Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik heb mijn vraagstelling enigszins in neutrale bewoordingen opgesteld, zodat het niet meteen duidelijk wordt over wie het gaat, omdat ik denk dat dat op zich op dit moment niet aan de orde is.
Tijdens de zomervakantie kreeg ik een signaal van een schepen van een middelgrote Oost-Vlaamse gemeente. Die persoon had een opmerkelijke mail gekregen. Een lokale dealer van een automerk had een mooi aanbod voor de schepen. Ik citeer uit dat mailverkeer: “Als” – hier staat het betreffende automerk – “(…)-verdeler mogen we u als schepen een exclusieve overheidskorting toekennen. Dit wil zeggen dat u kan genieten van de speciale korting die wij samen met ons automerk voorzien voor personen met een politieke functie. De enige voorwaarde is wel dat u de wagen op uw eigen naam of die van uw partij inschrijft.”
BV-kortingen zijn natuurlijk al langer gekend, minister, onder andere in Het Geslacht De Pauw in tijden toen dat nog minder verdacht was. We zien hier toch wel een opmerkelijke uitbreiding richting politieke mandatarissen, en daar stellen wij ons wat vragen bij. Dit lijkt ons meer dan een brug te ver. Het kan niet enkel worden gezien als het afkopen van politieke goodwill ten opzichte van het betreffende automerk en bedrijf. De vraag stelt zich ook in hoeverre het te rijmen valt met de wetgeving op de partijfinanciering, met name het verbod op giften aan partijen of kandidaten en mandatarissen door andere dan natuurlijke personen waarbij voordelen in natura met een gift worden gelijkgesteld.
Dit aanbod lijkt ons dus echt discutabel, en vanuit deontologisch oogpunt geldt dat evenzeer voor het ingaan op het aanbod.
Minister, bent u op de hoogte van dergelijke aanbiedingen gericht op lokale mandatarissen? In hoeverre acht u ze verzoenbaar met bijvoorbeeld de wetgeving op de partijfinanciering en de deontologische codes voor mandatarissen? Zou u een soortgelijk aanbod gericht aan bijvoorbeeld algemeen directeurs of andere topambtenaren op een gelijkaardige manier beoordelen?
Indien u het niet verzoenbaar acht, welke initiatieven zult u dan nemen om dergelijke praktijken op te sporen en te voorkomen? Hoe wilt u lokale mandatarissen op het hart drukken om op dergelijke voorstellen niet in te gaan?
Wat mij ook interesseert, maar niet de kern van de vraag is: kreeg u als burgemeester of als minister ooit gelijkaardige aanbiedingen?
Minister Somers heeft het woord.
Mijn administratie heeft geen adviesvragen of klachten ontvangen over de door u aangehaalde problematiek. Als minister van Binnenlands Bestuur ben ik ook niet op de hoogte van dergelijke ‘exclusieve overheidskortingen’ die aan lokale mandatarissen worden aangeboden.
Uiteraard wordt verwacht van lokale mandatarissen dat ze integer en deontologisch correct handelen bij de uitvoering van hun mandaat.
Het decreet Lokaal Bestuur, meer bepaald artikel 39, 55, 112, 127 en 131, verplicht elke gemeente om een deontologische code op te stellen. Deze is van toepassing op de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen, de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau en het bijzonder comité voor de sociale dienst.
De inhoud van een dergelijke deontologische code hoort tot de autonomie van het lokaal bestuur. Over het belang van de deontologische code en mijn vertrouwen in de lokale besturen bij het opmaken van deze code hebben wij in deze commissie al uitgebreid gesproken, namelijk op dinsdag 12 november 2019. Misschien is het interessant om in het kader van uw vraag daar eens naar te kijken.
De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) heeft ook een voorbeeldmodel van een deontologische code opgemaakt.
Wat betreft de wet op de partijfinanciering, waar u naar verwijst, zitten we op de federale regelgeving. Ik heb hierover navraag gedaan bij de federale diensten. Daar zegt men dat we een onderscheid moeten maken tussen een gift en een sponsoring. Bij een sponsoring wordt er een tegenprestatie verwacht. Bij een gift wordt dat niet verwacht.
Giften door rechtspersonen zijn verboden, sponsoring niet. Alleszins is het zo dat wie een gift of sponsoring verleent in strijd met de regels, bepaald in de wet op de partijfinanciering, strafrechtelijk kan worden vervolgd. Hetzelfde geldt voor kandidaten die onwettige giften of sponsoring aanvaarden.
Zou u een dergelijk aanbod, gericht aan bijvoorbeeld algemeen directeurs of andere topambtenaren op een gelijkaardige manier beoordelen? Dat was de derde vraag. Voor personeelsleden van lokale besturen gelden de bepalingen van het decreet Lokaal Bestuur, meer bepaald artikel 190. Daar staat – en ik citeer – : “De personeelsleden mogen, zelfs buiten hun ambt, noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, giften, beloningen of enig ander voordeel dat verband houdt met het ambt, vragen, eisen of aannemen”. Einde citaat. De gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn moeten daarnaast ook een gezamenlijke deontologische code vaststellen voor het personeel. Dat is artikel 193 van dit decreet. Deze code moet de bepalingen van het decreet concretiseren en het bestuur kan zelf nog bijkomende deontologische rechten en verplichtingen opnemen, onder meer rond het tegengaan van corruptie, of de schijn van corruptie.
U vraagt wat ik wil doen. Uiteraard moeten mandatarissen zich houden aan het wettelijke kader en de deontologische codes, maar ik kom toch regelmatig – heel vaak zelfs – in contact met het lokale niveau en ik heb niet de indruk dat er zich hier een systematisch of wijd verbreid probleem voordoet. Bij een vermoeden van partijdigheid van lokale mandatarissen kan er een klacht worden ingediend bij de toezichthoudende overheid. Bij vaststelling van belangenvermenging kan dit leiden tot het vernietigen van een besluit. De Vlaamse Regering kan tevens burgemeesters en schepenen een tuchtsanctie opleggen in geval van kennelijk wangedrag en grote nalatigheid, dus ook in dit verband. Maar nogmaals: ik denk niet dat dit veelvuldig aan de orde is in onze Vlaamse steden en gemeenten.
Dan was er nog een wat meer ad-hominemvraag. Ik ben al 27 jaar lang politicus, en ik probeer zoveel mogelijk mijn gezond verstand te gebruiken, zeker in dezen, en ik raad iedereen aan, mijnheer Vaneeckhout, om hetzelfde te doen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister. Wat dat laatste betreft: ik denk dat dat inderdaad het beste advies is. Ik ben zelf ook schepen geweest, dat weet u. Ik ben nog altijd lokaal actief, en uiteraard ook parlementslid, en ik denk als we dat allemaal doen … Het stelt me ook gerust dat ik het zelf in mijn periode nooit heb meegemaakt. Ik denk dus inderdaad ook niet dat er sprake is van een systematiek, in dit opzicht. Ik kan mij zelfs voorstellen dat het zelfs vanuit de initiatiefnemers te goeder trouw gebeurd is, en dat het op zich niet per se een belangenvermenging hoeft in te houden.
Vandaar dat ik toch wel een beetje met de vraag zit: stel dat er zo’n mail aankomt, is er een meldpunt, op een of andere plaats, waar dat aangegeven kan worden, en waar er discreet aan het betroffen bedrijf een signaal gegeven kan worden dat dit eigenlijk niet kan of dat het niet wenselijk is? Wilt u eventueel zo’n meldpunt gaan uitbouwen? Is daar nood aan? Of hoe moet er op dat moment gewerkt worden? Maar je hebt de kant van de mandatarissen, waar we moeten zorgen dat zij de wet naleven, en je hebt natuurlijk ook de kant van het aanbod. Als ik deze concrete casus beschouw, gaat dit volgens mij niet over sponsoring, want men vraagt geen wederdienst. Het is alleen maar dat je korting krijgt op de wagen die je aankoopt. Daar staat niets tegenover, behalve dat je die wagen moet inschrijven op persoonlijke naam, of die van de partij, dus niet op het gemeentebestuur, wat ook al iets toont. Als het niet mag voor ambtenaren, dan lijkt het me logisch dat het ook voor politici niet mag.
In welke mate wilt u met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), met het autonoom gemeentebedrijf (AGB) bekijken of daar een soort meldpunt, of een sensibiliseringscampagne rond moet komen, om te zorgen dat dergelijke zaken niet gebeuren?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Vaneeckhout, zelf ben ik niet zo’n groot voorstander van nog eens een meldpunt. Ik denk dat we daar ook moeten mee opletten, met een inflatie van meldpunten. Een meldpunt wordt opgericht, op zich lijkt dat een goed idee, maar dan moeten de mensen nog weten dat dat meldpunt bestaat. Ik denk dat het advies hier eerder zou moeten zijn dat mensen die daarmee in aanraking komen, hetzij door een aanbod dat deontologisch niet verantwoord is – want daar kun je ook op reageren – hetzij, wanneer ze het vermoeden hebben dat een hoge ambtenaar of een politicus zich bezondigt aan een overtreding van het deontologisch kader, op drie plekken terechtkunnen.
Je kunt terecht in het eigen bestuur. Je kunt bijvoorbeeld de burgemeester aanspreken, of de algemeen directeur. Ten tweede kun je je richten naar de gouverneur, die ter zake ook een toezichthoudende verantwoordelijkheid heeft. Of je kunt naar de administratie Binnenlands Bestuur. Ik denk dat de huidige kanalen volstaan voor mij. Ik voel niet direct de noodzaak om een nieuw kanaal te openen. Ten tweede denk ik dat er op het vlak van deontologie, door een aantal incidenten die zich de afgelopen decennia en jaren hebben afgespeeld, toch wel een veel groter bewustzijn is dat er bepaalde zaken zijn die men niet kan doen.
Ik denk dat het een collectieve verantwoordelijkheid is, en trouwens niet alleen van politici, maar van iedereen in onze samenleving, om zich aan de deontologische spelregels te houden. Ook daar denk ik dat er via de klassieke kanalen voldoende wordt gewezen op dat deontologisch kader. Het is evident dat je daar nooit genoeg op kunt wijzen en je kunt daar nooit genoeg aandacht aan besteden. Dat we daarover hier vandaag even kort van gedachten wisselen, is misschien op zich een reminder voor sommigen om nog eens na te denken over de regels en dat men zich daaraan moet houden.
Ik denk dat we met de bestaande kanalen al een heel eind ver raken. Het oprichten van een nieuw meldpunt lijkt me niet urgent te zijn, gelet op het feit dat ik zelf nog geen klachten of signalen heb gekregen.
De heer Vaneeckhout heeft heet woord.
Minister, ik denk dat we inderdaad geen nieuw meldpunt moeten organiseren, maar ik vond het wel belangrijk om duidelijk te maken dat er kanalen voor bestaan en om het hier ook ter sprake te brengen, zonder het te dramatiseren of te doen alsof het een structureel probleem is.
Het zijn niet de tijden dat politiek altijd in het beste daglicht wordt gesteld en dan is het belangrijk dat we gewoon transparant en duidelijk zijn dat dit eigenlijk niet kan, dat dit zowel met de wetgeving over de partijfinanciering, maar ook met de deontologische code in strijd kan zijn, en dat er kanalen bestaan om daarmee aan de slag te gaan mochten zich alsnog zulke situaties voordoen.
Dank u wel, mijnheer Vaneeckhout. Ik kon even de gedachte niet opzijzetten dat men misschien een meldpunt kan oprichten als er problemen zijn met een meldpunt. (Gelach)
De vraag om uitleg is afgehandeld.