Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Brouns heeft het woord.
Goedemorgen voorzitter, minister, collega's, binnen de Schengenzone heerst er vrij verkeer van personen en goederen. Een gevolg hiervan is dat kinderen uit andere landen, voornamelijk in grensgebieden, gemakkelijk hun weg kunnen vinden naar het Vlaamse onderwijs. De relatief goedkope kosten om aan ons onderwijs deel te nemen, kunnen daardoor ook een economische incentive zijn voor ouders om hun kinderen naar een Vlaamse school te sturen. Zo gaf u, minister, bijvoorbeeld recent nog in het antwoord op mijn schriftelijke vraag mee dat er ongeveer 7000 Nederlandse leerlingen in 2020 waren ingeschreven in een Vlaamse kleuter-, lagere- of secundaire school.
Als vanzelfsprekend blijven we er voorstander van om de toegang tot ons basis- en secundair onderwijs zo vrij als mogelijk te houden door de kosteloosheid ervan te blijven garanderen. Al ligt de focus daarbij op Vlaamse en Belgische kinderen en jongeren en op kinderen en jongeren die hier wonen, ook voor andere leerlingen willen we hetzelfde blijven voorzien. Aan de andere kant zijn we het er wellicht over eens dat dit moeilijk kan betekenen dat de Vlaamse Gemeenschap zich tot doel stelt om de opdracht van andere landen of gemeenschappen om voor een toegankelijk onderwijs te zorgen over te nemen.
Recent echter nam ik kennis van een wervingscampagne van een Vlaamse basisschool die met het motto ‘Grenzeloos en gratis onderwijs vanaf 2,5 jaar. We bevinden ons in een straal van 10 kilometer en slechts enkele minuten rijden’ zich specifiek en uitsluitend richt op kinderen die in Nederland wonen.
Minister, hoe beoordeelt u wervingscampagnes waarmee Vlaamse basis- of secundaire scholen zich actief – en bijna exclusief – richten op kinderen en jongeren die in het buitenland wonen?
Passen deze wervingscampagnes volgens u binnen de opdracht van scholen die door de Vlaamse overheid erkend en gesubsidieerd of gefinancierd worden?
Zijn de leerlingenstromen tussen Nederland en Vlaanderen nog altijd een onderwerp van de gesprekken die u met uw Nederlandse collega voert? Worden die nog altijd opgevolgd in het kader van de afspraken die men in het verleden ‘Herenakkoord’ of ‘Damesakkoord’ noemde?
Zo ja, welke inzichten en mogelijke initiatieven heeft dat recent opgeleverd?
Minister Weyts heeft het woord.
Collega, het is interessant dat u de twee elementen aanhaalt die daar spelen. Enerzijds is er onze eigen regelgeving en anderzijds het EU-recht. Wat betreft de school zelf, moet die zich, net als elke andere school houden aan de principes van zorgvuldig bestuur. Die principes zijn gedefinieerd in het decreet Basisonderwijs. Daarin is expliciet opgenomen dat elk schoolbestuur informatie mag verstrekken over het eigen opvoedings- en onderwijsaanbod. Wat niet mag, is oneerlijke concurrentie. Daar zit wat ruimte voor interpretatie, het is soms misschien een dunne lijn. Maar informatie geven mag dus. En informatie geven over hoe het in het Vlaams basisonderwijs zit inzake kosten kan dus ook.
Een beperking is wel dat ze bij die publiciteit geen vergelijking mogen maken met andere onderwijsinstellingen. Op basis van de situatie die u beschrijft, lijkt prima facie dergelijke campagne niet in strijd met onze regelgeving. Indien iemand toch van oordeel is dat deze campagne de regels inzake eerlijke concurrentie schendt, kan hij daarover een klacht indienen bij de Commissie zorgvuldig bestuur.
Ook in onze toelatingsvoorwaarden tot het Vlaams basisonderwijs leggen we geen beperkingen op met betrekking tot het feit of een kind nu binnen of buiten onze landsgrenzen woont. Dat speelt niet.
Het EU-recht speelt wel – zoals gezegd – en verhindert dat men wettelijk beperkingen zou stellen aan de mogelijkheid om over de grens een school te zoeken.
Dat is dus context waarin de school handelt.
Wat betreft de opvolging van het Damesakkoord kan ik bevestigen dat de afspraken nog opgevolgd worden en indien nodig de leerlingenstromen ter sprake komen tijdens de gesprekken.
Uit de cijfers blijkt echter dat er sinds 2015 bij het basis- en secundair onderwijs een daling is van de leerlingenstroom van Nederland naar Vlaanderen. Daarnaast kun je dat niet los zien van de andere afspraken die gemaakt zijn in het kader van dat Damesakkoord, onder andere over de deelname van Vlaamse leerlingen aan het aanbod van het netwerk voor Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB). Uit hun laatste jaarverslag blijkt dat 11 procent van de deelnemende leerlingen Vlaming zijn. Het betreft 1500 leerlingen.
De heer Brouns heeft het woord.
Als grensbewoners leven, denken en handelen wij grenzeloos. Dat spreekt voor zich. Ik vind dat heel belangrijk, net als het vrij verkeer van personen. Maar het gemeenschapsonderwijs maakt deel uit van de Vlaamse overheid en is dus territoriaal enkel bevoegd in Vlaanderen. Dat is duidelijk. Er is aan de andere kant ook geen regelgeving die dan zou opdragen om in het buitenland heel expliciet te gaan rekruteren. Dat zou ook een heel verkeerd signaal zijn.
Dat die betrokken scholen, waarvan ik voorbeelden heb, dat actief doen, druist daar wat tegenin. Ik denk niet dat het er zoveel zijn in Vlaanderen. Vanuit uw rol kunt u initiatief nemen om nog eens heel nadrukkelijk mee te geven aan het gemeenschapsonderwijs dat er nog iets is naast het gegeven dat je vrij verkeer van personen hebt. Nederlandse kinderen mogen zich inderdaad in het Vlaams onderwijs inschrijven, maar dat betekent natuurlijk niet dat het de taak is van het gemeenschapsonderwijs om de Nederlandse onderwijsopdracht over te nemen. Minister, kunt u dat nog eens opnemen met het gemeenschapsonderwijs, in verband met dat soort campagnes, die in dit geval exclusief gericht zijn op Nederlandse leerlingen? In dit betrokken voorbeeld, dat ik heel goed ken, is meer dan 80 procent van de leerlingen afkomstig uit Nederland. Dat is natuurlijk bijzonder veel. Kunt u dat nog eens aankaarten bij het gemeenschapsonderwijs? Dank u wel.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega's, minister, ikzelf woon ook in een grensregio, vlakbij Zeeland, dat zich op enkele kilometers van mijn deur bevindt. Er lopen, vooral in de kleuterschool, heel wat kinderen school die uit Nederland komen. In het secundair onderwijs zie ik het ook, kinderen die naar Sint-Niklaas gaan. Maar dan is dat een bewuste keuze. Ook in het lager onderwijs is dat een bewuste keuze, wegens de kwaliteit van ons onderwijs, wegens het feit dat er hier ook nog enige structuur is. Het is een hart onder de riem, een teken dat we het in ons onderwijs nog altijd goed doen, als Nederlanders op zoek gaan naar die positieve zaken in ons onderwijs.
Ik stel ook vast dat er heel wat Vlamingen over de grens gaan wonen. Nederland voert hier bij ons actief campagnes om Vlaamse gezinnen naar Nederland te halen. Die Vlaamse gezinnen willen hun kinderen wel nog graag naar Vlaamse scholen sturen. In die cijfers moeten we ook goed het onderscheid maken: trekken we Nederlanders aan of zijn het Vlamingen die in Nederland wonen en die over de grens in hun eigen dorp weer naar school gaan? Zo zie ik er in mijn omgeving heel veel die terugkeren naar de eigen dorpsschool waar ze zelf hebben gezeten, maar zelf over de grens wonen.
Iets anders is – en daar treed ik collega Brouns bij – het actief rekruteren. In het Damesakkoord – het vroegere Herenakkoord, dan het Damesakkoord – werkt in de twee richtingen. In het hoger onderwijs hebben we die debatten ook al gevoerd, minister, rond dierengeneeskunde. In Nederland zeiden ze: ‘Wij zitten vol, ga maar naar Vlaanderen, daar pakken ze u wel aan.’ In dezen gaat het over de omgekeerde richting. Een aantal Vlaamse scholen halen leerlingen uit Nederland die dan ook budgettair meetellen. Het echt actief met de schoolbus over de grens gaan rijden om ze daar te gaan ophalen, is een vergaande stap. Dat geeft ook concurrentieverschil met andere scholen of andere netten die geen bus hebben om leerlingen te gaan ophalen. Minister, dat lijkt me iets om in een overleg met het gemeenschapsonderwijs aan te halen. Dank u wel.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik woon natuurlijk ook aan een grens, of zelfs aan twee grenzen: die van het Brussels Gewest en van het Waalse Gewest. Bij u zijn het de Nederlanders. Ik weet niet wie beter af is.
Ik heb er de cijfers eens op nagekeken, en de evolutie is wel interessant. Ik heb gevraagd om ze op te splitsen volgens het aandeel Nederlandse leerlingen met woonplaats in Nederland ten opzichte van de totale schoolpopulatie. Als je 2010 als vergelijkingsbasis neemt – dat was meestal wel het hoogste niveau, moet ik erkennen – dan zaten we in het gewoon lager onderwijs aan 0,29 procent. Nu zitten we aan 0,2 procent. Dat is verhoudingsgewijs een significante daling. In het buitengewoon lager onderwijs spreken we natuurlijk over kleine getallen. Daar was het toen 0,46 procent en nu 0,29 procent. In het voltijds gewoon secundair onderwijs ging het in 2010 over 0,8 procent en zitten we nu op 0,63 procent. Dat zijn dus allemaal gevoelige dalingen. Maar ik maak toch de bemerking dat het in een land dat op verschillende locaties kampt met capaciteitsnoden het een beetje al te gek zou zijn als we leerlingen zouden gaan ronselen over de grens. Dat kan niet de bedoeling zijn, denk ik.
De heer Brouns heeft het woord.
Ik heb het heel bewust aangekaart, minister, omdat het inderdaad een flagrant voorbeeld is van een school die pal op de grens gelegen is. Zoals collega Daniëls al zei was dit inderdaad een voorbeeld waar men zich exclusief richtte op de omliggende Nederlandse gemeenten en daar met een bus doorrijdt. Dat is iets dat toch wel verder gaat dan een goed nabuurschap en het uitwisselen van personen. De vaststelling is hier toch nog steeds, collega Daniëls, dat de Nederlanders veel meer hier komen wonen dan wij daar. Als je kijkt naar de prijzen op de woningmarkt is dat ook heel natuurlijk te verklaren. Maar goed, ik denk dat we de bekommernis delen, en dat we het eens zijn over de Europese regels, maar er zijn natuurlijk wel grenzen. Men moet binnen de opdracht blijven die men heeft voor Vlaanderen. Ik heb genoteerd dat u dat nog eens gaat aankaarten, en dat is goed. Dank u wel.
De vraag om uitleg is afgehandeld.