Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik wil eerst en vooral collega Ongena bedanken. Hij heeft een schriftelijke vraag gesteld die geleid heeft tot deze vraag. Ik weet dat het niet gebruikelijk is om op basis van schriftelijke vragen van collega's zelf een parlementaire vraag te stellen, maar ik heb het toch gedaan, omdat ik het een relevante vraag vond van collega Ongena en omdat ik het antwoord toch minstens het bespreken waard vond.
Misschien eerst iets over SWT’ers (stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag): ik had zelf altijd gedacht, tot voor een aantal maanden, dat mensen die op SWT waren, zelf ook geen ambitie meer hadden om nog te werken, door het feit dat het verschil tussen werken en niet-werken bij die mensen zodanig groot is. Ik heb zelf gemerkt, onder meer door het privé-initiatief dat ik heb opgestart, dat er eigenlijk wel redelijk wat SWT’ers zijn die wel nog willen werken en die ook heel proactief zelf vragen of er mogelijke opdrachten zijn voor hen. Het probleem is dat wanneer die SWT’ers zien wat ze zullen verdienen met die opdrachten en welk verschil dat zal maken met het status-quo, ze om vaak zeer begrijpelijke redenen zeggen dat in dat geval aan de slag gaan voor hen, echt niet interessant is. Ze gaan nauwelijks meer verdienen dan ze op dat moment hebben in het statuut dat ze hebben.
VDAB zegt dat de aangepaste beschikbaarheid van de SWT’ers het hen zo moeilijk maakt om SWT’ers te gaan activeren. Ik ben het er volkomen mee eens dat die aangepaste beschikbaarheid op de schop moet en dat VDAB zelf moet bepalen wat het type beschikbaarheid is. Maar ik blijf mij wel nog altijd afvragen of het überhaupt mogelijk is om die mensen mee te krijgen in een verhaal waarin ze financieel eigenlijk status quo blijven, maar wel van niet-werken naar werken gaan, ondanks het feit dat ik er 100 procent van overtuigd ben dat 99 procent van die mensen bewust en graag opnieuw aan de slag wil gaan.
Wat collega Ongena heeft vastgesteld of waartoe zijn vraag heeft geleid, is dat VDAB nauwelijks nog moeite doet om vacatures aan te bieden aan SWT’ers. Dat is niet nieuw. Een aantal jaar geleden hebben collega Bothuyne en ikzelf blootgelegd dat amper 2,5 procent van de SWT’ers opnieuw aan de slag zou gaan. We hebben toen ook gezien dat VDAB een minimaal aantal vacatures aan SWT’ers heeft voorgelegd. Toenmalig minister Muyters zei dat hij aan VDAB zou vragen om een tandje hoger te schakelen. Uit de cijfers van collega Ongena blijkt dat alleszins niet. Integendeel, er is nog een tandje lager geschakeld, terwijl de acute nood aan mensen vandaag nog veel groter is. Ik ben de eerste om VDAB te steunen in zijn vraag naar een aangepast kader, maar dat neemt niet weg dat ik ook de eerste zal zijn om heel kritisch te zijn over de voorliggende cijfers, net zoals collega Ongena in zijn reactie.
Hoe kunnen we de SWT’ers beter inlichten over hun rechten en plichten? VDAB zegt dat er daarover bij die mensen verwarring is.
Wat zal VDAB doen om de SWT’ers beter bewust te maken, te begeleiden en te activeren naar de arbeidsmarkt?
Hoe zult u de gegevens en de vorderingen over de acties ten aanzien van de SWT’ers beter opvolgen? Als er een vacature komt en mensen aanvaarden die job niet omdat het financieel een status-quo is, dan wordt er wel een werkloosheidsuitkering toegekend aan iemand die wel een passende job kan uitoefenen. Dat is niet terecht en dan moet er ingegrepen worden. Het frustreert me wel een beetje dat VDAB op dat vlak niet ingrijpt. Ik zie de sancties niet als een doel, maar ik vind wel dat het de normaalste zaak van de wereld is dat er geraakt wordt aan de werkloosheidsuitkering als je een passende job kunt hebben en je die niet wilt uitoefenen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Ronse, ik probeer zo goed mogelijk op uw vraag te antwoorden. Ik zal beginnen met u gelijk te geven. Het informeren van de SWT’ers over hun specifieke situatie is een heel belangrijk aandachtspunt. Ik ben het daar volkomen mee eens. Ik hoor van VDAB dat veel SWT’ers ervan overtuigd zijn dat ze met brugpensioen zijn en niet meer beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt. Het is heel moeilijk om mensen die er echt van overtuigd zijn dat ze met brugpensioen zijn en niet meer beschikbaar moeten zijn, terug in de ‘mindset’ te krijgen om op zoek te gaan naar werk. Dat geeft frustraties bij de SWT’ers zelf en bij de bemiddelaars. We moeten die frustraties vermijden.
Er zijn veel partijen betrokken bij het correct informeren van SWT’ers. Werkgevers die een werknemer in het SWT laten vertrekken, mogen dat niet voorstellen als een manier om vervroegd met pensioen te gaan. In een tweede stap moeten de vakbonden hun leden ook de juiste informatie bezorgen over het SWT. Ook hier is het opnieuw belangrijk om duidelijk te maken dat dat geen vorm van brugpensioen is. SWT’ers zijn werkzoekenden en moeten effectief werk zoeken. VDAB moet in een latere fase ook duidelijke informatie bezorgen.
Het bijstellen van de foutieve perceptie over het SWT moet door alle betrokken partijen gebeuren en begint met de juiste term SWT, namelijk het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, te gebruiken en niet langer de term ‘brugpensioen’. Ook wij moeten daar aandacht voor hebben. Ik lees dat zelfs RVA de foutieve term ‘brugpensioen’ hanteert in zijn communicatie.
Ik vind niet dat we VDAB hier met alle zonden van Israël moeten beladen. Als iemand ervan overtuigd is dat iemand met brugpensioen gaat, is het ongelooflijk moeilijk de mensen op andere gedachten te brengen. Het vergt een verantwoordelijkheid van iedereen. Omdat een goede en correcte informatie aan de SWT’ers essentieel is, vroeg ik aan VDAB om actief een aanbod voor te bereiden met informatie over het statuut SWT. Op deze manier wil ik misverstanden vermijden en meer positieve en succesvolle trajecten naar werk aanmoedigen. VDAB zal dit aanbod de komende dagen doen aan de sociale partners om ook hun leden te informeren. Hierbij ook een warme oproep aan de sociale partners om in te gaan op dit aanbod.
VDAB is dus niet de eerste partij aan zet. Het is wel vaak de eerste organisatie die SWT’ers ervan op de hoogte brengt dat ze nog altijd beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt. VDAB zal de startcommunicatie naar SWT’ers aanpassen zodat ze onmiddellijk bij hun inschrijving als werkzoekende weten dat ze snel gecontacteerd zullen worden door VDAB.
Daarnaast wil ik ook het bemiddelingsaanbod versterken. Naast de snelle opstart van de begeleiding die vandaag al bestaat, gaat VDAB nog dit jaar van start met een nieuwe uitbesteding “Integrale Begeleiding Plus”. Die intensieve begeleiding zal zich richten op de groep die al minstens 1 jaar werkzoekend is en moeilijk een job vindt. De groep van meer ervaren werkzoekenden zal hier zeker voor een groot stuk onder vallen. Tijdens dit traject wordt via jobhunting gezocht naar een job op maat van de werkzoekende en wordt ook in overleg gegaan met de werkgevers over de mogelijkheden bijvoorbeeld inzake premies voor werkpostaanpassing of doelgroepkortingen.
Al die acties zullen ook voldoende geëvalueerd worden om te bepalen wat de precieze resultaten zijn. Collega’s, er is dus veel werk aan de winkel. Hierbij is VDAB slechts de derde partner in de keten; maar wel altijd de partner die het slechte nieuws moet brengen. Dat is geen goede zaak.
De heer Ronse heeft het woord.
Er is inderdaad werk aan de winkel in de communicatie hierover. Ik heb trouwens ook nog dikwijls het woord ‘bruggepensioneerde’ gebruikt. Ik heb dat altijd bewust gedaan om het federale niveau wat te kietelen, omdat ik vind dat de uitstroom weinig veranderd is sinds de hervorming van het stelsel. Maar ik wil een toegeving doen. Ik engageer mij om voortaan de term ‘SWT’ te gebruiken. Ik hoop dan wel dat wij verder gaan dan een puur communicatieverhaal tussen de sociale partners en de RVA. VDAB moet zich engageren om iedereen die in dat stelsel instroomt vanaf dag 1 op te volgen alsof het een klassieke uitkeringsgerechtigde is. De VDAB moet even ambitieus zijn met die mensen wanneer er passende vacatures worden aangeboden, wanneer er een afsprakenblad wordt gemaakt, en wanneer er engagementen worden gevraagd om effectief stages en opleidingen te volgen. VDAB moet daarin streng maar rechtvaardig zijn. Wij zijn er allemaal bij gebaat dat die mensen dat op die manier gaan doen.
Ik zou toch graag een soort van actieplan willen bij de VDAB om die aanpak mogelijk te maken. Ik weet dat de aangepaste beschikbaarheid niet eenvoudig is voor de VDAB. Maar daarin moeten wij toch tot de limieten van onze bevoegdheden gaan en er heel veel ambitie in tonen. De huidige conjunctuur en arbeidsmarkt noopt ons daar echt toe, en het gaat ook puur over rechtvaardigheid.
De heer Ongena heeft het woord.
Ik sluit mij naadloos aan bij de oproep tot meer ambitie van collega Ronse. Ik heb hierover onlangs een schriftelijke vraag gesteld. Het antwoord deed mij de wenkbrauwen fronsen. Als je ziet dat in 2019 van alle SWT’ers – geen bruggepensioneerden – maar ongeveer de helft een jobsollicitatieopdracht kreeg. Dat is sindsdien verder gezakt naar 0,09.
Dat betekent dat van alle 100 SWT’ers er maar 9 een sollicitatieopdracht kregen. De 91 anderen werden eigenlijk met rust gelaten. Dat zijn natuurlijk cijfers die helemaal niet aanvaardbaar zijn op het moment dat we de ambitie hebben om naar 80 procent werkzaamheidsgraad te gaan. We weten allemaal waarom dat zo nodig is. We weten dat van de inactieven die we moeten proberen te activeren, de mensen in SWT geen kleine groep zijn. Het gaat over 57.000 mensen in Vlaanderen. We mogen die dus echt niet loslaten en we moeten ze opnieuw proberen aan het werk te krijgen.
Toen ik met die cijfers naar buiten kwam, kreeg ik twee reacties. De ene reactie, vaak vanuit vakbondszijde, is kort samengevat: laat die mensen met rust. Ik ga daar absoluut niet mee akkoord. Je kunt niet enerzijds klagen, en terecht klagen, dat er overal personeelstekorten zijn, dat de werkdruk daardoor toeneemt op mensen die vandaag nog wel actief zijn en dan vragen dat een poule aan SWT’ers met heel veel ervaring met rust worden gelaten. Anderzijds kreeg ik ook de reactie – ik sluit me daar aan bij de heer Ronse – van heel wat SWT’ers die graag terug aan de slag zouden willen gaan, dat ze slecht of amper begeleid worden door VDAB. Dat bevestigt het verhaal dat we ook in de cijfers zien, namelijk dat er toch te weinig inspanningen gebeuren. Als ze al begeleid worden, is het vaak een onaangepaste begeleiding. Ik heb bijvoorbeeld een verhaal van iemand die werd doorgestuurd naar wijk-werken. Ik denk toch niet dat het de bedoeling is dat we SWT’ers richting wijk-werken oriënteren. Minister, wat vindt u daarvan? Vindt u het kunnen dat we SWT’ers richting wijk-werken oriënteren?
Denkt u niet dat er nood is aan een grondige doorlichting over de manier waarop VDAB met SWT’ers aan de slag gaat? We moeten daarbij heel duidelijk meegeven dat we hen niet loslaten en dat ze inderdaad geen bruggepensioneerden zijn, actief moeten blijven en mee moeten zoeken naar een nieuwe job. Er moet ook duidelijk aan VDAB worden gevraagd om aangepaste begeleiding te geven en ernstig met die mensen om te gaan, rekening houdend met hun capaciteiten en het niet te laten overkomen als een verplicht nummertje. Ik dring daar toch ook wel aan op meer ambitie. Het is echt wel nodig dat er een grondige doorlichting komt over de manier waarop VDAB met die mensen omgaat.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel voor de aanvullende opmerkingen.
Ik vind het belangrijk, mijnheer Ronse, dat we allemaal zelf de juiste interpretatie huldigen van wat SWT is. Ik herhaal nog eens dat VDAB ook te maken krijgt met mensen die kwaad zijn op de bemiddelaars omdat ze gecontacteerd worden, want in hun perceptie zijn ze met pensioen, zijn ze met brugpensioen. Dat is voor mij echt stap nummer één.
Zowel de heer Ronse als de heer Ongena gaan in op het beperkte aanbod vanuit VDAB richting SWT’ers. Ik vind dat een terechte gevoeligheid. Als je geen concrete opdrachten geeft, kan je ook geen enthousiasme bij mensen creëren. We hebben dat duidelijk besproken met VDAB en ik weet dat de heer Muyters dat ook heeft gedaan in het verleden toen hij nog de bevoegde minister was. Ik deel absoluut die ambitie. Het is zelfs noodzakelijk dat we voor mensen in SWT actief bemiddelen. Het aanbod moet ook op maat zijn van de werkzoekende. Dat kan in bepaalde gevallen – ik sluit dat niet uit, mijnheer Ongena – wijk-werken zijn, maar het kan voor mij niet dat wijk-werken het eerste aanbod is. Dat is absoluut niet oké.
Daarnaast moet ook de informatie duidelijk zijn.
Er zijn dus drie opdrachten. Ten eerste, zowel de werkgevers als de vakbonden moeten correct zijn in de communicatie als mensen op SWT willen gaan. Ten tweede moet VDAB bij de eerste take-in al zeggen wat de situatie is. Ten derde moet er actiever werk worden gemaakt van een waardevol aanbod, waar wijk-werken deel van kan uitmaken maar niet als eerste of enige prioriteit. Dat geeft de indruk dat het enige wat nog goed is voor die persoon wijk-werken is, en dat is ook niet nodig. Maar in sommige omstandigheden kan het wel zijn dat mensen dat ook een goede zaak vinden.
We hebben dus op drie fronten nog wel wat werk te doen.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik denk dat we het daarover helemaal eens zijn. Het zou goed zijn om in de commissie tijd te maken over hoe we die drie fronten dan effectief zullen aanpakken: het communicatieverhaal, VDAB die zijn tenen uitkuist om vanaf dag één goede afspraken te maken met de mensen om hen toe te leiden naar jobs en dan, als derde front, VDAB die streng, maar rechtvaardig is voor wie geen goede wil toont en niet meegaat – ook op dat vlak moet VDAB optreden. Wat mij betreft, zijn dat de drie fronten. Het zou goed zijn om dat eens goed door te spreken in de commissie, desnoods in een overleg tussen u en VDAB, om tot een plan van aanpak te komen en key performance indicators (KPI’s) voor het komende jaar vast te leggen op het vlak van die werf.
Daarnaast – en dat zal ik dan het vierde front noemen – vind ik dat we de geest van onze resolutie en overigens ook de nota van de Vlaamse Regering aan het federale niveau op tafel moeten blijven leggen, namelijk erop aandringen om geen vervroegde uittreding meer te doen. We hopen dus ook op een uitdoving van dat type stelsels. Dat geluid willen we ook consequent laten horen aan het federale niveau. Als dat lukt en we kunnen het eens zijn over die vier fronten, denk ik dat het parlementaire werk van collega Ongena en de vraag die hij heeft gesteld alleszins de juiste impact heeft gehad. Ik steun hem daarin.
De vraag om uitleg is afgehandeld.