Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over de Vlaamse investeringen in waterstofprojecten
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Rzoska heeft het woord.
Collega’s, ik kom terug op een aantal waterstofprojecten die Vlaanderen heeft ingediend voor de Important Projects of Common European Interest (IPCEI) voor de Europese Commissie die werden geselecteerd. De eerste reeks van vijf projecten wordt nu ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie. Deze projecten gaan over de bouw van waterstoffabrieken om duurzame waterstof te produceren, over het gebruik van waterstof om duurzaam staal te maken of om CO2 weer om te zetten naar duurzame brandstoffen en over waterstofelektrolysers die nodig zijn om waterstoffabrieken te bouwen. Minister, u sloot rond duurzame waterstof ook een memorandum of understanding (MOU) af met de Europese Investeringsbank (EIB).
Op zich zit het wel goed me deze projecten. Relatief kleinschalige productie van groene waterstof helpt om de technologie op te schalen en er zitten ook circulaire accenten in, de zogenaamde CCU (carbon capture and utilization). Vanuit de milieubeweging komen echter ook wat kritische geluiden. Is het voorlopig niet veel verstandiger om de groene stroom die we produceren, rechtstreeks te gebruiken als elektriciteit? Als we die groene stroom gebruiken om waterstof mee te maken – waarbij er altijd wel wat verlies is –, dan zullen onze warmtepompen, elektrische wagens en verlichting meer elektriciteit uit fossiele centrales gebruiken. Het resultaat daarvan is meer in plaats van minder CO2-uitstoot.
Vooraleer we kunnen beginnen aan grootschalige productie van groene waterstof in Vlaanderen, moet er nog veel groene stroom bij komen. De prioriteit voor ons land ligt momenteel in een sterke groei van hernieuwbare elektriciteit en de bijhorende netinfrastructuur. En daar schort het wel aan: de productie van groene stroom in Vlaanderen ligt nog altijd op een te laag niveau en de groei is vrijwel stilgevallen.
Het staat hoe dan ook vast dat we een groot deel van de benodigde groene waterstof zullen moeten importeren. Om dat mogelijk te maken, moet er eerst flink geïnvesteerd worden in haven- en transportinfrastructuur. Ik heb ondertussen gezien dat de haven van Antwerpen op dat vlak grote stappen vooruit aan het zetten is.
Aansluitend heb ik de volgende vragen voor u, minister.
Zult u in het Vlaams programma voor de industriële klimaattransitie zelf prioriteiten vastleggen en uittekenen voor hoe de inspanningen van de Vlaamse overheid in de tijd en over sectoren zullen worden verdeeld? Wordt prioritair de kaart getrokken van elektrificatie en groene stroom, en in tweede instantie voor steun aan projecten op groene waterstof?
Op welke wijze wordt samengewerkt met de federale overheid rond de uitbouw van een waterstofnetwerk?
Is het uw ambitie om zelf een routeplan uit te rollen of wilt u vooral ingaan op dringende vragen vanuit het bedrijfsleven of vanuit de havens?
Zal bij de uitwerking van de Vlaamse waterstofvisie vastgelegd worden hoeveel waterstof we in Vlaanderen willen produceren en hoeveel we zullen invoeren?
Op basis van welke criteria heeft de Vlaamse overheid besloten om deze tien projecten voor te dragen als IPCEI-project? Zijn er andere projecten door de industrie ingediend die niet geselecteerd zijn? In welke mate vertaalt de Vlaamse Regering vooral de wensen van de grote bedrijven naar Europa toe?
Kunt u de inhoud van het MOU dat is afgesloten met de Europese Investeringsbank toelichten?
Vlaanderen is een kmo-land. Wordt erop toegezien dat in het programma voor de industriële klimaattransitie ook voldoende aandacht is voor steun aan vernieuwende duurzame projecten bij kmo’s?
De heer Gryffroy heeft het woord.
De Vlaamse Regering besliste onlangs om 106,3 miljoen euro te investeren in vijf grote projecten rond waterstof en voegt daarmee de daad bij het woord van wat er in het regeerakkoord staat, namelijk dat het de ambitie is om van Vlaanderen een waterstofhub of een waterstoftopregio te maken.
De vijf projecten die gekozen werden, zijn IPCEI-projecten. Dat zijn belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang, waarmee de EU de lidstaten stimuleert om middelen te bundelen in grote geïntegreerde projecten die bijdragen aan de concurrentiekracht van de Unie. Belangrijk om te vermelden, is dat IPCEI geen programma is voor financiering vanuit Europa, maar dat het een mogelijkheid biedt voor lidstaten om ruimere steun dan de gangbare staatssteunregels toe te kennen. De projecten liggen nu ter goedkeuring voor bij de Europese Commissie. Eind dit jaar of begin volgend jaar moet duidelijk worden welke projecten groen licht zullen krijgen.
Dat brengt mij tot de volgende drie vragen, minister. Ik heb begrepen dat er vijftien Vlaamse projecten werden geselecteerd en dat nu de eerste vijf naar de Europese Commissie werden gestuurd. De andere projecten zullen in een latere fase worden voorgesteld. Hoe werd de volgorde van indiening bepaald?
In welke fase zitten de projecten? Zijn ze al marktrijp of zitten ze nog in de experimentele fase?
En is het budget van 106,3 miljoen euro dat hiervoor wordt vrijgemaakt, afkomstig uit het relanceplan Vlaamse Veerkracht?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik ben heel blij met de aandacht die er is voor de waterstofvragen. Het geeft mij ook de kans om wat uitleg te geven over wat we nu allemaal aan het doen zijn en wat de stand van zaken is. Ik zal alle vragen gebundeld beantwoorden.
Ik begin met de vragen over het indienen. Ik denk dat er een beetje verwarring is. Er zijn in totaal 15 Belgische aanvragen. 10 aanvragen zitten in de Vlaamse portfolio, 4 in de Waalse portfolio en 1 in de federale portfolio. Om een beetje te vergelijken, collega’s: in de eerste stap zijn er 410 aanvragen geregistreerd op Europees niveau. Omdat het zo’n groot aantal is, is beslist om in een aantal golven te werken voor het verdere verloop. Er komt dan een meer gedetailleerde evaluatie door de Europese Commissie. Voor die eerste golf die op Europees niveau beslist is, zijn er 8 Belgische projecten ingediend, waarvan dus 5 van Vlaanderen, 2 van Wallonië en 1 federaal project. Ik hoop dat dat nu uitgeklaard is, wat de cijfers betreft.
De keuze van de projecten die zijn ingediend door Vlaanderen, is bepaald door twee elementen. Eerst en vooral is er inhoudelijke afstemming gebeurd. En ten tweede is er gekeken in welke mate de bedrijven klaar zijn om in te dienen binnen de tijdslimiet. Het heeft geen zin om bedrijven te forceren om in te dienen als ze er totaal nog niet klaar voor zijn en als ze ook niet klaar zijn voor het verdere verloop. De bedrijven die niet ingediend hebben, collega’s, zijn dus zelf vragende partij om in een latere golf in te dienen, omdat ze weten dat er nog golven komen.
Dan is er de vraag over de marktrijpheid of de experimentele fase van de projecten. Dat varieert tussen de projecten. De meeste projecten omvatten een component onderzoek en ontwikkeling (O&O), andere gaan dan weer over een eerste industriële ontwikkeling en staan al een beetje dichter bij de markt. Nog andere projecten zijn echt heel specifieke investeringen die kunnen worden uitgevoerd.
De 106 miljoen euro die wordt vrijgemaakt, komt inderdaad grotendeels uit het relanceplan. Er zullen ook middelen vanuit het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) gehaald worden voor de financiering van de O&O-component van de projecten. De inzet van het relanceplan ramen we nu op 78 miljoen euro. De financiering van O&O vanuit het Fonds voor Innoveren en Ondernemen ramen we nu op 28 miljoen euro.
Ik kom tot de vraag van collega Rzoska over het IPCEI-proces. We hebben dit met VLAIO zeer intensief en doordacht voorbereid. We hebben samen met de andere regio’s en het federale niveau een ‘expression of interest’ gelanceerd in maart 2020, waarbij negentien projecten aangaven dat ze geïnteresseerd waren. Er hebben een aantal gesprekken en workshops plaatsgevonden met VLAIO, en ook met Agoria, dat een sterke partner is in dezen. Daarbij werden die projecten herleid tot dertien aanvragers. Hoe komt dat? Een aantal projecten konden samenwerken en er waren ook een aantal projecten die we via de reguliere O&O-kanalen konden laten indienen. Op basis daarvan is er een positieve doorlichting gebeurd van elf projecten. Tien daarvan werden opgenomen in de portfolio van de Vlaamse overheid, eentje heeft de federale overheid opgenomen in de portfolio. De twee overige projecten werden negatief geëvolueerd, omdat ze onvoldoende pasten binnen de prioriteiten van de Vlaamse Regering of omdat ze niet geschikt bleken te zijn voor een IPCEI-aanvraag. Zo zijn we dan tot tien aanvragen gekomen. Het is dus een proces van cocreatie geweest. We hebben niet top-down beslist: jij wel, jij niet, jij wel, jij niet. Het is een heel intensief proces geweest. En dat is ook nodig, omdat het een nieuwe technologie betreft. Dat kun je niet top-down doen. Je moet dat samen met de projectindieners evalueren.
Ik kom tot de vragen die wat breder gaan dan het pure waterstofgedeelte. Eerst ga ik in op de vragen in verband met de klimaattransitie van de basisindustrie. We hebben, met u erbij, collega Rzoska, een uitgebreid debat gehad naar aanleiding van een vraag van u en van collega Bothuyne. Het vastleggen van de prioriteiten maakt deel uit van de programmanota. Maar we zullen dit ontwerp van decreet na de definitieve goedkeuring hier in de commissie ter bespreking voorleggen. We hebben een eerste goedkeuring gehad op de ministerraad en dat komt naar de commissie, collega Rzoska. We zullen daar nog een boeiend debat over voeren.
In de Vlaamse waterstofvisie volgen we de prioriteiten die u zelf aanhaalt: eerst maximaal elektrificeren van bestaande processen – de elektrische auto’s, maar ook de industriële processen op elektriciteit in plaats van met fossiele brandstoffen – en de productie van hernieuwbare elektriciteit. Duurzame waterstof kunnen we dan inzetten op processen die moeilijk te elektrificeren zijn. Daarbij denk ik vooral aan het zwaar transport, bijvoorbeeld de scheepvaart, of grondstoffen en brandstoffen in sommige industriële processen.
Maar collega’s, u weet als geen ander dat innovaties snel gaan. Men spreekt al een tijdje van elektrische vrachtwagens, terwijl dit enkele jaren geleden ‘out of the question’ was, men dacht daar niet aan. Nu wordt daar wel aan gedacht, het gaat dus supersnel. Ik geef dit voorbeeld om aan te tonen dat het niet eenvoudig is om a priori keuzes te maken, omdat we permanent vooruitschrijdend inzicht zullen nodig hebben. Daarom hebben we een kader nodig vanuit de overheid: de Vlaamse waterstofvisie en vooral het decreet van de governance rond industriële klimaattransitie. We voeren ook de nodige studies uit, bijvoorbeeld rond de vergroening van onze energiedragers, om op korte en lange termijn de juiste keuzes te maken. Maar ik hoed mij ervoor om zelf te zeggen ‘het zal dat en dat zijn’, omdat ik merk dat we worden ingehaald door de innovaties die bezig zijn. Ik wil vermijden dat we daar plots een remmende voorsprong zouden krijgen omdat we te scherp hebben gekozen, waardoor je bepaalde ontwikkelingen uit de range zet, terwijl dat eigenlijk een foute keuze zou zijn geweest.
Rond het IPCEI-proces is er een heel goede samenwerking geweest met het federale niveau. We hebben samen de ‘call of interest’ gelanceerd. Maar uiteraard blijven we nu verder in contact. Ook met collega Van der Straeten zijn er gesprekken. Waterstof is op beide niveaus een prioriteit, zowel voor Vlaanderen als voor de Vlaamse industrie, maar ook voor de Federale Regering. Ik hoop dat we elkaar geen vliegen zullen afvangen over wie er de sterkste visie heeft. We kunnen maar op één manier winnen, namelijk door een gezamenlijke, complementaire visie te hebben. Dat is mijn ambitie. Bedrijven hebben er echt geen boodschap aan dat we concurreren in wat we gaan subsidiëren. We moeten dat complementair aan elkaar kunnen doen.
Wat het routeplan betreft, staan wij in contact met het bedrijfsleven en de havens. Zoals ik al zei, is top-down opleggen moeilijk voor mij. We kunnen dat routeplan opbouwen door het bijvoorbeeld te vergelijken met onze buurlanden, maar wel altijd in samenwerking met de sectoren. U hebt het zelf gezegd: in Vlaanderen of België zullen we niet voldoende hernieuwbare elektriciteit kunnen produceren om heel onze industrie te voorzien van duurzame waterstof. We zullen dus ook naar import moeten kijken. We hebben daarvoor een studie van de Waterstofimportcoalitie, die onder andere heeft onderzocht uit welke landen en in welke vorm waterstof heb beste wordt geïmporteerd. Doen we dat beter als waterstof, als e-brandstof zoals methanol, of bijvoorbeeld als ammoniak?
Ook de Federale Regering heeft hier een aantal initiatieven genomen. Voor mij is het contact met de waterstofcoalitie heel waardevol om te kijken welke economische opportuniteiten we het best kunnen nemen.
Dan heb ik het nog even over het MOU met de Investeringsbank. Ik ben heel blij dat we die afgesloten hebben. De doelstelling bestaat erin om een raamwerk op te stellen voor de beoogde samenwerking tussen de Vlaamse regio en de Europese Investeringsbank om projecten te identificeren waaraan de EIB ondersteuning kan verlenen in de vorm van advies of financiering. Want je mag dat niet onderschatten: een EIB is niet alleen financiële support; die hebben ook een pak deskundigen in de bank die ook zeer, zeer nuttig zijn om advies te geven. Eigenlijk hebben die een heel mooi overzicht over wat er in Europa allemaal aan het gebeuren is. Dus ook vanuit dat perspectief is het voor mij heel nuttig om die MOU met hen te kunnen sluiten. Met zo’n MOU kunnen we gemakkelijker Europese financiering aantrekken om de Vlaamse duurzame waterstofprojecten te ondersteunen.
Dan was er de vraag rond de kmo’s. Het was een van de aanbevelingen van de VLAIO-studie van vorig jaar om voor de klimaattransitie van de basisindustrie ook te zorgen voor plaatselijke dienstverlening en knowhowdragers die dat kunnen ondersteunen. Jullie weten dat ik het zelf heel belangrijk vind om onze Vlaamse kmo’s te betrekken in die innovatie. Dat IPCEI-proces is voor een doorsnee kmo eigenlijk een te grote, te zware administratie, ik ga daar eerlijk in zijn. Maar anderzijds zorgen die IPCEI-projecten voor voldoende spill-overs waardoor andere bedrijven en kmo’s er een voordeel uit halen. Ik geef een voorbeeldje. Een kmo die werkt op de ontwikkeling van membranen heeft er baat bij dat een grote producent van waterstoffabrieken – waar membranen een belangrijk onderdeel van zijn – in Vlaanderen zal kunnen uitbreiden. Door zo’n IPCEI-project kun je er dus eigenlijk voor zorgen dat kmo’s daar mee van profiteren, zonder dat zij per definitie de indiener ervan moeten zijn. Want ik ben het met jullie beiden eens. Er kunnen ook interessante waterstofinnovaties plaatsvinden bij kmo’s, maar dat betekent wat mij betreft niet dat IPCEI de enige manier is om die kmo’s daarin te ondersteunen. Ik heb al gezegd dat er een paar programma’s via de reguliere steun bij VLAIO ondersteuning hebben gekregen.
Ik hoop op jullie talrijke vragen toch een wat breder inzicht verschaft te hebben in de wijze waarop we dit zeer interessante dossier verder aanpakken. Ik had drie jaar geleden niet gedacht dat ik ondertussen ook een waterstofexpert aan het worden zou zijn. Ik ben het nog niet helemaal, maar ik doe mijn best.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw uitgebreid antwoord. Ik ben het met u eens dat het een boeiend gegeven is. En u hebt eigenlijk al mijn vragen beantwoord, dus op dat vlak is er geen enkel probleem. Ik hoor ook graag dat die samenwerking met het federale niveau goed loopt, en dat het ook niet de bedoeling is om elkaar vliegen af te vangen. Maar dat was ook niet de achtergrond van mijn vraag.
Ik begrijp ook wel de positie wat betreft de elektrificatie van bijvoorbeeld vrachtwagens. Er zijn er op dit moment in heel Vlaanderen twee ingeschreven, maar wij hebben een verleden in de commissie Mobiliteit. Toen dachten we allemaal dat elektrische vrachtwagens niet echt een optie zouden zijn. Men zat toen, een aantal jaar geleden, al te kijken naar waterstof. Maar kijk, zoveel jaar later blijkt er dan toch een mogelijkheid te zijn op een bepaald niveau om vrachtwagens elektrisch te laten rijden.
Dus ik begrijp eigenlijk helemaal wat u op dit moment aan het doen bent, en ik kijk natuurlijk ook wel uit naar het ontwerp van decreet dat naar de commissie komt. Want ik denk, collega's, dat het toch wel belangrijk is dat we dat ook als parlement zeer goed van nabij opvolgen.
Ik heb niet echt bijkomende vragen, voorzitter, maar ik ben wel heel tevreden met het antwoord van de minister.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, ook van mijn kant dank voor de antwoorden. Ik heb nog een vraag en een reactie op wat in de vraag om uitleg van collega Rzoska staat. We moeten er uiteraard eerst voor zorgen dat de groene energie die we produceren, meteen als elektriciteit wordt gebruikt, want dat is de goedkoopste manier van transformeren. Als je dat eerst moet omzetten naar waterstof om er dan eventueel opnieuw energie of elektriciteit van te maken, dan heb je twee keer of minstens één keer een rendementsverlies. Anderzijds heb je, zoals ik vroeger altijd heb gesteld, in principe drie stukken in ons waterstofgebeuren. Ten eerste is er de productie van waterstof. Daarbij kan je discussiëren over de vraag vanwaar dat waterstof komt en welke kleur dat waterstof heeft. Ten tweede moet het waterstof ook worden getransporteerd. Ten derde is er de applicatie.
Minister, op uw website – en het is daarvan dat ik heel wat informatie heb gehaald – gaat het vooral over de applicatie. Het omzetten naar methanol is een project in zowel de haven van Gent als de haven van Antwerpen. Het gaat ook over een bedrijf in Oevel dat machines bouwt. Dat stemt me wel gerust: we focussen ons vooral op de applicatie, zonder een voorafname te doen op de tweede reeks projecten die erbij kunnen komen, op de ‘tweede golf’. Er is inderdaad Hyoffwind in Zeebrugge. Oké, dat is nu heel typisch van: ‘Ik heb een overschot aan elektriciteit, wat kan ik daarmee doen?’ Is dat rendabel of niet rendabel? Dat zal later moeten blijken, als je daarmee maar voor een beperkt aantal uren waterstof kan opslaan.
U kunt zeggen dat u goed samenwerkt met minister Van der Straeten. Dat is juist, maar we moeten ook nog altijd discussiëren over waar men de competentie zal leggen voor de verschillende zaken. Het lijkt me nu dat transport vooral federaal blijft, wat ook enigszins logisch is. Gastransport is ook federaal. De distributiefactor zit dan op het regionale niveau. Veiligheid en productnormering zijn ook federaal. Dat is ook logisch, want ook voor gas is dat zo. De productie ‘as such’ en de applicatie zijn gewestelijk. Dat lijkt mij ook logisch. Ik zie dan echter plots een artikel verschijnen in de krant met de federale energieregulator die, zonder veel kennis te hebben over de markt, zegt: ‘Momentje, wacht even, ik heb wel zin om in dezen wat regels te gaan vastleggen.’ Ik ben nu wel bang dat het vastleggen van regels door een energieregulator wel eens tot discussies zou kunnen leiden. U weet immers ook zeer goed dat momenteel de grote speler inzake waterstof Air Liquide is, dat bijna de markt monopoliseert, zeker als het gaat over de productie en het transport ervan. Bent u daarvan op de hoogte? Ik wil vragen dat u dat zeer zorgvuldig zou bekijken, samen met minister Van der Straeten, opdat de regulator niet aan regeldrift zou doen, waardoor waterstofprojecten plots weer veel te veel zullen worden verengd en in een bepaald carcan zullen worden gestoken, wat er eigenlijk toe zal leiden dat er geen projecten zijn.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u wel voor de interesse. Collega Rzoska, bedankt ook voor de appreciatie. Ik zal nog kort antwoorden op een aantal aanvullende vragen. Wij doen ook onderzoek naar een radicale verbetering van de efficiëntie van elektrolyse. Dat is een onderzoek van het Interuniversitair Micro-elektronicacentrum (imec) en de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) met onder andere DEME. Je hebt ‘nanomesh’: dat is technologie van imec die veelbelovend is en die we daar nu ook zouden opschalen. Collega Rzoska, als het trouwens gaat over de vrachtwagens, dan gaat het over middelzware vrachtwagens voor lokale belevering en niet noodzakelijk over de heel zware vrachtwagens voor lange afstand. We werken dus samen. Dit is heel veelbelovend, zoals ik zei.
Zo kom ik bij de bevoegdheidsverdeling, collega Gryffroy, een teer aandachtspunt. We hebben ook al energie verloren door te kijken wie precies waarvoor bevoegd is, maar voor mij is het van belang dat de kat muizen vangt, om het zo te zeggen. Wij focussen ons dus op slimme toepassingen, bijvoorbeeld duurzame brandstoffen, methanol in de opgevangen CO2, en duurzame waterstof. Ook bouwen we expertise uit rond het efficiënter maken van de waterstoffabrieken. Dat is dat project van imec en VITO, maar ook een IPCEI-project rond de bouw van een fabriek die een waterstoffabriek maakt. Dat is ook belangrijk. Dat is technologie die we straks ook in het buitenland kunnen inzetten en zo kunnen we onze expertise ook exporteren. Dat is ook superinteressant.
Ik kom dan tot de vraag rond de energieregulator. Dat is ook een belangrijk aandachtspunt, collega Gryffroy. De gesprekken rond de bevoegdheidsverdeling zijn lopende. Dat is complex, zoals veel dingen in ons land. We moeten daar met voorzichtigheid mee omgaan, u stelt dat terecht. Ik vind vooral dat we het constructief moeten aanpakken en ik deel uw bezorgdheid dat we er vooral voor moeten zorgen dat er goede projecten komen en dat niet alles weggedelegeerd wordt. Dat is een belangrijk aandachtspunt.
De heer Rzoska heeft het woord.
In dezen wil ik alleen maar zeggen dat wij vanuit Groen die evoluties heel goed opvolgen. Maar nogmaals, ik was heel tevreden met het antwoord van de minister. Op dat vlak heb ik dus alle vertrouwen.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik volg dat uiteraard ook op. Als ingenieur vind ik technologische vernieuwing altijd zeer boeiend. Ik ben ook altijd supergemotiveerd als het gaat over de governance. Men kan immers wel zeggen dat het voor een stuk energieverloren tijd is, als ik het zo mag uitdrukken, maar als de governance op voorhand niet goed en duidelijk gedefinieerd wordt, leidt dat achteraf altijd tot problemen. Dat moet dus gewoon gebeuren. Ik denk dat Duitsland daarin toch wel een stapje verder staat. Daar hebben ze ook al afspraken gemaakt wie op die markt kan zitten, dat de prijzen transparant moeten zijn, enzovoort. We zitten met een machtige private speler. We moeten maken dat straks niet alles door hen gemonopoliseerd wordt, tenminste als het gaat over het transport en de distributie, bijvoorbeeld tussen Gent en Antwerpen en in Antwerpen zelf.
Ik vind dus de gesprekken die u voert met het federale niveau over de bevoegdheidsverdeling en om de regulator zich daar zo min mogelijk in te laten moeien, wel cruciaal om achteraf niet geconfronteerd te worden met dat we geld gestoken hebben in prachtige en zeer technologische projecten, maar dat we dan plots weer bij de bok gezet zijn, zoals men dat dan noemt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.