Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Bex heeft het woord.
Ook ik zal mijn vraag laten stellen door een leerling. Dat komt eigenlijk goed uit, gezien het thema: het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs.
Paulien, aan jou het woord.
Op 16 september kreeg u in deze commissie een resem vragen over de onmenselijk lange busritten van leerlingen van het buitengewoon onderwijs, tot meer dan zes uur per dag. Het probleem bestaat al lang, en wordt erger door een stijging van het aantal leerlingen zonder dat de middelen volgen.
De Vlaamse Regering heeft op 3 september 1,8 miljoen euro vrijgemaakt, waarmee veertig extra ritten ingezet kunnen worden door De Lijn. Intussen hebt u sinds 1 oktober echt duidelijkheid over de reguliere planning en kunt u perfect inschatten wat de noden op het terrein zijn.
De extra middelen zijn ruimschoots onvoldoende om het probleem op te lossen. U zei zelf dat u minstens 40 miljoen euro extra nodig hebt om ervoor te zorgen dat geen enkel kind langer dan 3 uur per dag op de bus zit. Ouders en leerlingen moeten dus hopen dat u nog extra middelen kunt vinden, maar vooral dat u snel effectief lessen kunt trekken uit een provisoire evaluatie van de proefprojecten. In Leuven heeft men bijvoorbeeld het aantal locaties van initieel 54 kunnen herleiden tot 4 of 5, onder meer dankzij inzet van vrijwilligers.
U zei op 16 september dat u de stuurgroep zou samenbrengen. U stelde dat voor u een enkele rit van anderhalf uur het uiterste maximum is, dus 180 minuten per dag. U bevestigde ook dat het leerlingenvervoer in de toekomst een taak wordt van de mobiliteitscentrale, waarbij het nog hoogst onzeker is wanneer dit het geval zal zijn, gelet op het uitstel zonder concrete datum voor basisbereikbaarheid.
Kunt u een inschatting geven van het aantal leerlingen dat vandaag nog langer dan 180 minuten per dag op de bus zit, wat volgens u de maximaal aanvaardbare duur is? Kunt u een inschatting geven van het aantal leerlingen dat vandaag nog langer dan 120 minuten per dag op de bus zit, wat volgens het Kinderrechtencommissariaat de maximaal aanvaardbare duur is?
Kunt u toelichten hoe de inspanning van 1,8 miljoen euro resulteert in bijkomend aanbod op het terrein? Hoe zijn de inspanningen verdeeld over de provincies?
Hoe wilt u nog dit schooljaar werk maken van een verdere reductie van de gemiddelde ritduur? Worden daarbij vervroegd lessen getrokken uit de lopende proefprojecten, en wordt er daarbij gekeken naar kleinere busjes en centrale vertrekpunten?
Hoe zal het leerlingenvervoer een plaats krijgen in basisbereikbaarheid, en wat zal de specifieke rol zijn van de mobiliteitscentrale en de vervoerregio's? Op welke manier kan een uitstel van basisbereikbaarheid ook zorgen voor uitstel van een grondige hervorming van het leerlingenvervoer?
Minister Peeters heeft het woord.
Bedankt voor de vraag. Het is inderdaad iets wat ons allemaal aanbelangt. We hebben inderdaad de persberichten gezien van schrijnende situaties van kinderen in het bijzonder onderwijs. Bedankt om dat onder de aandacht te houden.
Ik kan vandaag helaas nog niet op al uw punctuele vragen antwoorden. Zo was er onder meer uw vraag hoeveel kinderen er vandaag langer dan 180 minuten op de bus zitten. Daarvan geeft De Lijn aan dat ze dat op dit ogenblik niet op leerlingenniveau in kaart brengen, maar wel op rittenniveau.
Ik moet dan misschien ook meteen even duidelijk stellen hoe dat komt. Eigenlijk is de organisatie van het leerlingenvervoer in het bijzonder onderwijs iets wat aan het departement Onderwijs toebehoort. Zij bekijken dus welk kind in het bijzonder onderwijs recht heeft op collectief vervoer, zoals dat vandaag in Vlaanderen georganiseerd wordt. Ze maken de inschatting welk kind daar al dan niet voor in aanmerking komt, en dat wordt dan doorgegeven aan de respectieve onderwijsinstelling. Vervolgens wordt aan De Lijn gevraagd om dat kind effectief op te halen op welbepaalde plaatsen.
De cijfers zijn vrij stabiel vanaf 1 oktober. Op dit ogenblik doet De Lijn er alles aan om het globale plaatje te doen lukken, en om alle data te verzamelen om dat op leerlingenniveau te kunnen brengen. Maar die data hebben ze op dit ogenblik nog niet. We hebben die data wel op ritniveau. En natuurlijk zijn daar ook nog altijd schommelingen, want er zijn regelmatig omleidingen voor de bussen en dergelijke. Dus ook daar is dat niet altijd helemaal correct. Maar bij benadering kunnen ze wel meegeven dat een ritduur per dag gemiddeld 206 minuten is.
U wilde ook specifiek weten hoelang de leerlingen op een bus zitten, op leerlingenniveau. We weten dat ruim 80 procent van de leerlingen binnen de aanvaardbare regeling valt. Dat is op zich al een goede zaak. Maar voor een aantal andere kinderen is het zo dat zij nog te lang op de bus zitten.
Daarom hebben wij in eerste instantie al een bedrag van 1,8 miljoen euro extra vrijgemaakt om extra ritten te voorzien voor de kinderen die te lang op de bus zitten. Dat is dan een antwoord op uw derde vraag. Zo hebben we voor Antwerpen 5 extra ritten kunnen inzetten, voor de zones Antwerpen, Kasterlee, Schilde en Wuustwezel. Voor Oost-Vlaanderen hebben we 14 extra ritten ingezet, voor de zones Aalst, Buggenhout, Eke, Gent en Zelzate. Voor Vlaams-Brabant zijn er 3 extra ritten voor de zone Roosdaal, en voor Limburg 5 ritten, voor de zones Genk, Hasselt, Kortessem en Maaseik. Voor West-Vlaanderen komen er 3 extra ritten, namelijk voor Hooglede en Koekelare.
Op het moment dat die extra ritten worden ingezet, moet dat uiteraard onmiddellijk teruggekoppeld worden of in afspraak gebeuren met het departement Onderwijs, om begeleiders voor die bussen te voorzien. We hebben op dit ogenblik 30 ritten extra. De Lijn wilde eigenlijk 32 extra ritten inzetten, maar voor een aantal vond men binnen het departement Onderwijs of op de specifieke scholen geen extra begeleiders.
Zoals ik al zei, hebben we 1,8 miljoen euro extra vrijgemaakt om die meest precaire ritten aan te pakken. Maar het is een probleem dat al heel lang aansleept. Daarom hebben we binnen de Vlaamse Regering afgesproken om samen met het Departement Onderwijs en Vorming, het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, het Agentschap Binnenlands Bestuur en het Departement Mobiliteit en Openbare Werken gezamenlijk een werkgroep op te richten om enerzijds die elementen die we kunnen destilleren uit de pilootprojecten en waarvan de resultaten goed zijn, die ‘best practices’, nu al breed uit te rollen. Zo kunnen we daar minstens al een aantal elementen naar voren schuiven die de hele situatie draaglijker maken.
Ik kom tot uw laatste vraag: hoe zal het in de toekomst verlopen in het kader van het decreet Basisbereikbaarheid? Het leerlingenvervoer voor het buitengewoon onderwijs valt decretaal onder de laagste laag in ons vierlagige model. U weet dat we het treinnet, het kernnet, het aanvullende net en ten slotte het vervoer op maat hebben. Wel, tot vervoer op maat behoort ook het leerlingenvervoer voor het buitengewoon onderwijs.
De operationele invulling van dit vervoer zal in de toekomst door de Mobiliteitscentrale worden ingevuld, overeenkomstig de vigerende regels en de beschikbare middelen. Dat zal telkens weer gebeuren in samenspraak met het Departement Onderwijs en Vorming en met de respectieve scholen.
De regels die het recht op vervoer bepalen voor de specifieke leerlingen, worden vastgelegd door het Departement Onderwijs en Vorming. We weten dat het aantal leerlingen continu is toegenomen, maar de middelen die daarvoor werden vrijgemaakt, zijn verhoudingsgewijs niet gestegen. Dat zal ook een van de pijnpunten zijn die mee op tafel zullen liggen op het moment dat wij met de werkgroepen, met de verschillende departementen onderling zullen samenzitten.
Het uitstel van de uitrol van het decreet Basisbereikbaarheid zal alleszins geen rechtstreekse impact hebben op de regeling rond het leerlingenvervoer bijzonder onderwijs. Er wordt vandaag een bedrag van ongeveer 70 miljoen euro op jaarbasis besteed aan dat leerlingenvervoer. Wel, er zouden inderdaad extra middelen nodig zijn indien we er specifiek voor willen zorgen dat we voldoen aan wat het Kinderrechtencommissariaat zegt, namelijk maximaal 120 minuten per dag. Wij focussen ons vooral op maximaal 90 minuten per rit. We weten allemaal dat de rit ’s morgens niet noodzakelijk dezelfde duur heeft als de rit ’s avonds. Dus als wij het hebben over 90 minuten, wil dat niet automatisch zeggen 180 minuten, maar dat is variabel afhankelijk van hoelang de ochtendrit duurt en hoelang de avondrit duurt.
We zijn volop bezig met het screenen van de pilootprojecten en met het verder uitrollen van de werkgroep, om met alle mogelijke stakeholders een verbetering te brengen in dat proces. Want dit probleem gaat al lange tijd mee, maar we zullen daar ook echt iets aan moeten veranderen.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is belangrijk om in dit parlement niet alleen op dit thema terug te komen wanneer er eens een Pano-uitzending is geweest. Toen hebben we allemaal vragen gesteld. Ik denk dat we dit thema moeten blijven opvolgen en dat we niet moeten afwachten tot er opnieuw ouders en kinderen een noodkreet slaan omdat ze onmenselijk lang op die bus moeten zitten.
Want we weten – en dat blijkt ook uit de cijfers die u hier vandaag geeft – dat het probleem nog altijd zeer acuut is. U zegt dat kinderen vandaag gemiddeld 206 minuten per dag op de bus zitten. Dat betekent dat, ten opzichte van het ‘recordjaar’ 2020-2021, waarin kinderen gemiddeld 215 minuten op de bus zaten, er amper een verbetering merkbaar is. Ik denk eigenlijk dat we kunnen zeggen dat de duur even lang blijft. Ten opzichte van de voorgaande jaren is dat nog altijd de langste ritduur. Het probleem vandaag is dus nog altijd zeer acuut.
Ik hoor dat ook van mensen die mij contacteren en zeggen dat het toch niet kan dat hun zoon of dochter elke dag zo lang op de bus moet zitten.
U hebt inspanningen geleverd, maar ik denk dat we moeten erkennen dat dit een druppel op een hete plaat is. Ik heb u in de vorige commissievergadering waarin we dit thema hebben behandeld, gezegd dat ik vind dat we niet kunnen wachten tot de volgende zomervakantie. Ik vind dat er tegen de herfstvakantie een oplossing zou moeten zijn voor die mensen. Maar dat is niet het geval. Ik begrijp ook dat de ambitie daar misschien wat scherp gesteld was, maar ik hoop toch dat u met alle actoren die deze proefprojecten hebben georganiseerd, snel tot oplossingen komt. Ik wil daar wel bij benadrukken dat het belangrijk blijft dat kinderen die extra begeleiding nodig hebben, die ook krijgen, en dat er dus geen sprake van kan zijn om kinderen ergens af te zetten en ze een halfuur te laten wachten op een bus die misschien komt.
Ik denk dat er nog efficiëntiewinsten te halen zijn. Minister, eigenlijk zegt u dat u basisbereikbaarheid uitstelt. Heel dit systeem zal mee worden georganiseerd door die Mobiliteitscentrale in het kader van vervoer op maat. Eigenlijk zegt u dus dat er nu een hervorming moet worden doorgevoerd, maar we weten dat die hele hervorming begin 2023, als het meezit – maar ik durf dat te betwijfelen, ik denk eerder na de verkiezingen van 2024 –, in het kader van basisbereikbaarheid, nog eens opnieuw zal moeten gebeuren. Wanneer men zoiets ingrijpend wil aanpakken, is het niet aanlokkelijk om dat in twee stappen te doen. Ik ben daar bang voor, ik ben bang dat we deze vraag zullen moeten blijven stellen en dat uiteindelijk zal blijken dat dit pas kan worden opgelost wanneer we echt aan basisbereikbaarheid toekomen. Hoe wilt u concrete stappen zetten om op korte termijn tot oplossingen te komen?
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, wij steunen volledig de bezorgdheid van de heer Bex. Ik had die vraag om uitleg al gesteld in de commissievergadering van 1 juli. In september was ik dan ook verbaasd toen het opeens toch nog zo’n acuut probleem bleek te zijn. Zoals de heer Bex zegt: het is niet omdat het in de media komt, dat we het hier even onder de aandacht moeten brengen. Ik denk dat dit een thema is dat we op regelmatige basis in de commissie moeten bespreken om de stand van zaken te volgen.
Intussen hebt u al verschillende stappen ondernomen. We zijn er ook wel van overtuigd dat u het probleem inziet en dat u zult zoeken hoe u het probleem kunt oplossen van mensen die te lang op een bus moeten zitten.
Alle initiatieven helpen. In die zin verwijs ik graag naar een wetsvoorstel dat vorige week in de Kamer is besproken, tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg teneinde de aan het openbaar vervoer voorbehouden beddingen open te stellen voor het schoolvervoer van leerlingen met een beperking. Minister, ik weet niet of u op de hoogte bent van dit wetsvoorstel. Het werd besproken in de Kamercommissie en zal binnenkort in de plenaire vergadering worden besproken. Misschien geldt dat alleen voor grotere steden waar er een aparte bedding is, maar ik wil u toch vragen om dit vanuit uw federale fractie mee te ondersteunen – maar dat doet u al. Ik stel vast dat dit winst zal betekenen en dat die bussen toch iets sneller van punt a naar punt b zullen kunnen gaan.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, spijtig genoeg is dit inderdaad een onderwerp waar we in deze commissie al meermaals vragen over hebben gesteld. Als u zegt dat de globale ritduur per dag 206 minuten bedraagt, dan is dat natuurlijk nog altijd onaanvaardbaar lang. Ik denk dat iedereen het daarover eens is.
Tijdens de vorige commissievergadering – en u hebt dit zonet herhaald – hebt u de kern van het probleem bevestigd, namelijk dat die budgetten helemaal niet gekoppeld zijn aan de toename van het aantal onderwijsinstellingen en de toename van het aantal leerlingen.
Als je dit probleem ten gronde wilt oplossen, dan zul je structureel in meer middelen moeten voorzien. Ik hoop dus dat dat in de toekomst ook zal gebeuren. Daarnaast wordt, zoals u ook zei, het recht op vervoer in het Departement Onderwijs en Vorming vandaag in een omzendbrief geregeld. Misschien kan het een oplossing zijn om die 180 minuten die u voorstelt, ook decretaal vast te leggen, zodat dat meer afdwingbaar is.
Tot slot steunen wij u natuurlijk in alle initiatieven die u neemt, zeker ook om zo snel mogelijk die stuurgroepen samen te brengen.
Ik heb dan nog één vraag. Wat die mobiliteitscentrale betreft, zal ViaVan heel die zaak coördineren. Zijn er in die aanbesteding speciale voorwaarden specifiek met betrekking tot het leerlingenvervoer opgenomen om de kwaliteit ook daar te kunnen garanderen?
De heer Verheyden heeft het woord.
Minister, ritten van meer dan tweeënhalf uur zijn helaas geen uitzondering meer, en dan moet men ‘s avonds nog eens terug naar huis. Dat blijkt uit een bevraging die men heeft gedaan in het katholieke net. Nu, ik denk dat er oplossingen zijn. U hebt het over de mobiliteitscentrale gehad. Ten eerste, ik weet niet of dat zo’n schitterende oplossing zal zijn. Ten tweede moeten we inderdaad nog lang wachten vooraleer die zal worden opgestart. Collega Bex heeft er al naar verwezen. We zijn zelfs niet zeker dat dat nog in deze legislatuur zal gebeuren. In die zin komen we dus veel te laat, denk ik.
Er moet veel sneller worden opgetreden, en dan denk ik dat bijvoorbeeld de denkpiste die Katholiek Onderwijs Vlaanderen heeft gelanceerd, misschien wel een denkpiste is die we in overweging kunnen nemen. Zij zeggen dat men misschien de middelen voor dat busvervoer moet overhevelen naar de scholen zelf, zodat die zelf dat vervoer voor het buitengewoon onderwijs kunnen coördineren. Dat lijkt mij geen slechte denkpiste. Een tweede optie die zij naar voren schuiven, is dat de planners van De Lijn in overleg met de scholen de busritten zouden uitdokteren, zodat dat op maat van de school is en niet op basis van een resultaat van een administratieve routeplanner.
Ten derde, ook de lokale besturen kunnen een belangrijke rol spelen. Uit de proefprojecten in Roeselare, Leuven en Antwerpen blijkt immers dat er meerdere mogelijkheden zijn die een positieve impact kunnen hebben op de verkorting van de ritduur en het welzijn van de kinderen, indien ook de lokale besturen worden ingeschakeld.
Ten slotte is er het Kinderrechtencommissariaat. De uitrol van het nieuwe model voor het buitengewoon onderwijs waarover u het had, zou gepland zijn voor september 2022, maar ook zij geven toch duidelijk aan dat er veel sneller verandering nodig is. Ik hoop dan ook dat u misschien die drie pistes van het katholiek onderwijs wilt bekijken. Men zou eventueel die middelen kunnen doorsluizen naar de scholen zelf, zodat ze zelf die coördinatie in handen kunnen nemen. Ik denk dat dat een aanzienlijke vooruitgang zal kunnen zijn. Of men zou in samenspraak met de planners van De Lijn zelf de ritten uittekenen die nodig zijn. Dat zijn drie denkpistes die de moeite kunnen zijn, lijkt me.
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, ik zal niet meer de hele problematiek uit de doeken doen. Die is voldoende bekend, denk ik. Wij steunen inderdaad de roep of de wens dat er een dringende oplossing zou komen. Ik denk dat dat belangrijk is voor elke speler in dit verhaal, zowel voor De Lijn en het vertrouwen in De Lijn als voor de ouders en de kinderen zelf, en uiteraard ook voor de scholen. Ik heb echter een vraag over iets wat u zei. U zei dat het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs eigenlijk in de laag van het vervoer op maat komt te zitten. Ik lees daar dan in dat het eigenlijk een opdracht wordt voor de vervoerregio’s om daaraan vorm te geven, dus de steden en gemeenten zelf. Klopt die redenering? Alles wat vervoer op maat aangaat, wordt immers daar besproken, onderhandeld en uiteindelijk ook uitgevoerd, met de verhoogde middelen de komende jaren, zoals we weten. Stel dat dat zo is, dan volg ik wel ten dele de piste van collega Bex. Dan denk ik dat we niet moeten wachten, dat we nu al moeten beginnen met dit voor te bereiden, liever vandaag dan morgen, in die vervoerregioraden, met die lokale besturen, zoals collega Verheyden ook zei. Ik denk dat die hier een goed zicht op hebben, mede ook door de proefprojecten die er zijn geweest. Indien mogelijk zou ik dus vragen dat men dat in de vervoerregio’s zo snel mogelijk zou bekijken en voorbereiden, dat men een duidelijke opdracht ter zake zou geven en indien mogelijk uiteraard ook die oplossing snel zou implementeren.
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel voor de bijkomende vragen en opmerkingen, maar ook voor de suggesties. We weten allemaal dat dit een probleem is dat al jaren aansleept. In 2016 heeft men in een poging om een oplossing te zoeken een conceptnota gelanceerd. Toen heeft men ook de pilootprojecten opgezet. Die pilootprojecten brengen sowieso een aantal goede oplossingen naar boven, maar het probleem is vandaag de dag nog niet volledig opgelost daardoor. Dat blijkt heel duidelijk uit de cijfers. Een aantal collega’s zeggen terecht dat we ons daar niet over moeten buigen wanneer dat in de pers verschijnt, wanneer er een Panoreportage over is. Neen, we moeten dat doen voor diegenen die het meest kwetsbaar zijn, met name die leerlingen van het bijzonder onderwijs die vaak in schrijnende toestanden veel te lang op bussen zitten. Dat is absoluut onaanvaardbaar.
Ik krijg hier de suggestie om de middelen ter beschikking te stellen van de scholen of de hele organisatie over te laten aan de vervoerregio’s. Ik wil toch nog heel even duidelijk stellen hoe het nu precies zit. Het hele leerlingenvervoer in het bijzonder onderwijs valt eigenlijk onder het Departement Onderwijs en Vorming, dat zich dus daarover moet buigen. Wat doet dat departement? Dat bepaalt het juridisch kader, zorgt voor de individuele toewijzing aan elke leerling en zorgt voor de begeleiders. Wat doen wij vanuit het Departement Mobiliteit en Openbare Werken (MOW), en dan specifiek vanuit De Lijn? De Lijn moet, zodra het van de scholen de vraag krijgt om kind x of y naar die of die school te brengen en op die of die woonplaats op te pikken, ervoor zorgen dat de bussen zullen rijden. Dus de vragen over de hele organisatie, of dit moet worden overgeheveld naar de scholen zelf, of dit moet worden overgeheveld naar de vervoerregio’s, of dit op een heel andere manier moet worden georganiseerd, dat zijn eigenlijk elementen die thuishoren bij het Departement Onderwijs en Vorming. De Lijn zorgt voor de uitvoering.
Wat hebben we dan wel gedaan? Zoals ik daarstraks al zei, voor die schrijnende situaties, waarvoor we op heel korte termijn een oplossing wilden, hebben wij met De Lijn gezorgd voor een dertigtal extra ritten, die ik daarstraks heb vernoemd, om sowieso al te voorkomen dat kinderen soms vijf uur per dag op een bus zitten, wat – opnieuw – totaal onaanvaardbaar is. Dat heeft soelaas gebracht voor een aantal, maar nog lang niet voor iedereen. Er zijn nog altijd kinderen die te lang op die bussen zitten. Daarom moeten we, naast de kortetermijnoplossing die we hebben uitgewerkt, ook werken aan een structurele oplossing.
Het zal niet alleen met geld kunnen worden opgelost. Sommigen zeggen immers dat alles opgelost zal zijn met een zak extra geld. Neen, we zitten onder andere ook met veel te lange duurtijden omdat elk kind individueel van thuis wordt opgehaald. Een aantal kinderen, zeker de meest kwetsbare, hebben inderdaad misschien continu begeleiding nodig. Sommigen zijn misschien iets meer zelfredzaam en kunnen misschien al naar een gemeenschappelijke verzamelplaats komen, waar één steward dan misschien kan zorgen voor begeleiding zodat niet elk kind individueel begeleiding moet hebben. Kortom, daar zou eigenlijk maatwerk voor moeten worden uitgevoerd. Daarom gaan wij met MOW samenzitten met alle andere partners, met het Departement Onderwijs en Vorming, met Welzijn, met het Agentschap Binnenlands Bestuur, om te bekijken hoe we toekomstgericht een aantal elementen naar voren kunnen schuiven die alleszins voorkomen dat kinderen veel te lang op bussen zitten.
Ik moet u zeggen dat het voor een buschauffeur ook niet altijd interessant is om in elke individuele woonwijk met een grote bus te circuleren. We hebben het allemaal over duurzamer vervoer. Die bussen moeten vele extra meters afleggen, terwijl men eigenlijk veel beter een gezamenlijke opstapplaats zou kunnen organiseren of bijvoorbeeld kinderen die maar op 5 kilometer van hun school wonen, misschien op een andere manier van en naar school zou kunnen brengen. Kortom, dit is een heel complexe kwestie, waarop we niet van vandaag op morgen een pasklaar antwoord hebben, maar we willen wel werken aan oplossingen voor de toekomst. Opnieuw, alle suggesties, alle mogelijke voorstellen wil ik zeker ter harte nemen en mee laten onderzoeken. Op korte termijn hebben we een en ander gedaan. De opzet is echter dat we nu ook structureel bekijken hoe we in de toekomst definitief kunnen stoppen dat kinderen veel te lang op een bus zitten.
Ik wil het nog heel even hebben over de mobiliteitscentrale en het vervoer op maat. De mobiliteitscentrale zal straks de match maken tussen de vraag en het aanbod. Die zal dat eigenlijk organiseren. Als ze doorkrijgt van Onderwijs dat een bepaald kind naar een bepaalde school moet worden gebracht, zal ze dat matchen, maar uiteraard blijft heel het juridisch systeem zoals dat in het verleden is uitgewerkt bij Onderwijs. Het is niet zo dat die 70 miljoen euro die nu op jaarbasis wordt gebruikt binnen De Lijn om dat leerlingenvervoer te organiseren, zonder meer wordt overgeheveld naar de vervoerregio’s en dat de vervoerregioraden dat dan individueel moeten doen. Ik denk dat dat het allemaal nog veel complexer zou maken. Er zijn immers ook kinderen die in een vervoerregio wonen en in een andere vervoerregio naar school gaan. Dat lijkt me dus geen goed voorstel.
Sommigen suggereren om dat zonder meer over te hevelen naar de scholen. Dat lijkt me ook niet de meest eenvoudige oplossing. Ik heb vandaag niet alle wijsheid in pacht om te zeggen dat iets de meest ideale oplossing is. Ik denk dat we daar samen met een aantal partners naar moeten zoeken. Ik denk echter wel dat we er sowieso voor moeten zorgen dat we good practices kunnen destilleren uit de pilootprojecten en dat we die nu al moeten meenemen en breed uitrollen, zodat dat niet beperkt blijft tot die zones waar er op dit ogenblik een proefproject is.
Mevrouw Fournier, wat het voorstel in de Kamer betreft om te zorgen voor een vlottere verbinding door de vrije busbanen toegankelijk te maken voor anderen, dat lijkt me inderdaad een goed voorstel. Zo kan men ervoor zorgen dat de rijtijden tot een minimum worden herleid.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik moet wel zeggen dat dit horen me geen moed geeft. Als we vandaag bijvoorbeeld aan jongeren die in het derde middelbaar zitten en die naar uw antwoord hebben geluisterd, zouden vragen of ze denken dat het nog zal lukken om dat probleem op te lossen voor ze 18 zijn, dan denk ik dat weinigen daar vertrouwen in zullen hebben. Dat is problematisch, en ik vind dat we daar iets aan moeten doen. U hebt vandaag gewezen naar Onderwijs, dat in dezen ook een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. We kunnen erop rekenen dat minister Weyts tien ideetjes op een achterkant van een papier schrijft en daarmee snel de oplossingen vindt, zoals hij dat gisteren heeft gedaan wat de problematiek van de leerkrachten betreft.
Ik nodig de collega’s in deze commissie uit om, eventueel samen met de collega’s van de commissie Onderwijs – een aantal zetelen in de twee commissies –, hierover een voorstel van resolutie op te stellen. Ik denk immers dat wij als parlement niet langer kunnen dulden dat dit een probleem is dat op de lange baan dreigt te worden geschoven. Ik denk echt dat we de regering duidelijk moeten wijzen op haar verantwoordelijkheid. Dat gaat dan over alle actoren in de regering die daarvoor bevoegd zijn, want het kan niet dat we altijd bij u terechtkomen, terwijl het eigenlijk ook evengoed een bevoegdheid is van minister Weyts. We moeten hun zeggen: ‘Kijk, we hebben het nu nog één keer gehad, dergelijke verhalen in september van leerlingen die zes uur op de bus zitten. Als de regering het tegen september van volgend jaar niet heeft opgelost, dan is ze gebuisd en dan moet ze daarvoor de verantwoordelijkheid nemen.’
De vraag om uitleg is afgehandeld.