Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, in oktober 2021 stelde ik u een schriftelijke vraag betreffende de inventaris van ongeschikte en onbewoonbare woningen. Uit uw antwoord blijkt dat het aantal van die woningen met een derde toegenomen was op drie jaar tijd. Eind 2017 stonden er 7237 woningen op de inventaris; eind 2020 was dat aantal met 31 procent gestegen tot 9476.
Er is ook nog wel wat verschil tussen de verschillende provincies. Het gaat van plus 58 procent in Oost-Vlaanderen en plus 51 procent in West-Vlaanderen tot plus 14 procent in Limburg. In Antwerpen is er zelfs een lichte daling van het aantal geïnventariseerde woningen.
Nog een opvallend cijfer was dat er voor vijftien gemeenten in Vlaanderen in 2020 geen enkele ongeschikte of onbewoonbare woning op de inventaris stond. En in de gemeenten Herstappe en Horebeke is er sinds de opstart van de Vlaamse Wooncode zelfs nog nooit een woning op de Vlaamse inventaris van ongeschikte en onbewoonbare woningen gezet. Dat is natuurlijk wel begrijpelijk, daar wonen niet zoveel mensen. Het feit dat dat heel kleine gemeenten zijn verklaart waarschijnlijk alles.
Sinds 1 januari 2021 wordt de Vlaamse heffing op ongeschikte en onbewoonbare woningen forfaitair berekend, met een minimum van 2200 euro. De gemeenten kunnen echter zelf een heffing vaststellen, en dan vervalt de Vlaamse heffing. In 76 gemeenten is dat het geval. 49 gemeenten in Vlaanderen opteren ervoor om opcentiemen te vestigen op de Vlaamse heffing.
De toename van het aantal woningen op de inventaris lijkt toch wel te suggereren dat de sancties om verwaarlozing tegen te gaan niet voldoende efficiënt zijn, wat misschien de verhoging van een minimale heffing zou noodzaken. Minister, in uw beleids- en begrotingstoelichting (BBT) geeft u trouwens aan dat u in de loop van 2022 de nodige uitvoeringsbepalingen zult voorbereiden voor de implementatie van het kaderdecreet Bestuurlijke Handhaving, en meer specifiek bij de invoering van de bestuurlijke beboeting.
Minister, welke conclusies trekt u uit deze cijfers? Kunt u het verschil in cijfers voor de Vlaamse provincies verklaren?
Hoe verklaart u dat er in vijftien gemeenten geen ongeschikte of onbewoonbare woningen in het register opgenomen worden?
Wijst de stijging erop dat de sancties een onvoldoende afschrikwekkend effect hebben? Zo ja, welke initiatieven zult u ingevolge deze vaststelling nemen?
Wat mogen we verwachten van verstrenging in de bestuurlijke handhaving en bestuurlijke beboeting naar aanleiding van de uitvoeringsbepalingen die u in de loop van volgend jaar zult nemen?
Minister Diependaele heeft het woord.
Collega D’haeseleer, ik wil even rechtzetten dat men dat in Sint-Niklaas ondertussen heeft aangepast. Zij zijn trouwens ook mee ingestapt in die buitenlandse vermogensonderzoeken. Dat is ook zo op de gemeenteraad gekomen.
Wat uw eerste vraag betreft: op 1 januari 2021 zijn de optimalisaties aan de woningkwaliteitsbewaking in werking getreden. Dat betekende onder meer dat we twintig jaar na de start van de woningkwaliteitsbewaking zijn afgestapt van de meetmethode met strafpunten. We hebben immers, op basis van een uitgebreide wetenschappelijke evaluatie van het Steunpunt Wonen, de ernst en de impact van de gebreken centraal gezet. Daartoe hanteren alle woningcontroleurs sinds 1 januari nieuwe modellen van technische verslagen. Een praktisch gevolg van deze wijziging was dat er vanaf 1 januari 2021 geen enkel besluit tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring meer kon worden genomen dat gebaseerd was op een conformiteitsonderzoek uitgevoerd in 2020. Daarom hebben de lokale besturen en Wonen-Vlaanderen eind 2020 al het mogelijke gedaan om alle lopende dossiers af te ronden. Dat heeft gezorgd voor een hoog aantal besluiten tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring in de maanden november en december en verklaart dus de stijging voor 2020.
De stijging of daling van de cijfers op provincieniveau is vaak terug te brengen tot sterke verschillen in een beperkt aantal steden en gemeenten. Als we bijvoorbeeld 2017 en 2020 met elkaar vergelijken, valt meteen de stijging op van het aantal besluiten tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring in een aantal steden. In Gent gaat men van 339 naar 816, Leuven gaat van 83 naar 306, Middelkerke gaat van 18 naar 72, Geel gaat van 8 naar 61, en in Mechelen gaat men van 22 naar 55. Anderzijds daalden de cijfers in Antwerpen een klein beetje, van 517 naar 468. Oostende – van 214 naar 263 – en Sint-Niklaas – van 65 naar 82 – stegen dan weer minder sterk.
Verder valt op dat een aantal gemeenten in 2017 weinig tot geen besluiten tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring namen en daar nu veel sterker mee bezig zijn. Waasmunster is bijvoorbeeld van 0 naar 45 gegaan, Grimbergen gaat van 6 naar 42, Meise van 2 naar 37 en Torhout van 1 naar 30.
In al die gemeenten, behalve in Waasmunster, subsidiëren we intergemeentelijke samenwerking (IGS) op het vlak van lokaal woonbeleid. Dergelijke IGS’en zijn vaak de motor achter stijgende inspanningen op vlak van woningkwaliteitsbewaking.
Ik kom tot uw tweede vraag. De procedure tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring wordt meestal gestart op vraag van de bewoner en werkt dus vooral vraaggestuurd. Als bewoners geen melding doen van woningkwaliteitsproblemen, kan de burgemeester ook zelf initiatief nemen en bijvoorbeeld proactief conformiteitsonderzoeken uitvoeren. Ook Wonen-Vlaanderen kan om een procedure tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring vragen, bijvoorbeeld na een conformiteitsonderzoek in het kader van een aanvraag voor tegemoetkoming in de huurprijs of na een strafrechtelijke actie van de Vlaamse Wooninspectie. Maar de procedure tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring is toegespitst op huurwoningen. Dus als een gemeente weinig huurwoningen heeft, is de kans klein dat er besluiten tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring genomen moeten worden.
Het antwoord op uw derde vraag is ‘neen’. De stijging is, zoals gezegd in mijn antwoord op deelvraag één, vooral het gevolg van de implementatie van de nieuwe meetmethodiek waardoor er eind 2020 op korte tijd veel besluiten genomen zijn. Daarnaast zetten ook alsmaar meer gemeenten in op woningkwaliteitsbewaking, vaak onder impuls van de IGS’en.
De cijfers geven dus vooral een beeld van de gestegen inspanningen van lokale besturen. Het feit dat het jaarlijks aantal schrappingen uit de inventaris hoog blijft – dat is jaarlijks rond de 3000 – toont aan dat het woningkwaliteitsinstrumentarium wel werkt. Bovendien zetten we samen met de gemeenten alsmaar meer in op informeren, sensibiliseren, stimuleren en ondersteunen, teneinde woningkwaliteitsproblemen zo snel mogelijk te detecteren en op te lossen. In functie daarvan is er decretaal ook een nieuwe, zachtere handhavingsprocedure voorzien, namelijk de waarschuwingsprocedure.
Dan was er nog uw vierde vraag. Zoals ik in de beleidsnota Wonen schreef, is de invoering van de bestuurlijke beboeting vanaf 1 januari 2023 erop gericht om de slagkracht van de strafrechtelijke procedure op vlak van woningkwaliteit te vergroten en het afschrikkingseffect te verhogen. De beboeting zal immers zijn rol spelen in die dossiers die door het parket geseponeerd worden, wat de reden voor het sepot ook is. Op het niveau van het bestuur kan dan alsnog bekeken worden in welke gevallen een bestraffing aangewezen is. Dat kan bijvoorbeeld een boete zijn of eventueel een verbeurdverklaring van huurgelden. Dit moet ertoe leiden dat er geen gevoel van straffeloosheid ontstaat bij potentiële overtreders.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
U hebt een verklaring gegeven voor de stijgingen voor de maanden november en december, namelijk de nieuwe meetmethodieken en het afsluiten van de dossiers die al in behandeling waren. Nu, u hebt al een aantal cijfers gegeven van grote steden als Gent, Middelkerke, Antwerpen en Oostende, en nog een aantal gemeenten. Ik heb ze niet allemaal kunnen noteren. Maar uit die cijfers blijkt toch dat er in sommige steden en gemeenten een aantal inspanningen worden gedaan. Dus alles hangt ook hier af van de politieke wil van de lokale besturen.
Ik weet dat u daar geen rechtstreeks effect op hebt, maar u kunt op dat vlak toch wel sturend werken, in de strijd tegen onbewoonbare en ongeschikte woningen. Ik denk dat er eind 2020 tienduizend woningen op de lijst stonden, en dat is toch niet min. Dat zijn tienduizend woningen die eigenlijk niet beschikbaar zijn voor de woningmarkt, die nu al zeer verhit is en waar de schaarste aan betaalbare woningen alleen maar zal toenemen.
Het klopt natuurlijk wat u zegt, dat initiatieven tot onbewoonbaar of ongeschiktheid meestal van de huurder zelf moeten komen, en dat is natuurlijk wel een dubbel verhaal. De meeste huurders durven eigenlijk geen klacht in te dienen om de woning ongeschikt of onbewoonbaar te verklaren vanwege het simpele feit dat men natuurlijk schrik heeft dat men nergens anders terechtkan. Daarom verkiezen ze om de situatie maar te laten zoals ze is. Trouwens, als de burgemeester een initiatief neemt, is dat ook meestal op vraag van huurders. Dus ik denk toch wel dat dat voor vele huurders een grote drempel is, omdat ze op die manier eigenlijk ook hun eigen toekomst op het vlak van wonen hypothekeren.
U zegt dat het aantal schrappingen de laatste jaren ongeveer hetzelfde blijft, ongeveer drieduizend per jaar. Naarmate er natuurlijk meer op die lijst komen, zou het aantal schrappingen ook evenredig moeten stijgen. Want anders zou dat betekenen dat het percentage woningen dat onbewoonbaar en ongeschikt is, natuurlijk blijft stijgen.
Minister, we zullen in ieder geval zien wat de evolutie is de volgende jaren. Ik denk dat het er vooral op zal aankomen om blijvend druk te zetten op die lokale gemeenten, om de druk op te voeren om mensen inderdaad in een comfortabele woonomgeving te laten leven. En we moeten erop aandringen dat iedere gemeente op dat vlak toch haar verantwoordelijkheid neemt. Maar we zullen in de loop van volgend jaar hierop terugkomen, als er meer cijfers bekend zijn, en als er meer zicht is op de evolutie. Bedankt.
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Ik sluit kort aan. Collega D’haeseleer, met die toename van het aantal woningen op die inventaris van onbewoonbaarheid en ongeschiktheid suggereert u dat de sancties om de verwaarlozing tegen te gaan, niet voldoende efficiënt zijn. De vraag is hier, denk ik, of dat wel de juiste conclusie is. Ik denk, zoals de minister ook al heeft gezegd, dat dit in tegendeel aantoont dat er meer woningen op de radar komen en dat er meer wordt ingegrepen. De minister heeft ook uitgelegd dat heel het systeem van woningkwaliteitsonderzoeken gewijzigd is. Dus het is misschien daar ook wel een vergoelijking, in die zin dat het moeilijk is om appelen met peren te vergelijken, en dat we misschien de evolutie moeten afwachten.
En we mogen toch niet voorbijgaan aan alle inspanningen die de Vlaamse Regering al heeft genomen, en die de minister al heeft laten goedkeuren deze legislatuur om in te zetten op een verbetering van de woonkwaliteit. Ik had een hele lijst opgeschreven om u daarvan te overtuigen, maar u kent het woonbeleid evengoed. Eén aspect daarvan vind ik heel belangrijk, en dat is dat verplichte conformiteitsattest – omdat u gelijk hebt, meneer D'haeseleer, als u zegt dat huurders soms bang zijn om een woningonderzoek aan te vragen uit schrik voor de reactie van de verhuurder. Zodra de woning conform is, zal die verhuurder dan misschien toch een nieuwe huurder zoeken, of kwade telefoons doen naar de huurder. En waar men ook dikwijls bang voor is, is dat de huurprijs van de woning dan zou stijgen. En net daarom is het zo belangrijk dat het beleid proactief dat conformiteitsattest verplicht. Zo zijn we van bij de start zeker dat woningen die op de huurmarkt te huur aangeboden worden, conform zijn. Zodra die hele piste van verplichte conformiteitsattesten op kruissnelheid is, hoop ik samen met u dat die cijfers zich zullen uitvlakken. Bedankt.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijnheer D’haeseleer, ik denk dat ik het eens ben met uw analyse. Het gaat natuurlijk over de stijging die je ziet tussen 2017 en 2020. En het klopt, het hangt veel af van de ingesteldheid of de politieke wil, zoals u het noemt. Daar ben ik het mee eens. Ik ben het ook eens met het feit dat we die woningen nodig hebben. We moeten daar werk van blijven maken. En dat heeft twee kanten. Dat heeft de kant dat je natuurlijk woningkwaliteit voorziet voor de huurder, maar ook dat die woningen dan beschikbaar zijn op de markt.
En dan wilde ik ook nog zeggen wat mevrouw Smeyers intussen gezegd heeft: we zetten in op dat verplicht conformiteitsattest, en we roepen alle gemeenten op om daaraan mee te doen. Maar daarnaast zorgen we ook voor dat traject dat we opgezet hebben voor de opleiding en certificering van woningcontroleurs. Dat zullen in de toekomst ook private controleurs kunnen zijn. En het is dan natuurlijk de bedoeling dat, zodra er daarvan voldoende zijn, er de mogelijkheid is om eventueel dat verplichte conformiteitsattest Vlaanderenbreed uit te rollen, en dat dat sowieso een algemene verplichting wordt. Maar dat zal voor een volgende beleidsploeg zijn, denk ik. Daar wil ik nog niet op vooruitlopen. Dat is waarschijnlijk voor een volgende beleidsploeg, zodra er genoeg woningcontroleurs actief zijn.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Mevrouw Smeyers, het is goed dat u uw lijstje niet hebt afgelezen met alle initiatieven die minister Diependaele u heeft doorgestuurd. Maar het is ook niet nodig, want mij zult u nooit horen zeggen, mevrouw Smeyers, dat de Vlaamse Regering geen initiatieven heeft genomen op het vlak van verbetering van de woningkwaliteit. Ik denk dat dat een kwestie is van intellectuele eerlijkheid. Ik zal ook het licht van de zon niet ontkennen. Dus wees gerust, ik had geen aanval op de minister in petto op dit vlak. Ik was alleen geïnteresseerd in de evolutie van de ongeschikte en onbewoonbare woningen.
Ik verwacht net als u, mevrouw Smeyers, ook veel van dat verplicht conformiteitsattest. Ik denk dat dat een heel goed instrument kan zijn voor de lokale besturen, als ze er een beroep op doen, om iets te doen aan die drieduizend woningen die nu niet beschikbaar zijn voor de huurmarkt. Ik denk dat de krapte op de huurmarkt nijpend is, en dat dat de prijzen omhoog jaagt. Tienduizend woningen meer of minder op de huurmarkt, dat kan in sommige gemeenten toch al een slok op de borrel schelen. Zoals de minister ook zegt, zijn die woningen niet mooi verspreid over heel Vlaanderen, en dat heeft ook dikwijls te maken met de structuur en de aard van de gemeente of de stad.
Ik denk dat het uiteindelijk ons aller bekommernis is om die woningen beschikbaar te maken voor de huurmarkt. Maar goed, we zullen het dossier de komende tijd opvolgen en zien wat het resultaat is van alle initiatieven, die hele lijst van initiatieven die de minister op dit vlak al heeft genomen. Bedankt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.