Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Vraag om uitleg over het Belgische lidmaatschap van het Werelderfgoedcomité en de rol van Vlaanderen daarin
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, op 25 november is België verkozen tot lid van het UNESCO - Werelderfgoedcomité. Op voorstel van u heeft Vlaanderen, samen met de andere regio’s, één van de 21 plaatsen in de wacht gesleept. De komende vier jaar zal Vlaanderen dus deelnemen aan de jaarlijkse vergaderingen van het comité, waar onder andere beslist wordt over de nieuwe werelderfgoederkenningen.
Vlaanderen is daar samen met de andere regio’s van ons land verkozen. De drie gewesten, die bevoegd zijn voor Onroerend Erfgoed, zullen samen met de FOD Buitenlandse Zaken samenwerken. Kunt u wat meer uitleg geven over die samenwerking en hoe die georganiseerd is?
Zijn er specifieke accenten die Vlaanderen wil leggen tijdens deze kandidatuur?
Moet Vlaanderen voor dit lidmaatschap van het comité extra middelen uittrekken?
Welke voordelen brengt dit lidmaatschap mee voor ons eigen werelderfgoed?
De heer Slagmulder heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, collega Van Werde heeft de aanleiding voor de vraag al geschetst.
In november werd België gekozen als één van de twaalf nieuwe leden van het Werelderfgoedcomité. Voor die erkenning werd intensief campagne gevoerd door de verschillende gewesten, uiteraard ook door het Vlaams Gewest, samen met de federale overheid.
Er zal tijdens dit mandaat worden gewerkt rond mondiale uitdagingen voor erfgoed zoals duurzaam toerisme, klimaatverandering en erfgoed in conflictsituaties. Gedurende vier jaar zal België dus deel uitmaken van het 21-koppige comité dat onder meer beslist over nieuwe werelderfgoederkenningen.
Momenteel zijn er zeven erkenningen als werelderfgoed in Vlaanderen, waaronder de begijnhoven, de belforten en recent nog de Wortel-Kolonie. Het is een unieke kans als lid van het Werelderfgoedcomité om misschien bijkomende erkenningen als werelderfgoed mogelijk te maken, mochten er daar plannen toe zijn.
Vlaanderen staat als regio garant voor ongeveer 92 procent van alle Belgische vrijwillige bijdragen aan UNESCO. Vlaanderen mag dan ook worden gezien als een meer dan degelijke regionale donor aan UNESCO.
Minister, waar en op welke manier hebben Vlaanderen en het agentschap Onroerend Erfgoed campagne gevoerd om dit lidmaatschap binnen te halen?
Welke rol zal het Vlaams Gewest spelen binnen dit lidmaatschap? Zijn daar bepaalde afspraken over gemaakt tussen de drie gewesten bevoegd voor Onroerend Erfgoed? Zal dit pro rata de bijdragen aan de UNESCO gebeuren?
Zijn er nog bepaalde initiatieven voor erkenning als werelderfgoed in Vlaanderen waar u tijdens dit lidmaatschap zult voor ijveren?
Zullen er op de Vlaamse sites, die als werelderfgoed erkend zijn, activiteiten worden georganiseerd naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de Werelderfgoedconventie?
Kunt u schetsen hoe de speerpunten van het mandaat, zoals aangegeven door het agentschap Onroerend Erfgoed, zullen worden ingevuld? Welke concrete voorstellen zijn er?
Minister Diependaele heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Van Werde, mijnheer Slagmulder, mijn antwoord is voorbereid inclusief de vragen van de heer De Gucht. Ik ga ze dus samen nemen. Het is voor iedereen interessant dat we die ook beantwoorden. Het is een redelijk uitgebreid antwoord.
Er wordt geïnformeerd naar de ontstaansgeschiedenis van die kandidatuur en de rol van de drie gewesten. Zoals ik in het persbericht al aangaf, is dit een bottom-upinitiatief geweest. Op het niveau van de onroerenderfgoedadministraties wordt er al enkele jaren nagedacht over een nieuw lidmaatschap in het Werelderfgoedcomité. Het vorige dateert van de periode 1999-2003. Er loopt vandaag een en ander niet goed in de Werelderfgoedconventie. Ik ga daar dadelijk dieper op in. Om te proberen iets bij te dragen aan het oplossen van deze pijnpunten, moet je natuurlijk lid worden van het Werelderfgoedcomité.
Het idee kwam voor het eerst op de agenda in 2018. Er werd echter gewacht tot het aantreden van een nieuwe regering na de verkiezingen van 2019. Campagne voeren voor een zetel in 2019 zou doorkruist worden door de vorming en het aanstellen van nieuwe gewestregeringen. Dat leek niet ideaal.
In 2020 plaatste het agentschap Onroerend Erfgoed het kandideren voor een zetel in het Werelderfgoedcomité opnieuw op de agenda. Het werd eerst intra-Vlaams besproken. Vervolgens plaatsten wij het idee met de uitdrukkelijke steun van mezelf en de minister-president op de agenda van een COORMULTI-overleg, met de andere gewesten en de FOD Buitenlandse Zaken. Dat is een overleg op administratief niveau tussen de verschillende gewesten.
Onze federale collega’s waren aanvankelijk minder overtuigd van een Belgische kandidatuur. Er waren toen al drie kandidaten uit ons deel van de wereld gekend en dit voor maar twee gereserveerde zitjes. Men spreekt ook een beetje af. Binnen Europa vraagt men om niet allemaal samen te kandideren. Er waren ook al plannen om te kandideren voor andere uitvoerende organen in het VN-systeem
Maar we bleven aandringen op een gezamenlijke kandidatuur voor het Werelderfgoedcomité, net omdat het ons een goed moment leek. Zo staan we aan de vooravond van de vijftigste verjaardag van de Conventie. Dat wordt waarschijnlijk een moment van introspectie, maar ook een moment om de lijnen voor de volgende vijftig jaar uit te zetten. We hebben ook niet meteen eigen nominaties op de agenda staan. Ik kom daar nog op terug. Dat maakt dat we een ‘honest broker’ zijn en niet direct betrokken zijn. Er is dus geen belangenvermenging, om het met een zwaar woord uit te drukken. We zitten daar dus niet om voor eigen dossiers te rijden.
Nadat iedereen overtuigd was, werkten vanaf februari 2021 de drie gewesten en de FOD Buitenlandse Zaken samen aan de verkiezingscampagne.
Collega Slagmulder, u vraagt in dit verband naar de precieze bijdrage van Vlaanderen tijdens de campagne. Die moet u op een aantal niveaus zien. Het agentschap Onroerend Erfgoed en het Departement Kanselarij en Buitenlandse Zaken waren bijvoorbeeld zeer actief tijdens het intra-Belgisch overleg dat de campagne voorbereid en ondersteund heeft. Inhoudelijk hebben onze mensen een sleutelrol gespeeld in het opstellen van het campagnedocument en in het stofferen van achtergronddocumenten.
Tijdens de campagne heeft elke partij verder bewust de inspanningen gericht op de doelgroep waarmee ze het best bekend was. De collega’s van het Departement Kanselarij en Buitenlandse Zaken hebben de diplomatieke vertegenwoordigers van de lidstaten benaderd en overtuigd door de aandacht op onze kandidatuur te vestigen tijdens events, al dan niet in het kader van Unescoprojecten die mee met Vlaamse middelen ondersteund werden. Het agentschap Onroerend Erfgoed heeft zijn aandacht dan weer gericht op de beheerders van werelderfgoederen. Het agentschap organiseerde met de collega’s in de twee andere gewesten een webinar rond seriële transnationale werelderfgoederen. U hebt misschien ook in de pers gezien dat de bos- en onroerenderfgoedadministraties van ons land dit jaar gastheer waren voor de bijeenkomst van de beheerders van 94 beukenwouden in Europa, die als werelderfgoed erkend zijn. Ook tijdens die vierdaagse bijeenkomst hebben ze discreet campagne gevoerd voor onze kandidatuur. Ik ben er zelf ook langs geweest. Dat is trouwens in het Zoniënwoud.
Wat de financiële impact van het lidmaatschap van het Werelderfgoedcomité betreft, kunnen we kort zijn: die is er in principe niet. Er is geen extra fee aan verbonden. Ook de jaarlijkse bijeenkomst van het Werelderfgoedcomité volgt het agentschap Onroerend Erfgoed nu al op, met in precoronatijden ook de aanwezigheid van een medewerker.
Wel is het zo dat mijn agentschap en de zusterorganisaties in Brussel en Wallonië aan het bekijken zijn om samen een coördinator aan te stellen, net zoals tijdens het vorige lidmaatschap. Onroerend Erfgoed zal de kostprijs hiervan voor 40 procent op zich nemen.
Het idee is dat deze persoon ook het Belgische voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie voor wat betreft het domein onroerend erfgoed op zich neemt. We willen daar net zoals in 2010 een duidelijke stempel drukken. Ik kom daar dadelijk nog op terug. Jullie weten dat we in de eerste jaarhelft van 2024 voorzitter zijn van de Europese Raad en dat we daar ook rond onroerend erfgoed onze rol zullen moeten spelen.
Als lid van de Werelderfgoedconventie kan je ook organisatorisch en financieel bijdragen aan het organiseren van thematische of statutaire bijeenkomsten. Dat is geen verplichting, maar zo heeft Vlaanderen in november, dus nog voor de verkiezing als lid van het Werelderfgoedcomité, een financiële bijdrage van net geen 7.000 euro gedaan ter ondersteuning van de organisatie van de open werkgroep van lidstaten over sites gelinkt aan recente conflicten. Het gaat om een principiële discussie waarvan de uitkomst bepalend zal zijn voor ons dossier met betrekking tot de herinneringssites van de Eerste Wereldoorlog. We hebben de ambitie om zeer actief te zijn in de discussie en dat zal misschien iets beter lukken als lid van het Werelderfgoedcomité.
Die Vlaamse bijdrage toont in zekere zin ook hoe we ons lidmaatschap van het Werelderfgoedcomité zien. Het is niet de bedoeling om er direct voordeel uit te halen. Zoals ik al aangaf, gaan we niet rijden voor de eigen dossiers. We zitten in het Comité om goed te doen voor de hele werelderfgoedgemeenschap. Maar we zitten uiteraard wel mee in de driver’s seat. Dat betekent dat we mee kunnen wegen op de richting die discussies uitgaan en dat we kunnen proberen mee de agenda te bepalen. We moeten daarbij wel realistisch zijn: we zijn maar een van de 21 leden van het Comité.
We hebben een aantal thema’s waar we op willen inzetten en dat zijn thema’s die voor heel veel landen relevant zijn. Ik denk onder meer aan de samenwerking met de adviesverlenende instanties International Council on Monuments and Sites (ICOMOS) en International Union for Conservation of Nature (IUCN) die het Werelderfgoedcomité en de lidstaten ondersteunen. Maar dat loopt niet goed: de geloofwaardigheid van hun adviezen wordt systematisch en in de meeste gevallen onterecht in twijfel getrokken. Tegelijkertijd hebben ze vandaag niet de capaciteit om de lidstaten tijdig en zoals het hoort te helpen. Daarnaast staan de thema’s duurzaam toerisme, klimaatverandering en erfgoed en conflict ook al enkele jaren hoog op de agenda. Maar de discussie vordert langzaam, te langzaam. Daar wil ik mee mijn schouders onder zetten.
Om een zicht te krijgen op onze aanpak hierin plannen we de komende maanden vooral een aantal verkennende gesprekken, met nieuwe comitéleden en met andere belangrijke spelers.
Uiteraard willen we met ons lidmaatschap ook Vlaamse expertise op het vlak van onroerend erfgoed meer kansen geven door hen binnen onze delegatie een plaats te geven, maar ook door Vlaamse experts nadrukkelijk naar voren te schuiven voor bepaalde taken. Ik reken er alvast op dat we nog lang na ons lidmaatschap de vruchten zullen plukken van de expertise die zij zo opdoen en het netwerk dat deze experts zo verder ontwikkelen.
Collega’s, u informeert alle drie naar de manier waarop we de intrafederale samenwerking gaan opnemen. De administratie voorziet in de loop van december en januari de nodige afstemming met de andere betrokken administraties. De concrete modus operandi voor de samenwerking als werelderfgoedlid wordt dus nog gefinaliseerd.
Ik had het daarnet over de enigszins moeizame start van onze kandidatuur, waarbij de federale collega’s aanvankelijk niet stonden te springen. Maar ze zijn bijgedraaid en onze verkiezing is het resultaat van onze gezamenlijk inspanningen. Ik hoop dus dat we in die sfeer de komende vier jaar verder zullen kunnen werken. Maar daarover zijn dus nog geen concrete afspraken gemaakt.
Wat de samenwerking binnen de drie gewesten betreft, is de aanstelling van een coördinator, waar ik het al over had, een belangrijk gegeven. Dat zal er vanzelf voor zorgen dat er op het niveau van de drie onroerenderfgoedadministraties regelmatig afgestemd wordt. We werken met een standaardverdeelsleutel wat de kosten betreft. Die sleutel geeft aan dat Vlaanderen en Wallonië elk 40 procent op tafel leggen. Brussel neemt de resterende 20 procent op zich. Dat lijkt mij goed onderhandeld. Ik denk dat we hier een typische confederale logica volgen en dat is vooral duidelijk maken dat de gewesten goed kunnen samenwerken zonder dat daar vanuit de federale overheid veel sturing aan is gegeven.
Tot slot informeert u naar Vlaamse plannen om nog bijkomende werelderfgoederen binnen te rijven. Die zijn er, maar u moet het eerder op de langere termijn zien.
Ik had het al over de Frans-Belgische nominatie van de monumenten en begraafplaatsen langs het westelijke front van de Eerste Wereldoorlog. Die nominatie had in principe in 2018 behandeld moeten worden door het Werelderfgoedcomité, maar ze zit als het ware in de koelkast. Het Werelderfgoedcomité vond in 2018 dat er eerst een principiële discussie moest zijn over de plaats van dit soort dossiers op de Werelderfgoedlijst. Die discussie is gevoerd op expertenniveau en wordt nu overgeheveld naar de lidstaten. Zij moeten het definitieve advies afleveren aan het Werelderfgoedcomité, dat dan een principiële beslissing zal nemen.
Zelfs als het resultaat van die reflectie positief is voor ons dossier, is de kans vrijwel onbestaande dat het de komende jaren zal worden ingeschreven. We weten inmiddels dat ICOMOS ook ernstige vragen heeft bij de voorgestelde selectie en de afbakening van de voorgestelde werelderfgoedzones en bufferzones. De discussie in het Werelderfgoedcomité is natuurlijk dat het hier gaat om oorlogserfgoed. Het gaat om slagvelden en overblijfselen daarvan. Men heeft er wat moeite mee om op die manier oorlog, of de plaats waar oorlog gevoerd is, een betekenis te geven. Ik ben daar absoluut voorstander van, omdat je natuurlijk ook in Vlaanderen zeer duidelijk kunt aangeven dat je die monumenten en die plaatsen ook kunt gebruiken voor vredeseducatie. Het Vredesinstituut van het Vlaams Parlement draagt daar in elk geval toe bij. In die zin denk ik dat het wel degelijk geen verheerlijking van oorlog is, maar net het tegendeel.
Een tweede dossier dat op de radar staat, gaat over de 19e-eeuwse stedelijke dierentuinen. En dan moet ik u niet aangeven dat Antwerpen daar natuurlijk een bijzondere bijdrage voor is. Dat is een heel interessant idee, omdat het zo typerend is voor hoe de wereld in de 19e eeuw razendsnel evolueerde. Maar dierentuinen zien er vandaag niet meer uit zoals 150 jaar geleden. Ze passen zich voortdurend aan, bijvoorbeeld aan gewijzigde inzichten of regels over het houden van een bepaalde soort. Uiteraard zit er in heel veel gevallen ook een koloniale kant aan het verhaal van die dierentuinen. Ik moet u niet vertellen dat ook dat delicaat kan zijn in de context van een conventie van landen.
Om een lang verhaal kort te maken: we hebben nu bijna twee jaar terug aan ICOMOS en IUCN gevraagd om samen met ons te kijken naar de slaagkansen van een dergelijke nominatie. We hebben ondertussen enkele maanden terug de bevestiging gekregen dat ze ons daarbij willen helpen. Maar ze lieten ons meteen ook weten dat het nog niet voor morgen zou zijn. Dus wachten we af.
Als laatste, en enigszins onverwacht, is tijdens de zomer ook de mogelijke werelderfgoederkenning van socialistische volkshuizen weer opgedoken. Dat is een idee met Deense 'roots'. Het Arbeidersmuseum in Kopenhagen broedt al ruim tien jaar op het idee. Maar door personeelswissels werd er nooit werk van gemaakt. Dat lijkt ondertussen anders. Ze hebben nu ook de Deense overheid betrokken bij hun plannen en zijn gestart met een uitgebreide campagne om wereldwijd nog bewaarde volkshuizen in kaart te brengen. Het Feestlokaal Vooruit in Gent stond al enkele jaren op hun radar en er waren ook al contacten. Maar nu de Deense overheid er mee haar schouders onder zet, lijkt het dossier ook in een stroomversnelling terechtgekomen. Het lijkt logisch dat de Vooruit dan mee als trekker in het eerste dossier zal zitten. Dan zou de werelderfgoederkenning al in 2025 op de agenda van het comité kunnen staan. Hoe mooi zou het niet zijn, voorzitter, dat ik kan bijdragen aan de Unesco-erkenning van de volkshuizen – als iets van het verleden, natuurlijk? (Gelach)
Dat was als grap.
De vijftigste verjaardag van de Werelderfgoedconventie is op 16 november van volgend jaar. Ik verwacht wel het een en ander, aangezien verschillende Vlaamse werelderfgoederen erover nadenken om iets te organiseren. Maar voorlopig is er dus nog niets concreets.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Dank u, minister. Dat was een zeer, zeer uitgebreid antwoord. Ik denk dat ik het verslag nog eens zal moeten nalezen. Ik wil in elk geval u en iedereen die eraan heeft meegewerkt, feliciteren met het lidmaatschap. Ik onthoud uit uw antwoord onder andere dat Vlaanderen voorzichtig, maar waar het kan toch duidelijk, zijn stempel wil drukken en accenten wil leggen en dat voor u bepaalde dingen sneller mogen gaan. Maar met onroerend erfgoed gaat het meestal niet echt snel. Ik denk wel dat er zeer interessante discussies zullen worden gehouden, onder andere over de volkshuizen en over de dierentuinen. Ik wens u alle succes. We zullen het er zeker nog over hebben in deze commissie.
Voorzitter, ik moet nu naar een andere commissie overschakelen, dus ik zal geen eindbemerking meer geven en ook geen volgende vragen meer kunnen volgen. Niet dat de frietkoten me niet interesseren, maar er is een stemming in een andere commissie en dat gaat voor.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw uitgebreide antwoord. Ik denk dat we door dit lidmaatschap ons Vlaamse erfgoed via het Werelderfgoedcomité zeker ook in de kijker moeten zetten.
In Vlaanderen is er zeker en vast nog genoeg erfgoed aanwezig dat het waard is om erkend te worden als werelderfgoed. Daarom doe ik ook een oproep om samen met minister Demir te blijven inzetten op onder andere erfgoedtoerisme, want onze Vlaamse toeristische sector heeft het door corona al heel moeilijk gehad. Maar dat is natuurlijk een andere discussie.
Minister, tijdens de verkiezing werd België verkozen in de tweede ronde. We zitten daar dus onder een Belgische vlag. U begrijpt dat ik als Vlaams-nationalist het liefst zou hebben dat we daar als Vlaanderen als volwaardig lid zouden zitten. Ik zou dan ook het liefst willen zien dat ons erfgoed in Vlaanderen als Vlaams erfgoed wordt gepromoot en niet als Belgisch. Op welke manier kunt en zult u ervoor zorgen dat Vlaanderen via het Werelderfgoedcomité toch maximaal zal worden gepromoot?
Ik woon zelf in de Denderstreek, in de regio Aalst. En zoals u weet, werd Aalst Carnaval geschrapt van de werelderfgoedlijst vanwege die befaamde praalwagen waar joden op een karikaturale manier werden afgebeeld. Tijdens de toenmalige internationale mediastorm die ontstond, vroeg de stad Aalst trouwens zelf om van die lijst geschrapt te worden. Het gaat hier dan wel om immaterieel erfgoed, maar carnaval behoort natuurlijk ook tot ons Vlaamse erfgoed. Aangezien culturele tradities volgens de criteria ook in aanmerking komen om erkend te worden, zal deze kwestie tijdens het lidmaatschap van het Werelderfgoedcomité aangekaart worden vanuit Vlaamse hoek? Want het imago van Vlaanderen en het Aalsterse carnaval werd mijns inziens toch onterecht in een negatief daglicht gesteld door mensen die de essentie van het Aalsterse carnaval niet begrijpen en het politiek hebben misbruikt. Bij uitbreiding is er ook nog de zwartepietendiscussie. Wat is uw reactie daarop, minister?
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Bedankt voor uw uitvoerige antwoord, minister. Het is ook terecht dat het een uitvoerig antwoord is, denk ik. Het is natuurlijk wel een goede zaak dat we daar deel van uitmaken. Ik denk dat dat een hele eer is. Het was wel soms wat verwarrend, ook in de vraagstelling. De ene vraag gaat over België als lid, de andere over Vlaanderen. Het is wel degelijk België dat lid is van dat comité. De samenwerking tussen de verschillende gewesten en gemeenschappen zal dus heel belangrijk zijn. Ik begrijp dat u daar een goed gevoel bij hebt. Ik zou u willen vragen om dat ook verder te zetten.
Mijn tweede opmerking ligt een beetje in de lijn van wat collega Slagmulder zei. Ik heb zelf als minister van Cultuur bij Unesco heel wat immaterieel cultureel erfgoed kunnen laten erkennen, maar we hebben daar ook wel wat een haat-liefdeverhouding mee gehad. Onder andere het carnaval is daar een voorbeeld van. Er is soms wel wat onbegrip, doordat men de context niet kent of niet weet waarover het precies gaat. Het zal mijns inziens dus ook heel belangrijk zijn om die culturele verschillen voldoende aan bod te laten komen en daar ook wat meer begrip voor te laten ontstaan. Er zijn al een aantal brieven geschreven vanuit de Vlaamse Regering over deze kwesties, maar het zal natuurlijk beter zijn, in plaats van brieven te schrijven, dat je daar als lid kunt zitten om daar de verschillen en de context te duiden. Ik zou willen oproepen om dat voldoende te doen. Maar dat zal natuurlijk altijd moeten gebeuren in samenspraak met de andere partners binnen België, want het is België dat daar aan de tafel zal zitten.
Minister, het feit dat er dossiers worden ingediend over socialistische volkshuizen en dat die initiatieven worden genomen, maakt de discussie over Unesco-werelderfgoed alleen maar boeiender. Ik kan mij voorstellen dat als ik in Zottegem zeg dat u daar mee de schouders onder wilt zetten, niemand het zou geloven.
Collega Rzoska heeft u daarnet uitgenodigd. Ik zou dat ook kunnen doen, in het volkshuis in Zottegem, maar ik wil de toekomst van ons volkshuis natuurlijk niet hypothekeren. Maar alle gekheid op een stokje. Aan u het woord, minister.
Ik ga nochtans heel af en toe eens binnen, meestal tijdens een begrafenis of zo. Dat is de gelegenheid. Maar soit.
Dank u wel voor de bijkomende vragen. Ik merk ook dat er bij iedereen steun is voor die toetreding. Dat juich ik toe. Dat is fijn. Dat is een goede zaak. Ik ben dan ook trots dat we dat hebben kunnen binnenhalen.
Mijnheer Slagmulder, we moeten er niet flauw over doen: ik zou liever ook als volwaardig lid toetreden, maar u weet dat dit niet van onszelf afhangt maar van die organisaties. Dat gaat dan meestal over internationale organisaties, zelfs tot de Europese Unie toe, waar wij via de federale staat aan onze vertegenwoordiging moeten werken en dat niet rechtstreeks zelf kunnen doen. Ik betreur dat ook. Ik steek dat niet onder stoelen of banken. Het punt is dan natuurlijk dat we moeten bekijken wat we doen: blijven we er weg of proberen we toch, via de omweg van de federale overheid, het Vlaams erfgoed in beeld te brengen? Ik denk dat we de juiste keuze maken door er wel degelijk aan mee te werken en ertoe toe te treden, ook al moeten we die omweg maken. Aan de kant blijven staan is maar zelden een goede keuze.
U vraagt mij uitspraken te doen over de grootste maatschappelijke discussies die er op dit moment lopen. Ik kan u heel kort zeggen dat alles en iedereen veel te lichtgeraakt is. Iedereen voelt zich direct beledigd en anderen kunnen daar niet mee om. Dat is sowieso het geval bij de discussies die nu lopen, die lichtgeraaktheid. Anderzijds wordt immaterieel erfgoed in een ander comité behandeld. Ik doe daar dus geen uitspraken over. Waar wij zitten, komen natuur en monumenten aan bod.
Ik denk wel dat het een goede zaak is dat Aalst de eer aan zichzelf heeft gehouden en uit het comité is gestapt. Maar goed, het gaat veel ruimer. U verwijst ook naar de zwartepietendiscussie en dergelijke. Dat zijn veel ruimere discussies, waar ik hier in het kader van onroerend erfgoed niet echt de ruimte heb om erop in te gaan.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw bijkomend antwoord. Ik ben benieuwd hoe dat lidmaatschap zal verlopen in de komende vier jaar. Ik hoop alleszins dat ons Vlaams erfgoed maximaal in de verf kan en zal worden gezet. U hebt iets gezegd over de volkshuizen, maar er zijn ook Vlaamse huizen en misschien moet u die ook niet vergeten.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.