Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Aerts heeft het woord.
Mijn twee vragen zijn gekoppeld aan het zorgvuldigheidsbeginsel dat in het internationaal ondernemen geldt, namelijk respect hebben bij het ondernemen en zoveel mogelijk omzichtig omgaan met alle bestaande internationale regels rond mensenrechten, arbeid en dergelijke meer.
De eerste vraag gaat over de dualuseverordening die Europa vorige maand heeft aangepast en die zegt dat er extra controles op producten, bedoeld voor cybersurveillance, nodig zijn. Er wordt een verplichting gelegd op de bedrijven om zelf zorgvuldigheidsonderzoek uit te voeren. Dat zorgvuldigheidsonderzoek is eigenlijk een risicobeoordeling door het bedrijf zelf, met vooral de vraag of de producten die ze willen exporteren, gebruikt kunnen worden voor interne repressie, mensenrechtenschendingen en dergelijke meer. Het betekent eigenlijk: nagaan waar de producten terechtkomen. Als eerste voorwaarde werd opgelegd dat de exporteur een ‘internal compliance programme’ (ICP) voorziet. Dat is eigenlijk toezien hoe zorgvuldig hij met zijn producten omgaat. En ten tweede dat de Vlaamse overheid daarop effectief controle uitoefent vooraleer zij een vergunning geeft. De zorgvuldigheidsbeginselen moeten effectief worden uitgevoerd door het bedrijf zelf. Vandaar volgende vragen, minister-president.
In welke mate hebben wij zicht op de bedrijven die verplicht zijn zo’n zorgvuldigheidonderzoek door te voeren? Is er een inschatting hoeveel bedrijven er aan die extra verplichting onderworpen zijn?
Mijn tweede vraag gaat over het naleven van die verplichting. Op welke manier zal de Vlaamse Regering dat opvolgen?
Het is natuurlijk ook zeer belangrijk om bedrijven te informeren zodat ze op de hoogte zijn van die verplichting. Welke initiatieven neemt de Vlaamse Regering daarrond?
Tot slot: op welke manier zal het ‘internal compliance programme’ dat bedrijven zelf moeten oprichten een factor zijn bij het toekennen van vergunningen? Hoe zal dat gecontroleerd worden op kwaliteit en op betrouwbaarheid?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Aerts, ik zal uw eerste drie vragen samen beantwoorden, aangezien ze alle drie betrekking hebben op de toepassing van de nieuwe catch-all- of vangnetbepaling van bepaalde transacties van producten voor cybersurveillance en de herziene dualuseverordening.
Deze vangnetbepaling laat mijn diensten toe om bij kennis van een voorgenomen problematische uitvoer van dit type producten, deze transactie onder vergunningsplicht te plaatsen. Daarnaast heeft elke exporteur de verplichting om na te gaan of een voorgenomen uitvoer mogelijk onder de toepassing van deze vangnetbepaling valt. Tot op heden werd er nog geen voorgenomen uitvoer geïdentificeerd vanuit het Vlaamse Gewest die onder de toepassing van deze vangnetbepaling valt.
Bewustmaking – of in het mooi Nederlands ‘outreach’ – van belanghebbenden over de regelgeving is een van de kerntaken van mijn diensten. De dienst Controle Strategische Goederen communiceert transparant via zijn webstek, waarnaar u ook verwijst in uw vraagstelling. De dienst organiseert daarnaast periodiek publieke opleidingen en seminaries waarin deze vangnetbepaling en haar toepassing toegelicht worden. Mijn diensten onderhouden tevens nauw contact met vertegenwoordigingsorganisaties van relevante industrie en van de academische wereld, via dewelke informatie over deze vangnetcontrole werd verspreid.
De Europese Commissie bereidt momenteel richtsnoeren voor over de toepassing van de zorgvuldigheidsplicht door exporteurs onder deze vangnetbepaling. Mijn diensten volgen deze ontwikkelingen nauw op via hun rol in de Europese dualuse-expertenvergaderingen.
Ik heb mijn diensten gevraagd de nodige ruchtbaarheid te geven aan deze Europese richtsnoeren zodra ze beschikbaar zijn.
Wat de afdwinging van de verplichting betreft, moet ik benadrukken dat wat dualuse-uitvoer betreft, de Algemene Administratie van Accijnzen en Douane de bevoegde handhavingsautoriteit is. Niettemin houdt de dienst Controle Strategische Goederen toezicht op mogelijke inbreuken op verschillende wijzen, zoals gesprekken met potentiële exporteurs, informatiedeling met andere overheden, de opvolging van relevante samenwerkingen die naar boven komen in verkregen informatie, publicaties, nieuwsartikels en dergelijke meer.
Voor het antwoord op uw andere vraag moet ik in eerste instantie benadrukken dat het in rekening brengen van een ‘internal compliance programme’, een intern nalevingsprogramma, bij het toekennen of weigeren van een globale uitvoervergunning voor dualuseproducten geen volledig nieuwe bepaling is. Artikel 15, §2, van de herziene verordening dekt in essentie dezelfde lading als artikel 12, §2, van de vorige verordening. Enkel de uitdrukkelijke verwijzing naar een ICP, dus naar een intern nalevingsprogramma, is nieuw in de regelgeving. Een ICP was in Vlaanderen dus al een feitelijke verplichting voor exporteurs om van een globale uitvoervergunning gebruik te kunnen maken. Maar ook los van globale vergunningsaanvragen wordt het instellen van een ICP binnen elke exporterende entiteit sterk aangemoedigd door mijn diensten.
De website van de dienst Controle Strategische Goederen omvat een onderdeel ‘compliance’. De link is www.fdfa.be/nl/compliance. Daarop kunnen Vlaamse en Europese richtsnoeren worden geraadpleegd. Ook op deze pagina worden vragenlijsten ter zelfevaluatie van het eigen ICP ter beschikking gesteld.
Specifiek in het kader van het al dan niet toekennen van een globale uitvergunning voor dualuseproducten geldt dus dat de exporteur over een aantoonbaar performant ICP moet beschikken. Dat wordt geëvalueerd door mijn diensten op permanente basis en op basis van periodieke evaluaties.
In principe moet een exporteur al ervaring hebben met individuele vergunningsaanvragen of in militaire uitvoer alvorens zij geacht kunnen worden over een aantoonbaar performant IPC te beschikken. Alle communicatie tussen de dienst Controle Strategische Goederen en de exporteur over andere dossiers of informele vragen kunnen mee in rekening worden gebracht in deze evaluatie. De dienst heeft periodieke gesprekken met de ondernemingen die geacht worden over een performant ICP te beschikken. Naar aanleiding van nieuwe aanvragen voor globale uitvoervergunningen wordt het bedrijf ook telkens geïnterviewd. Hierbij stelt de onderneming haar ICP voor en wordt onder andere gebruikgemaakt van de eerder vermelde ICP-vragenlijsten ter zelfevaluatie.
De evaluatie van de kwaliteit en betrouwbaarheid van een ICP is dus een doorlopende evaluatie op basis van zowel concrete gesprekken, als van alle beschikbare elementen en acties van de exporteur die de feitelijke uitwerking van het voorgestelde ICP bevestigen dan wel in vraag stellen.
In deze context kan ik benadrukken dat het voor mijn diensten steeds mogelijk is om corrigerende administratieve maatregelen te treffen, zoals het opleggen van bijkomende gebruiksvoorwaarden of het schorsen van een geldige vergunning. Ikzelf kan bovendien beslissen tot het intrekken van een verleende globale uitvoervergunning, indien vastgesteld wordt dat het ICP van een onderneming niet langer performant is.
De heer Aerts heeft het woord.
Danku, minister-president, voor uw uitvoerig antwoord. De Europese Unie dient hier inderdaad haar rol te spelen in de verdere uitwerking van deze nieuwe wetgeving. U bevestigde ook het belang van een verdere communicatie hierover. Ik heb op dit moment geen bijkomende vragen. Het is alleszins heel belangrijk dat we deze nieuwe wetgeving blijven ondersteunen. Bedankt voor de opvolging.
De heer Nachtergaele heeft het woord.
We hebben hier al een paar keer het debat gevoerd rond het Vlaamse en Europese wapenbeleid. Ik denk dat de discussie van vandaag nog eens aantoont dat Vlaanderen wel degelijk koploper is met de verplichting van die eindgebruikersverklaring en het intern nalevingsprogramma bij bepaalde vergunningen, de vangnetcontrole op technische bijstand op artikel 8, de hoge normen inzake transparantie… Het zijn allemaal zaken die we in Vlaanderen al doen. Het spreekt de tendentieuze houding die we hier in de commissie soms merken, fel tegen. Wil dat zeggen dat we er zijn? Natuurlijk niet. Maar het is belangrijk dat we hier in de commissie nog eens zeggen dat we in Vlaanderen zeer streng zijn voor de normen rond wapenexport. Daar mogen we best trots op zijn, zeker als Europa volgt.
De heer Aerts heeft het slotwoord.
Ik had deze vraag helemaal niet tendentieus opgesteld. Ik wilde vooral inspelen op de nieuwe wetgeving. Maar ik begrijp van collega Nachtergaele dat het niet de suggestie was die hij wilde geven. Ik heb verder geen bijkomende opmerkingen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.