Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, de strategische transformatiesteun is een subsidie van de Vlaamse overheid die dient om investeringen en opleidingen die essentieel zijn voor het doorvoeren van het transformatieproject te ondersteunen. Het mechanisme kan worden aangevraagd door kmo’s en grote ondernemingen.
Een van de belangrijkste voorwaarden, vroeger maar ook nu nog, is dat men moet kunnen aantonen dat men bijkomende tewerkstelling realiseert. U deelde onlangs mee dat u de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op deze steun zou aanscherpen. Concreet moeten vanaf nu de investerings- en opleidingsplannen een belangrijke bijdrage leveren aan de creatie of verankering van jobs, de verduurzaming van bedrijfsprocessen en de internationale positie van de onderneming. Een tweede nieuwigheid is dat, als het strategische transformatieproject niet wordt uitgevoerd volgens de aanvraag en goedkeuring en dus niet voldaan is aan de voorwaarden, de steun wordt teruggevorderd.
Het is goed dat de voorwaarden scherper worden gesteld en dat zo achterpoortjes om misbruik te maken van overheidssteun worden gesloten. Toch roept deze beslissing bij mij enkele vragen op.
Minister, op welke manier zult u de verduurzaming van bedrijfsprocessen en het versterken van de internationale positie van een onderneming meten?
U koppelt de verduurzaming ook aan het nemen van concrete maatregelen op het vlak van werkbaar werk en stelt dat het de bedoeling is dat werknemers langer en meer tevreden aan het werk kunnen worden gehouden. Hoe zult u deze doelstelling concreet meten? Vreest u niet dat dit zal zorgen voor meer administratieve last bij de ondernemingen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Gryffroy, wat de ondersteuning van ondernemers betreft, hebben we elkaar in deze commissie, zeker tijdens de coronacrisis, al een aantal keren gesproken. Ik heb in de beleidsnota een hervorming van de strategische informatiesteun aangekondigd. We hadden een aantal vaststellingen gedaan. Zo moesten de beoordeling van de noodzakelijkheid van deze bedrijfssteun en de positieve impact voor Vlaanderen aangescherpt worden. Heel wat discussies in deze commissie, ook in de media, hebben dat verder onderstreept. Ook in het kader van de begrotingsopmaak hebben we binnen de regering een hogere mate van selectiviteit van de economische steun besproken.
Op dit moment bestudeer ik samen met het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) de ontvangen adviezen en bereiden we, rekening houdend met de begrotingsafspraken, de agendering voor definitieve goedkeuring voor.
Voorlopig baseer ik me voor mijn antwoord op de teksten die begin juni principieel zijn aangenomen door de Vlaamse Regering, maar ik sluit niet uit dat we die nog zullen verscherpen.
Het nieuwe beoordelingskader vereist dat elke steunvragende onderneming concreet aantoont dat het transformatieproject op ecologisch vlak een aanzienlijke bijdrage levert aan het terugdringen van het water- en energieverbruik, aan de circulaire economie of aan de milieu- en klimaatdoelstellingen. Dat is voor mij de logica zelve. Anno 2021 kunnen we toch echt geen steunaanvragen zelfs maar in overweging nemen die geen substantiële bijdrage leveren aan de realisatie van onze doelstellingen inzake milieu en klimaat. Gisteren is er een heel debat geweest naar aanleiding van de Septemberverklaring. Ik denk dat de redenen waarom we dat niet meer zullen doen, voor zich spreken.
Om in de toekomst voor steun in aanmerking te komen, zal een grotere vestiging daarenboven ook moeten toelichten welke maatregelen op sociaal vlak genomen worden in het kader van de transformatie. Dat kan dan gaan over inspanningen die de onderneming levert op het vlak van activering, het verhogen van de arbeidskwaliteit, het integreren van kansengroepen enzovoort. Met het ‘verhogen van de arbeidskwaliteit’ doel ik op de inspanningen die een bedrijf doet rond instroom, competentiemanagement, leerbeleid, feedback- en motiveringsbeleid enzovoort. Net zoals we op ecologisch vlak scherper zullen worden, zullen we dat dus ook op sociaal vlak zijn.
Voor het criterium ‘internationalisering’ is vereist dat elk transformatieproject moet leiden tot geografische of sectoriële differentiatie. Men moet dus aantonen dat er nieuwe markten aangeboord worden. Dat zal cijfermatig zeer goed onderbouwd moeten worden. Die aspecten zullen op het moment van de steunaanvraag kwalitatief beoordeeld worden. Het is ook de bedoeling om die voorwaarden uitgebreid te beschrijven in de regelgeving.
U vroeg hoe we dit concreet kunnen maken. Zoals ik al zei, gaat het om het leveren van inspanningen in het kader van het activeringsbeleid, het integreren van kansengroepen enzovoort. Als zou blijken dat hier niet aan voldaan wordt, dan wordt het dossier niet goedgekeurd of dan wordt de subsidie in een latere fase teruggevorderd.
U vroeg ook naar de administratieve last. Collega’s, ik heb veel geleerd uit de coronacrisis. Ik heb ook geleerd dat we vooral selectiever moeten worden in het geven van steun aan ondernemingen en zeer goed de voorwaarden moeten bepalen.
Ik ga er absoluut mee akkoord dat de organisatie zo efficiënt mogelijk moet zijn. Maar ik vraag wel dat de onderneming zich inschrijft in de doelstellingen die gekoppeld worden aan de steun die we verlenen. Die doelstellingen worden bepaald in het reglement en dus door de Vlaamse Regering.
VLAIO is zeker in staat om dossiers efficiënt te beoordelen. Dat is ook belangrijk, zeker als het gaat over grotere steunbedragen.
Het is dus een zeer bewuste keuze van mij om de strategische steun in de toekomst echt selectiever in te zetten. Ik wil afstappen van dat generieke karakter en enkel dossiers steunen die voor Vlaanderen op het vlak van duurzaamheid, klimaat, jobcreatie en sociaal beleid het verschil kunnen maken.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, wat het algemene principe betreft, ga ik uiteraard akkoord. Ik ben vooral bezorgd over de manier waarop de doelstelling wordt gemeten. Als het – voor grotere bedrijven dan – gaat over de arbeidskwaliteit, denk ik dat die nog meetbaar is. De internationale positie van een onderneming is volgens mij ook vrij gemakkelijk te meten, al is het maar door te kijken naar de exportcijfers van een bedrijf. Ik maak me eerder zorgen over het meten van duurzaamheid. Dat is niet eenvoudig. Ik ken de sector. De ‘duurzaamheid’ van een bedrijfsproces is eigenlijk een containerbegrip.
Ik heb begrepen dat u de adviezen van VLAIO aan het bestuderen bent. Mijn bijkomende vraag is dus: hoe zult u de verduurzaming van die bedrijfsprocessen concreet meten? Wat is de nullijn waarop het geven van die ondersteuning gebaseerd is? Welke pragmatische oplossing is er bij die adviezen, opdat het geen containersysteem wordt?
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Wij zijn ook voorstanders van deze hervorming. Het is trouwens ook een doelstelling die in het regeerakkoord werd vastgelegd en die volgt op een aantal adviezen van onder andere de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de Vlaamse Adviesraad voor Innoveren en Ondernemen (VARIO).
Aansluitend op de opmerkingen van collega Gryffroy hadden wij nog twee belangrijke opmerkingen over de criteria die werden gehanteerd.
Iets dat heel belangrijk is voor ons, is dat de steun gaat naar projecten die zonder steun niet zouden zijn doorgegaan. Uit de evaluatie van IDEA Consult bleek dat ongeveer zeven op de tien projecten die strategische transformatiesteun kregen, wel zouden hebben plaatsgevonden, zij het in iets gewijzigde vorm, indien ze geen steun hadden gekregen. We vroegen ons af of daar ook naar werd gekeken bij de gewijzigde criteria of het voornemen daartoe. Wordt bekeken of de steun absoluut noodzakelijk is voor het plaatsvinden van het project?
Er is een tweede belangrijk aandachtspunt. Uit de consultaties blijkt ook dat er heel veel consultancykosten gemoeid zijn met de indiening van dossiers. Consultancy is altijd nuttig, maar het is natuurlijk niet de bedoeling dat die steun voor een groot deel gaat naar de omkadering daarvan. We vroegen ons af op welke manier daar eventueel rekening mee zou worden gehouden in een volgende hervorming.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u wel. Collega Gryffroy, bij de ecologische verduurzaming staat letterlijk in de tekst dat men een aanzienlijke bijdrage moet leveren aan het terugdringen van water- en energieverbruik, of aan de circulaire economie, of aan de milieu- en klimaatdoelstellingen. Net op dat punt denk ik dat we nog wat strenger kunnen zijn. Wij staan voor een enorme klimaatuitdaging. Er komt ook een klimaatministerraad. Voor mij is het echt elementair dat we ter zake heldere criteria stellen en de steun echt gaan heroriënteren in die richting.
– Robrecht Bothuyne treedt als voorzitter op.
Collega Vande Reyde, wat uw vraag betreft: het is ook mijn zorg dat de noodzakelijkheid van de steun wordt aangeduid, maar het is de allereerste keer dat we vragen aan de ondernemingen dat ze ook de maatschappelijke impact gaan meenemen. Ik vind dat eigenlijk nog belangrijker dan de noodzakelijkheid van de steun. Stel u voor dat we op voorhand een kader zouden maken met zo’n vakje dat je moet aankruisen: zal het project zonder de steun plaatsvinden? Wat denkt u dat een onderneming dan gaat zeggen? Neen, het zal niet doorgaan. In een enquête achteraf is men al iets eerlijker, denk ik, als het gaat over de vraag of het elementair was of niet. Het is heel moeilijk om dat te vragen: hoe bewijs je dat dat niet zou doorgaan zonder die steun? Voor mij staat daartegenover de impact die je met je project hebt op de verduurzaming van de onderneming, op de manier waarop je met je werknemers omgaat. Daar moeten we richting in geven, denk ik: welke impact willen we? We moeten ook meer bewijzen vragen van hoe men die impact wil bereiken. Op dat vlak vind ik het goed wat we nu doen. Anders zou de regering het ook niet hebben goedgekeurd, natuurlijk, en zou ik het ook niet hebben voorgesteld. Ik denk dat we, rekening houdend met de adviezen, nog wat meer transparantie, maar ook meer strengheid kunnen brengen, om de selectiviteit echt nog een stuk te verhogen.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Dank u. Ik wil toch nog eventjes terugkomen op het sterk terugdringen van water- en energieverbruik. De enige groep bedrijven die dat zeer goed in kaart hebben, zijn die bedrijven die zijn aangesloten bij de energiebeleidsovereenkomsten (EBO’s). Dat gaat dus over de benchmarking- en de auditconvenanten. Kmo’s hebben daar niet altijd een goed zicht op, omdat die nullijn nog niet is bepaald.
En bijvoorbeeld een productiebedrijf, een kmo, kan een strategische transformatiesteun aanvragen om zich om te bouwen tot een semilogistiek bedrijf. Die zullen dan automatisch minder verbruiken. Omgekeerd, als een semilogistiek bedrijf wil omschakelen naar een productieprocesbedrijf, zal het plots meer verbruiken. Daarom zeg ik dat het goed is dat de verduurzaming van de bedrijfsprocessen daarin zit. Dat verbreedt ook de EBO’s en de benchmark onder convenanten in de diepte en in de breedte. Maar ik zou toch vragen dat men in de adviezen die men bestudeert, goed de nullijn bepaalt, zodat we achteraf niet moeten vaststellen dat kleine bedrijven daar plots gigantisch veel meer administratieve last hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.