor zo veel mogelijk leerlingen te realiseren. Ik hoop dat u kunt bevestigen dat u die doelstelling deelt, wetende dat het niet voor iedereen zal lukken.
Twee, u hebt duidelijk de sense of urgency te pakken, maar hoe zit dat met uw collega’s in de Vlaamse Regering? Er zijn verschillende van uw collega’s die hierbij betrokken zijn, zoals al aangehaald is. Wordt er nu snel gewerkt aan oplossingen? Ik ben toch wat ongerust als u zegt dat volgend jaar een overgangsjaar zal zijn. Betekent dat dan dat de extra middelen die dit jaar zijn toegekend, die 11 miljoen plus 1,8 miljoen euro, volgend jaar behouden zullen blijven? Hoe garanderen we dan dat dit iets is wat niet op de lange baan geschoven wordt? Ik hoop toch dat men probeert om zo ver mogelijk te springen tegen september volgend jaar. Kunt u dat nog wat verduidelijken?
De heer Keulen heeft het woord.
Ik heb bij mijn eerste tussenkomst deze namiddag het beeld gebruikt van het kind niet met het badwater weggooien. Minister, laat u de kop niet zot maken door een nieuwszender die iedere dag 50 minuten infotainment moet brengen en dan het beeld ophangt dat u beloofd had om het tegen 10 januari in orde te brengen, terwijl het nu pas op het eind van de maand in orde zal zijn. Dan gaat dat natuurlijk nog niet in orde zijn. Dat is valse informatie en dat is ook niet wat u of wij ooit hebben gezegd. Iedereen erkent dat u uw kop in het wespennest hebt gestoken toen velen – en ik zal niet uit de biecht spreken – zeiden: “Houd u ervan weg. Het loopt nu al zolang fout, dat is onmogelijk op te lossen.”
We hebben dit nu op gang getrokken, er zijn belangrijke stappen gezet. Ik denk dat je nu De Lijn bij de les moet houden, want ze worden hier uitgedaagd op hun zwakste kant: organiseren, dat klantvriendelijk proberen te doen en zeggen hoeveel tijd dat zal kosten. Op het eind van de maand staat diezelfde zender namelijk weer aan uw deur om te zeggen dat wij van alles beloven, maar niets doen, en dat wij, harteloze politici, zelfs voor de zwaksten in de samenleving nog niet opkomen. Dat is het beeld dat werd opgehangen en dat maakt mij furieus. We moeten aan de ouders zeggen wat binnen welk tijdsbestek mogelijk is, want we hebben ook altijd gezegd dat die nieuwe regeling vanaf volgend schooljaar op kruissnelheid moet komen. Dat is een kwestie van extra budget, maar ook van een andere organisatie. En we moeten durven zeggen dat sommige instellingen zodanig gespecialiseerde instellingen zijn, dovenscholen bijvoorbeeld, dat het voor bepaalde kinderen onvermijdelijk langer zal duren voor ze er zijn. Vanuit het Waasland naar de dovenschool in Antwerpen tijdens de ochtend- en avondspits, dat krijg je op een uur helaas niet gedaan.
Ook belangrijk, collega D’Haese, is de vrije schoolkeuze. Voor mij als liberaal is dat ook zeer belangrijk. Als je er natuurlijk voor kiest om je kind naar de een of andere heel specifieke school te sturen, dan heb ik mij daar niet mee te moeien. Maar de consequentie van zo’n beslissing kan wel zijn dat je kinderen dan heel lang onderweg zijn. We moeten mensen op dat vlak ook een spiegel durven voor te houden: keuzes die men maakt, hebben ook consequenties. De gevolgen daarvan kun je niet altijd in de schoot van de overheid of de belastingbetaler leggen; die moet je zelf dragen.
Maar, minister, hoed u, want op het eind van de maand zal het beeld worden opgehangen van ‘ze hebben het beloofd en ze hebben niets gedaan’, terwijl dat de waarheid geweld aandoen is.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, ik denk dat wij u al tijdens de laatste plenaire, bij de begrotingsbesprekingen, gefeliciteerd hebben. Het is goed dat die 11 miljoen euro gevonden is, want dat is ook noodzakelijk. Ik denk dat ik collega Keulen mag citeren uit de verenigde commissie, want toen heeft hij gezegd dat een toverstaf niet zou helpen en dat het een kwestie was van budget. In die zin hebt u de daad bij het woord gevoegd, wat positief is.
De vraag is natuurlijk of dit zal volstaan om het probleem structureel op te lossen. Ik weet ook, collega Keulen, dat als je dit eind december beslist, het begin januari niet opgelost is. We moeten daar realistisch in blijven en ook constructief. Maar het is wel belangrijk dat er stappen vooruit gezet worden en dat we proberen om die reistijd zo veel mogelijk in te korten, richting dat streefdoel van 120 minuten, al spreek ik liever over een redelijke reistijd, want als je op een paar kilometer van een school woont, dan is 120 minuten nog altijd veel te lang. Ik zou me er dus niet al te veel op vastpinnen, maar het is natuurlijk wel een streefdoel dat we voor ogen moeten houden. Minister, ik zou u willen blijven aanmoedigen om er de nodige inspanningen voor te blijven doen en om zeker de ‘best practices’ en alternatieve vervoersmodi uit die proefprojecten – het is een en-enverhaal: collectief vervoer en maatwerk – versneld in te voeren en daar ook op aan te dringen bij de minister van Onderwijs.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik wil vanuit onze fractie nog kort aanvullen, want er is al heel veel gezegd. Ik denk dat we echt wel tevreden mogen zijn met die 11 miljoen euro extra middelen die eind december zijn uitgetrokken, vooral om die eerste noden, die schrijnende gevallen – iedereen kent ze – op te vangen. Dat het niet in een-twee-drie kan, ik denk dat we daar ook realistisch in moeten zijn. Er zal wat tijd over moeten gaan, maar hopelijk kan het allemaal op een redelijk korte termijn.
Nu, met budget alleen gaan we er niet komen. Er moet een langetermijnvisie opgestart worden. Daar hebt u ook naar verwezen. Die zal opgestart worden met vijf verschillende ministers, vijf kabinetten, vanuit vijf verschillende invalshoeken. Collega Bex heeft er ook al naar verwezen dat het daardoor geen evidentie zal zijn om tot een consensus te komen. We zijn echter hoopvol en we hopen binnen deze commissie ook regelmatig een stand van zaken te krijgen over die gesprekken en welke kant het eventueel uitgaat. Niettemin zullen we ook op regelmatige basis vragen stellen.
We zijn dus hoopvol en we danken u nogmaals voor die extra budgetten.
De heer Verheyden heeft het woord.
Minister, deze week lazen we in de krant verschillende getuigenissen die aangaven dat er nog niet veel veranderd was. We hebben hier nu wel een aantal verklaringen gehoord die plausibel klinken: men kan de situatie niet van de ene op de andere dag veranderen. Wij hopen natuurlijk dat alles wel degelijk zo snel mogelijk in orde komt.
U hebt gezegd dat 90 procent van de scholen gecontacteerd is, maar dan begrijp ik niet dat 10 procent van de scholen nog altijd niet gereageerd heeft. Dat vind ik eigenlijk wel vreemd, maar misschien zal ook daar een plausibele uitleg voor bestaan.
De vraag is natuurlijk of deze middelen voldoende zullen zijn naar de toekomst toe. Zijn die 11 miljoen euro middelen verankerd naar de volgende jaren toe? Is daar eventueel een groeipad voor voorzien?
Een zorg die voor ons ook belangrijk is, is De Lijn. Het was collega Keulen die zei dat we De Lijn bij de les moeten houden, omdat we enkele maanden terug hebben gezien, toen dit thema in de plenaire ter sprake kwam, dat er toch heel wat tekortkomingen zijn bij De Lijn. Ik hoop inderdaad dat dat nu ook structureel wordt aangepakt, zodat de leerlingen daar niet meer de dupe van zijn.
Naar de toekomst toe dacht ik dat ook de Mobiliteitscentrale mee ingeschakeld zou worden voor dat leerlingenvervoer en daar maak ik me toch wat zorgen over. We zitten met een vertraging, het is ook niet helemaal zeker of de Mobiliteitscentrale volgend jaar al actief zal zijn. Hoe gaat u dat aanpakken? Gaat u die organisatie mee inbedden in die Mobiliteitscentrale? En als ze niet op tijd actief zou zijn, hoe gaat men dit dan aanpakken?
Minister Peeters heeft het woord.
Bedankt voor de bijkomende vragen. Maar ik heb toch ook heel wat begripvolle en positieve elementen gehoord. Dus zeker ook wat dat betreft mijn dank.
Mijnheer D’Haese, ik kan vandaag niet zeggen hoeveel er al besteed is en of dat volledig voldoende gaat zijn. Wij hebben voorafgaand aan de beslissing van de Vlaamse Regering de calculatie gemaakt wat een rit per leerling gemiddeld kost, en op basis daarvan hebben we de extrapolatie gedaan. We zitten met 5500 leerlingen die boven de 90 minuten zitten. Op basis van die extrapolatie heeft men een calculatie gemaakt. Met die 8 miljoen euro qua extra vervoersmodi en dan ruim 3 miljoen euro voor leerlingenbegeleiding denken we dat we er in principe gaan komen.
Dan is er het onderscheid tussen taxi's of minibusjes en grote bussen, rekening houdend met de zorgbehoevendheid. Daar is de regelgeving vanuit het departement Onderwijs dat zodra men met meer dan zes kinderen samen zit, er busbegeleiding voorzien moet zijn. Maar u maakt terecht de bedenking dat bij sommige kinderen de graad van hulpbehoevendheid zo groot is – mensen met een zware motorische handicap of een visuele beperking of wat dan ook – dat daar maatwerk voor moet worden geboden. En dat is juist het heel complexe in dit systeem. We kunnen niet zonder meer zeggen dat we die school zoveel grote bussen en zoveel minibussen en/of zoveel taxi's gaan geven. Men moet daar kijken wat de behoeften van elk specifiek kind zijn. Welk kind kan men, als het op grote afstand van de school woont, potentieel met een taxi laten komen? Welk kind heeft meer zorgnoden en dergelijke? Dat is juist de moeilijkheidsgraad van het hele verhaal. Als het allemaal eenvoudig was en als het louter met geld op te lossen zou zijn, denk ik dat we hier vandaag niet over moesten palaveren. Maar het is juist omdat het een heel complex verhaal is, vooral gelet op de zorgbehoevendheid – u weet dat we negen verschillende types inzake onderwijs hebben –, dat het een moeilijke evenwichtsoefening is en dat we als het ware maatwerk zouden moeten kunnen bieden voor elk kind.
Daarom is er de afweging, mits de input van de scholen: wat kunnen we hier doen? In welke mate kunnen we de routeplannen gaan herbekijken en kunnen we ervoor zorgen dat de reistijden sowieso voor iedereen beperkt worden? Mevrouw Robeyns maakt terecht de bedenking dat als men amper 5 of 10 kilometer van een school woont, een uur ook nog lang is. Ik begrijp dat. Ik ben het daar ook volledig mee eens. Al die routeplannen moeten herbekeken worden om tot optimale reistijden te komen.
Ik kan vandaag nog geen onderverdeling tot in detail geven qua voertuigen. Ik neem aan dat we daar in deze commissie nog vaker over zullen praten. Ik hoop dat ik eind januari alleszins veel meer duidelijkheid heb en dat ik dan ook een globaal overzicht heb van welke middelen naar welke vervoersmodi gaan en wat finaal het bedrag is dat moet worden ingezet.
We hebben nu die 8 miljoen euro voor vervoersmodi, of 11 miljoen euro in totaal voor de kortetermijnoplossing dit schooljaar. We moeten inderdaad werken aan structurele oplossingen. En die structurele oplossing, dat kan een volledige hertekening zijn. Het is tijdens de parlementaire vergaderingen al meermaals aan bod gekomen dat dat vroeger allemaal integraal bij onderwijs zat. Dan is de uitvoering overgeheveld naar De Lijn en zijn regelgeving, toekennen van rechten en busbegeleiding bij onderwijs gehouden. Nu zijn wij vooral met De Lijn bezig met een en ander verder uit te tekenen. Kortom, we moeten toekomstgericht een structurele oplossing hebben om te kijken hoe we daarmee moeten omgaan.
Dat kan een decretale wijziging zijn. Het kan ook zijn dat er bepaalde andere regelgeving moet zijn. Ik heb bijvoorbeeld ook al de suggesties gekregen om te kijken hoe men daar in Nederland mee omgaat. Ik heb al ook de suggestie gekregen of in de toekomst niet de Minder Mobielen Centrales via de OCMW’s kunnen worden ingeschakeld en of vrijwilligers kunnen worden ingeschakeld via de lokale besturen. We moeten zoeken naar structurele oplossingen.
Iemand heeft ook heel terecht verwezen naar de voor- en naschoolse opvang. Als morgen een ouder te horen krijgt dat het kind niet meer om 7 uur wordt opgepikt, maar om 7.30 uur of 8 uur, betekent dat voor die ouders ook soms een werkgerelateerde impact.
Al die elementen worden samengebracht. En dan gaan we kijken in welke mate regelgeving moet worden aangepast, al dan niet decretale regelgeving. Ik kan daar vandaag nog niet op vooruitlopen. Maar aan de vrije schoolkeuze moeten we niet gaan tornen. Ik denk dat dat voor veel mensen hier in de commissie zo is. Los daarvan moeten we wel kijken hoe we zo snel mogelijk naar structurele oplossingen kunnen kijken.
Dan is er nog de zestig minuten versus de negentig minuten. We hebben ons nu vooral gefocust op die negentig minuten. Ik verwacht dat door het inzetten van heel wat extra vervoersmodi en door het hertekenen van heel wat routeplannen, we sowieso een kortere reistijd krijgen, voor heel wat meer kinderen, ook voor die kinderen die er vandaag misschien al minder dan negentig minuten op zitten. Zestig minuten is natuurlijk misschien de meest ideale situatie. Dat is ook wat het Kinderrechtencommissariaat aangeeft. Maar dan moeten we ook wel kijken naar het landschap inzake het onderwijsaanbod. Want voor bepaalde onderwijstypes is er bijvoorbeeld maar één school per provincie, of misschien zelfs geen school. Als je in piektijden bijvoorbeeld 40 kilometer afstand moet afleggen, dan is zestig minuten al bijna niet meer haalbaar. Dat is dus ook weer een globalere aanpak, afhankelijk van het aanbod van onderwijs en van de verschillende types. Dat hangt daar allemaal mee samen, vandaar dat ik opnieuw zeg dat het een heel complexe materie is.
Zoals mevrouw Robeyns ook gezegd heeft, is het een en-en-enverhaal. Het is niet louter zo dat we wat meer geld hebben en dat alle problemen dan van de baan zijn. Ik ben zeer blij met die extra middelen. We zaten al jarenlang op hetzelfde budget van om en bij de 70 miljoen euro die De Lijn ter beschikking kreeg om die ritten te rijden, terwijl er meer leerlingen in het bijzonder onderwijs terecht zijn gekomen. We hebben nu die extra middelen: 1,8 miljoen euro in het begin van het schooljaar en 8 miljoen euro daar nu bovenop. Maar louter en alleen met middelen zal het inderdaad niet opgelost zijn. We moeten ook heel het organisatorische mee onder ogen nemen, het capteren van de data en het digitaliseren.
Iemand heeft ook verwezen naar de Mobiliteitscentrale. In principe is het inderdaad de bedoeling dat het matchen van de rit per behoefte van de leerling via de Mobiliteitscentrale zal verlopen. Dat zit nog altijd in die planning. De Mobiliteitscentrale is door de procedures van de Raad van State niet vorig jaar in werking getreden, maar zal hopelijk, als alles goed zit, eind dit jaar operationeel worden. Ook dat zijn allemaal elementen die we sowieso mee moeten nemen.
Nu focussen we op de korte termijn. Ik hoop jullie eind januari meer stand van zaken te kunnen geven over datgene wat er dit schooljaar is. De opdracht die we duidelijk hebben meegekregen vanuit de Vlaamse Regering was om niet alleen extra middelen te voorzien, maar ook snel aan meer structurele oplossingen te werken. Daarvoor zitten we met alle bevoegde ministers aan tafel: welzijn, digitalisering, binnenlands bestuur, jeugd, onderwijs en mobiliteit. We zitten met alle partners samen om te werken aan die meer structurele oplossingen. We hopen dat we zo snel mogelijk finaal een einde kunnen maken aan die schrijnende situaties, die toch al jarenlang meegaan.
Ik weet dat het een tussenantwoord is, maar ik hoop, samen met iedereen hier in de commissie, dat we tegen eind januari een grondig beeld hebben en dat we dan duidelijkheid hebben voor eenieder.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoorden, minister. Uw antwoorden tonen dat er in ieder geval al concreet gehandeld wordt en dat u de koe bij de hoorns hebt gevat en dat u actie onderneemt. Ik denk dat we dat alleen maar kunnen toejuichen.
Ik hoop uiteraard samen met u dat eind januari effectief de hoogste noden van de meeste kinderen gelenigd zullen zijn en dat we dat dan eventueel via een heel kort persbericht mogen vernemen, zodanig dat ook de mensen die bezorgd zijn, meteen mee zijn.
Ik wil ook benadrukken dat we uiteraard beseffen dat een structurele oplossing niet van vandaag op morgen kan, dat het een heel complexe materie blijft en dat we afhankelijk zijn van verschillende actoren.
Een van die actoren is, zoals u terecht aanwees in uw antwoord, het aanbod van het buitengewoon onderwijs, dat niet overal even veelvuldig is. Een van de maatregelen die de minister van Onderwijs daarvoor genomen heeft, is dat het buitengewoon onderwijs nu ook kan worden ingericht voor één type. In het verleden kon dat pas vanaf twee verschillende types aanbod. We hopen dat er daarmee sneller initiatieven zullen komen om buitengewoononderwijstypes in te richten, zodat dat ook een positieve invloed kan hebben op het busvervoer. Maar ook dat is uiteraard een maatregel die pas op langere termijn effect zal hebben.
We hopen en verwachten samen met u dat de genomen maatregelen in het begin van het volgende schooljaar op zijn minst geen malaises meer teweegbrengen en dat we voor kunnen zijn op wat we tijdens een schooljaar geregeld eens horen en dat dat minder zal terugkomen, dat het schooljaar 2022-2023 dan werkelijk een overgangsjaar is en dat we dat overgangsjaar ook mogen gebruiken om de verschillende aanbevelingen van de proefprojecten om te zetten in een realistische uitvoering, en dat we dan het schooljaar daarop die realisaties mogen zien en de positieve gevolgen daarvan effectief mogen voelen. Ik kijk dit samen met u positief tegemoet. We volgen het verder op.
De heer D’Haese heeft het woord.
Bedankt, minister, voor die extra antwoorden. Ik ben op zich eigenlijk wel blij dat er een erkenning is van het feit dat het probleem voor een stuk bij een tekort aan middelen lag, dus de vaststelling dat het aantal leerlingen steeg en dat de middelen gelijk bleven en dat dat voor een probleem zorgt. Ik ben heel blij dat we hier eindelijk kunnen erkennen dat dat een probleem is. En ten tweede zien we ook dat het vrijmaken van extra middelen ook een oplossing op de korte termijn voor heel wat leerlingen mogelijk maakt. Ik vind dat twee heel belangrijke elementen, waar hier heel veel discussie over is geweest en die vandaag in de realiteit blijken.
We zijn er nog niet. Ten eerste moet heel deze hervorming nu nog rond raken voor de negentig minuten, en daarna moeten we naar zestig minuten. Want zestig minuten is natuurlijk niet een ‘ideale situatie’. Ik denk niet dat u dat bedoelde. Zestig minuten is een maximum. Het Kinderrechtencommissariaat heeft dat niet als een ideale situatie, maar als een maximum vooropgesteld. Zoals ik heb gezegd, kunnen er altijd uitzonderingen zijn. Maar ik denk dat we daarnaar moeten streven en ik hoop dat we daar uw engagement voor hebben.
Bovendien hebt u zelf gezegd, als ik mij niet vergis, dat het ook haalbaar is. Maar u zei dan dat er 40 miljoen euro voor nodig was. Dat wil zeggen dat we ook wel in die richting kunnen gaan. Ik hoop dat we dat op korte termijn kunnen doen, want nog altijd is voor een kind met een beperking negentig minuten heen en negentig minuten terug niet niets. Ik denk dat iedereen hier het daar wel over eens is.
Ten slotte, minister, zegt u dat een structurele oplossing onder andere een decretale wijziging kan zijn, maar ik vind dat u het achterste van uw tong niet laat zien over wat die decretale wijziging dan betekent. Op het stakeholdersoverleg van deze week is aan de ouders gezegd dat een van de mogelijke pistes is om het recht op het vervoer naar de dichtstbijzijnde school – niet tot waar je maar wilt, mijnheer Keulen, maar tot de dichtstbijzijnde school – los te laten. Dat is wat er gezegd is, dat dat vandaag een piste is. Ik zou graag hebben dat die piste zo diep mogelijk begraven wordt, want zo lossen we geen problemen op, door gewoon te zeggen dat het recht verdwijnt. Dan moeten we het ook niet meer voorzien. Zo is het natuurlijk gemakkelijk, wel voor de politiek, maar niet voor die ouders. Ik hoop dat we echt niet die weg opgaan.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.