Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Claes heeft het woord.
Minister, de toegankelijkheid van de bus- en tramhaltes is al langer een probleem in Vlaanderen. Uit door u aangehaalde cijfers blijkt dat amper 13,3 procent van de haltes toegankelijk is voor personen met een motorische beperking. Voor personen met een visuele beperking ligt dat cijfer nog lager, op 6,4 procent.
Reeds in een schriftelijke vraag van maart 2020 vroeg ik u bij het inzetten van lagevloerbussen voor het faciliteren van het instappen voor mindervaliden en senioren naar de aangepaste infrastructuur hiervoor. Zo moet bijvoorbeeld de berm aan de halte worden verhoogd. Dat is in de meeste gevallen de taak van de lokale besturen waar deze haltes zich bevinden.
Eind november 2020 hebt u het Masterplan Toegankelijkheid voorgesteld. Zo moet 50 procent van de haltes van het kern- en aanvullend net toegankelijk zijn tegen 2030, zodat ongeveer 70 procent van de reizigers kunnen rekenen op een toegankelijke rit. Er wordt in 2021 dan ook 3,8 miljoen euro geïnvesteerd in het toegankelijk maken van haltes langs gewestwegen. Alle Hoppinpunten moeten ook 100 procent toegankelijk zijn. Dat zijn de haltes langs gewestwegen.
Om meer toegankelijke haltes langs gemeentewegen te verkrijgen, lanceerde u de projectoproep Toegankelijke Haltes, die kadert binnen het Masterplan Toegankelijkheid. De projectoproep Toegankelijke Haltes voorziet verschillende drijfveren voor lokale besturen. Steden en gemeenten kunnen het charter Masterplan Toegankelijke haltes ondertekenen en zich zo engageren om toegankelijke haltes aan te leggen of bestaande haltes toegankelijk te maken en om bij elke investering in het openbaar domein een toegankelijkheidstoets te doen. Daarnaast voorziet u een subsidie van 5000 euro voor het toegankelijk maken van een halte of het aanleggen van een toegankelijke halte langs gemeentewegen. Voor gemeenten trekt u 1,8 miljoen euro uit. Dat budget zal 350 extra toegankelijke haltes langs gemeentewegen opleveren. Vlaanderen organiseert ook een coachingtraject waarbij lokale besturen ondersteund worden door Inter bij de opmaak en uitvoering van een actieplan.
Minister, denkt u dat het voorziene budget voldoende is voor het toegankelijk maken van haltes aan gewestwegen tegen 2030? Ook de Mobiliteitsraad (MORA) maakt deze bedenking en vraagt tevens om een periodieke rapportering te doen over de stand van zaken over de toegankelijkheid van haltes en Hoppinpunten. Deelt u zijn visie?
Wat is tot op heden de respons van steden en gemeenten wat betreft het charter Masterplan toegankelijke haltes? Doen de steden en gemeenten veel beroep op het coachingtraject van Inter Vlaanderen? Zijn er steden en gemeenten die een voortrekkersrol spelen? Is er daarbij een soort van rangschikking? Worden lokale overheden die achterblijven extra gestimuleerd of misschien zelfs door u geïnterpelleerd?
Ook de MORA stelt voor een centraal meldpunt te creëren en daarnaast ook geanonimiseerde data te verzamelen over het effectief en potentieel gebruik van haltes door minder mobiele mensen. Zo dragen de gebruikers zelf bij aan de prioritering en rapportering. Wat vindt u van dit standpunt van de MORA, specifiek over het creëren van zo’n centraal meldpunt?
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u voor uw vraag. Het is iets dat regelmatig terugkomt en dat zeker de moeite is om te blijven opvolgen: het toegankelijk maken van onze haltes langs gewestwegen, maar ook langs onze gemeentewegen.
We spreken van haltetoegankelijke lijnen als de helft van de halteplaatsen op die lijnen toegankelijk zijn. We maken hier natuurlijk het onderscheid tussen gemeentewegen en gewestwegen. Voor gemeentewegen hebben we jaarlijks een bedrag van 1,8 miljoen euro voorzien, specifiek voor de bestaande haltes. Uiteraard hebben we ook de subsidies voor de lokale besturen voor het inrichten van Hoppinpunten. Op het moment dat men vandaag nieuwe Hoppinpunten gaat lanceren, gaan we ervan uit dat bij de aanleg van nieuwe er sowieso altijd rekening wordt gehouden met alle toegankelijkheidsvereisten.
Daarnaast hebben we ook de haltes langs gewestwegen, waarvoor we dat bedrag van ruim 3,8 miljoen euro hebben voorzien. Dat budget zit eigenlijk bij het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) binnen de doorstroming. Dat wordt daar gemonitord. Soms heb je een aantal onzekere factoren waarom een bepaalde halte snel uitgevoerd kan worden of niet. Maar dat wordt binnen AWV zelf gemonitord en dan gaat men kijken in welke mate daar eventueel een herschikking moet gebeuren. Op dit ogenblik zijn dat de middelen die men daarvoor uittrekt.
Wat het charter voor het Masterplan Toegankelijkheid betreft, zijn er ondertussen 32 gemeenten die het Mobiliteitscharter al ondertekend hebben. Voor de eerste lichting van het coachingtraject hebben zich 26 gemeenten aangemeld. Deze gemeenten worden nu één jaar lang door Inter begeleid bij de opmaak van een soort actieplan om heel gestructureerd te werken aan de uitrol van het aanleggen van toegankelijke haltes.
Het is de bedoeling om met tal van sensibiliserende maatregelen lokale overheden die achterblijven, die op dit ogenblik niet inzetten op die toegankelijke haltes, mee over de streep te trekken en te laten leren van de goede voorbeelden en hen zodoende te overtuigen om hierin maatregelen te nemen.
Wat betreft de adviezen van de MORA, kan ik u meegeven dat wij die uiteraard zeer waardevol vinden en ook mee ter harte nemen. Specifiek wat de betrokkenheid en het delen van informatie betreft, zijn we in overleg met onder meer Niets Over Ons Zonder Ons (NOOZO), de Vlaamse adviesraad handicap.
Alleszins is het ook goed dat we op lokaal niveau gebruikersstandpunten kunnen meenemen in de prioritering van de toegankelijk aan te leggen haltes. Zo wordt in de methodiek die Inter hanteert voor de opmaak van een actieplan reeds bijzondere aandacht besteed aan de inbreng van plaatselijke ervaringsdeskundigen, meestal de eigen gemeentelijke administratieve diensten die heel goed weten waar de nood het hoogst is om werk te maken van die toegankelijke haltes.
We gaan alleszins met al deze aanbevelingen aan de slag. We hebben sowieso ons meldpunt bij AWV, maar we hebben ook telefonische meldingen, we hebben ook een burgerplatform. Daar kunnen dus al tal van meldingen gedaan worden. Nog een nieuw volledig platform uitrollen, ik denk dat dat iets minder aangewezen is. Ik denk dat we beter gebruikmaken van de verschillende meldkanalen waar men op dit ogenblik al terechtkan en daarmee aan de slag gaan en er zo voor te zorgen dat, als er bijkomende vragen of suggesties zijn die daar ter kennis gebracht worden, ze ter harte genomen kunnen worden om gevolg te kunnen geven aan de noodzaak van de bijkomende locaties.
De heer Claes heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw aandacht. Het is positief dat hier steeds meer aandacht naartoe gaat. Het is ook positief dat bij de aanleg van Hoppinpunten er van bij de start rekening mee wordt gehouden. Iets minder positief ben ik over het charter Masterplan toegankelijke haltes. U zegt dat 32 lokale besturen het ondertekend hebben, maar we tellen in Vlaanderen 300 gemeenten. Dat is dus nog maar 10 procent. Ik stel voor dat u daar iets meer reclame voor gaat maken bij de lokale besturen, want ik vind het vrij belangrijk. Op een bus stappen lijkt voor ons, mensen die fysiek in orde zijn, heel evident. Het is pas als je eens meegaat met iemand die in een rolstoel zit of zelfs nog maar een kinderwagen gebruikt, dat je beseft dat die mensen tegen heel veel obstakels aanbotsen. Dat is jammer, want dat is een extra belemmering voor die mensen om gebruik te kunnen maken van het openbaar vervoer.
Ik ben tevreden met uw antwoord, minister, maar ik hoop dat u bij die lokale besturen iets meer reclame gaat maken voor het charter Masterplan toegankelijke haltes.
De heer Keulen heeft het woord.
Het feit dat hier meteen drie handjes opgaan, geeft aan dat dit iets is dat deel uitmaakt van onze leefwereld, waarover wordt gesproken aan de keukentafel. U bent iemand met een gemeentelijke reflex, u hebt een heel lange ervaring in het gemeentelijk bestuur. Je kunt eigenlijk met de grootteorde van middelen die Vlaanderen hanteert met een bescheiden omvang aan budgetten op dat vlak van toegankelijke haltes een wereld van verschil maken en daarbij ook altijd eer doen aan hetgeen al gebeurt. Er gebeurt al het een en het ander. Maar ik denk dat je daar met soms nog wat geld bij te zetten, echt waar, een wereld van verschil kunt maken.
Ik wil u trouwens bedanken. Op dit ogenblik wordt er met relancemiddelen die u hebt ontvangen, zwaar geïnvesteerd om de oversteekplaatsen op de gewestwegen, onder meer de N78 in het Maasland, veiliger te maken. Bij ons zijn die werken bezig. Ik krijg precies uit diezelfde doelgroep waar onze formele voorzitter naar verwees – mensen die in een rolstoel zitten, mensen die zich voortbewegen met behulp van een rollator, mensen die dat op krukken doen – signalen dat zij er meteen het voordeel van inzien, niet alleen wat betreft de toegankelijkheid, maar ook wat betreft het verhogen van de verkeersveiligheid.
Ik denk ook, minister, dat door het feit dat we bezig zijn met het hele verhaal van basisbereikbaarheid en ook het verhaal van de ‘last mile’, die helemaal anders wordt georganiseerd, je een feitelijke sanering van opstapplaatsen krijgt. Dus, je gaat daar eigenlijk inderdaad met gewoon wat extra geld een hele wereld van verschil kunnen maken. Misschien kunt u ook met relancemiddelen daar nog wat meer op inzetten, omdat dat eigenlijk de kleine stappen zijn die in de kleine biotoop van zo’n lokale samenleving oprecht een wereld van verschil kunnen maken en betekenen.
We beginnen daar ondertussen ook allemaal ervaring mee op te doen. Wij schrijven ieder jaar als gemeente Lanaken daar een budget voor in. Maar dat gaat dan zo druppelsgewijs vooruit. Met wat hulp vanuit Brussel erbij kunnen we daar een extra verschil maken. Dat is ook nooit voorwerp van ideologie. Iedereen vindt dat altijd heel goed en heel mooi dat het gebeurt, want het gaat net over diegenen waar de sympathie groot voor is: mensen die senior zijn, met een beperking of de combinatie van die twee. Maar het kan net zo goed gaan over de moeder met een buggy. Eigenlijk voelt iedereen zich aangesproken.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, de toegankelijkheid van het openbaar vervoer is een heel belangrijk punt voor CD&V en voor de meeste partijen hier in de commissie.
We zeggen altijd dat ons openbaar vervoer pas echt openbaar is als het toegankelijk is voor iedereen, dus ook mensen die minder mobiel zijn – of dat nu is vanwege een handicap of een tijdelijk mindere mobiliteit –, mensen die slechtziend zijn, maar evengoed mensen die met een kinderwagen het openbaar vervoer willen nemen.
Dat dit voor CD&V een heel belangrijk punt is, hebben wij hier vorige week bewezen, toen we met collega Schryvers onze conceptnota over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer hebben toegelicht, maar ook met alle vragen die ik hierover in het verleden al heb gesteld en de conceptnota die ik vorige legislatuur heb ingediend. Die werd trouwens bij de regeringsonderhandelingen gebruikt om de aandacht hiervoor in het regeerakkoord te krijgen.
Die problematiek is gekend; de cijfers over ontoegankelijkheid, zeker voor blinden of slechtzienden, zijn nog altijd enorm hoog. Het is een kwestie van de toegankelijkheid van die rijtuigen, waar enorm veel en grote investeringen in zijn gezet, maar het is ook een kwestie van haltes en infrastructuur. Het gaat dan niet om de haltes op de gewestwegen, maar vooral op de lokale wegen. Daarom zijn we heel blij dat de incentives uit het Masterplan Toegankelijkheid er zijn en dat er werk van wordt gemaakt.
Ik heb wel nog een aantal bijkomende vragen. In de resolutie over het openbaredienstcontract van De Lijn zaten twee elementen rond die toegankelijkheid. Er werd gevraagd om “De Lijn ertoe aan te sporen om nog sterker in te zetten op gestandaardiseerde, correcte en toegankelijke reizigersinformatie, in het bijzonder bij afwijkingen van de dienstregeling, met bijzondere aandacht voor reizigers die minder vertrouwd zijn met digitale toepassingen, zowel via de mobiele applicatie en de website als via aankondigingssystemen op de voertuigen en bij de haltes” en om “de uitvoering van het masterplan voor toegankelijke halte-infrastructuur door de wegbeheerders te ondersteunen”. Mijn vraag hierbij is wat de stand van zaken momenteel is en ook welke plaats toegankelijkheid in de nieuwe beheersovereenkomst krijgt, zowel fysiek als qua informatievoorziening voor slechthorenden en slechtzienden. In het verleden is dat ook heel vaak een werkpunt gebleken. Daarover heb ik in de vorige legislatuur regelmatig vragen gesteld.
U bent tenslotte zeer vooruitstrevend om met MIA de verkeersveiligheid te verbeteren. Lokale besturen kunnen onveilige punten op lokale wegen aanpakken, de Vlaamse overheid op gewestwegen. Kan een dergelijke aanpak ook gebruikt worden om de toegankelijkheid van haltes op lokale en gewestwegen te verbeteren? Wat is uw kijk daarop, minister?
De heer Bex heeft het woord.
Collega’s, dit is een zeer belangrijk thema, waar we nog veel langer over zouden kunnen uitweiden. Ik beperk me een beetje tot het delen van een bezorgdheid en het stellen van een vraag.
Mijn eerste bezorgdheid is de volgende. Het is superbelangrijk dat er op toegankelijke haltes wordt ingezet, maar het is ook belangrijk dat er ook een frequent openbaarvervoersaanbod is. Ik sprak onlangs met een rolstoelgebruiker uit de Westhoek en die zei me dat haar enige optie in het nieuwe vervoerplan was om ‘s morgens samen met de schoolbus de gemeente te verlaten en om ’s avonds met diezelfde bus terug te komen. Dan denk ik dat het zelfs met toegankelijke haltes problematisch is voor die mensen om zich vlot te kunnen verplaatsen. Dat is dus zeker een aandachtspunt. We moeten meer investeren in meer toegankelijke haltes, maar zeker ook in een sterk aanbod, wat momenteel niet gebeurt.
Een tweede punt dat ik wou aankaarten, is dat niet alleen haltes maar ook de vloot van De Lijn toegankelijk moeten zijn. Ik heb u daarover eerder dit jaar ook een vraag gesteld, en daaruit bleek dat maar liefst 47 procent van de tramstellen in Antwerpen nog steeds niet toegankelijk is; in Gent is dat 21 procent. U kondigde aan dat er een offerte was gevraagd om de hermelijntrams toegankelijk te maken. Ik vroeg me af of u kunt zeggen in welke mate die trams meer toegankelijk gemaakt worden en of u op schema zit wat betreft de doelstelling om in 2025 de meeste trams toegankelijk te maken.
Minister Peeters heeft het woord.
Bedankt voor de bijkomende vragen en bedenkingen.
Iedereen geeft aan dat dit een heel belangrijk aspect is, zeker voor mensen die het iets moeilijker hebben om zich te verplaatsen. We moeten daar alle aandacht voor hebben. Bij dezen wil ik iedereen uitnodigen om in zijn of haar gemeenteraad de vraag te stellen om het charter mee te ondertekenen. Ik denk dat dat al een heel belangrijk signaal is. Als ik de lijst zie per provincie, dan denk ik dat ik ook iets in mijn eigen provincie zal moeten doen, want daar zijn er nog niet zoveel die het charter ondertekend hebben. Als we het allemaal mee willen ondersteunen en dat signaal willen geven, dan is dat al een belangrijk verhaal.
Dan wil ik ook nog meegeven dat we inzake het coachingtraject en de mensen die mee het charter ondertekend hebben, ook de prijs hebben van de meest verdienstelijke gemeente, om op die manier ook meer aandacht te geven aan het verhaal, zodat er echt bij alle lokale besturen volop werk van wordt gemaakt.
De vloot van De Lijn moet uiteraard ook toegankelijk gemaakt worden. Het gaat niet alleen over de haltes en de Hoppinpunten die toegankelijk moeten zijn, maar uiteraard ook over de vloot van De Lijn zelf. Ook daar wordt volop werk van gemaakt. Dat is ook mee opgenomen in de beheersovereenkomst. En ook in de dienstovereenkomst die met De Lijn moet worden gesloten, zal daar zeker alle aandacht aan geschonken worden.
Op uw laatste vraag heb ik nog niet onmiddellijk een antwoord, mijnheer Bex. Ik zal navragen of De Lijn daar al een recentere stand van zaken over kan geven. Dat kan eventueel via een schriftelijke vraag zijn verdere verloop kennen.
Mijnheer Van de Wauwer, MIA, de bestuurlijke aanpak waarbij we sneller tot een realisatiegerichte uitrol willen komen, geldt voor tal van fietspaden en kruispunten, maar kan uiteraard ook hier ingezet worden voor kleinschalige infrastructuurwerken, waar we die versnelde uitrol doen. De heer Keulen heeft er al naar verwezen dat het in zijn gemeente actief wordt gebruikt. Op die manier willen we heel snel visibiliteit geven aan kleinschalige infrastructuurprojecten, zodat die snel kunnen worden uitgerold. En dat kan in heel Vlaanderen. Dat hoeft niet noodzakelijk beperkt te zijn tot welbepaalde gemeenten die zich daarvoor kandidaat gesteld hebben, dat kan voor alles en voor iedereen. We hebben het daarstraks gehad over procedures en hervormingen die allemaal veel te lang duren. Wel, dit verhaal doet afstand van de procesmethodologie en gaat versneld over tot actie en realisaties op het terrein. Dat is wat we daarmee willen doen, ook voor die kleinschalige infrastructuurwerken die nodig zijn om bijvoorbeeld te zorgen voor meer toegankelijke haltes aan gemeentewegen.
Kortom, er valt nog veel werk te doen, maar ik denk dat als we er met zijn allen, samen met de lokale besturen, werk van maken, we daar sowieso heel wat sprongen vooruit kunnen zetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.