Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, we zijn vanmorgen begonnen met vragen in verband met het tekort aan leerkrachten en de kwaliteit van leerkrachten. Daar sluit deze vraag van mij eigenlijk wel bij aan.
Als studenten zich willen inschrijven in de lerarenopleiding kleuteronderwijs, lager onderwijs of secundair onderwijs in een hogeschool in Vlaanderen, zijn ze verplicht om de instaptoets lerarenopleiding te maken. Minister, u hebt daar vanmorgen naar verwezen. U noemde dat ‘trek in de schouw’, iets wat een beetje een spiegel voorhoudt, opdat wie dat doet, het met de juiste ingesteldheid, maar ook met de nodige voorkennis zou doen, aangezien we toch wel iets van hem verwachten. Ik denk dat dat een juiste ingesteldheid is.
Na afloop van die instaptoets krijgen ze een bewijs, dat ze moeten voorleggen bij de inschrijving. Door die toets krijgen de studenten – opnieuw – een goed beeld van hun startniveau. Op die manier geven we ook duidelijk aan dat die lerarenopleiding niet zomaar een opleiding is. Ik vind dat eigenlijk een goed signaal. Het is niet van ‘ik weet eigenlijk niet wat studeren, ik heb niks gevonden, weet je wat, ik ga lerarenopleiding doen’. Neen, dat is niet de juiste intentie, wel ‘ik wil leraar worden omdat ik kinderen en jongeren iets wil léren’. Ik wil dat nog eens benadrukken ten overstaan van leerkrachten en scholen: als bij sollicitaties wordt gevraagd aan iemand waarom hij leraar wil worden en het antwoord is dat hij kindjes blij wil maken, dan is dat de foute job. Word dan ballonplooier, clown, sint, het maakt me niet uit. Het antwoord daarop moet zijn: ik wil kinderen en jongeren iets léren. Het is een lérarenopleiding. Ik kan het niet genoeg benadrukken.
Collega’s, ik ga verder met mijn vraag. Excuseer voor de uitweiding.
Minister, u antwoordde op mijn vraag omtrent dit onderwerp tijdens de commissievergadering van 14 januari onder andere dat dit in het regeerakkoord is opgenomen. Ik citeer: “De instaptoets in de educatieve bacheloropleiding heeft als doel om aankomende studenten een spiegel voor te houden en een goed beeld te geven van de eigen competenties ten opzichte van de startcompetenties die nodig zijn om die opleiding met succes te kunnen volgen. De feedback op die toets moet enerzijds deelnemers met een goed resultaat versterken in hun keuze, maar moet anderzijds deelnemers met een lagere score stimuleren tot remediëring en hen erover doen nadenken of de gemaakte keuze wel de juiste keuze is. Indien men daarvan overtuigd is, moet er serieus geremedieerd worden. Er kan dus nog bijsturing gebeuren door remediëring tijdens de lerarenopleiding. In mijn beleidsnota gaf ik al aan dat ik nu onderzoek of we die remediëring bindend kunnen maken. Dat is de discussie over de niet-bindende toelatingsproef. U kent mijn mening daarover. We zullen daar hopelijk stappen kunnen zetten.”
Collega’s, in het licht van de kwaliteit van de afstuderende leerkrachten is dit een belangrijke stap in de goede richting, die aan docenten lerarenopleiding bovendien ruimte geeft om voldoende tijd te kunnen besteden aan de inhoud én de pedagogische en didactische opleidingen van de studenten. Daar wil ik immers toch op wijzen: we kunnen wel heel veel spreken over remediëring en over differentiatie, maar die hogeronderwijsdocenten zijn ook geen mirakelmensen. Als we willen en vragen dat lerarenopleidingen studenten echt goed voorbereiden, didactisch-inhoudelijk, vakinhoudelijk, qua klasmanagement, dan moet er wel een basis zijn om mee te kunnen beginnen te werken. Je kunt niet van die docenten verwachten dat ze bijvoorbeeld bij Frans de passé composé helemaal opnieuw moeten uitleggen en ook nog eens aan de slag gaan met studenten die dat wel beheersen. Sorry, maar die spreidstand mogen we ook docenten hoger onderwijs niet aandoen.
Minister, daarom heb ik de volgende vragen. Heeft de instaptoets het bewustwordingsproces inzake startcompetenties enerzijds en de feedback inzake gemaakte studiekeuzes anderzijds geactiveerd? Hebt u daar signalen over? Krijgen scholen van het secundair onderwijs waarvan de startende studenten afkomstig zijn terugkoppeling van de resultaten van hun studenten op die instapproef? Die vraag had ik daarnet al meegegeven. Welke acties hebt u sinds die commissievergadering van 14 januari ondernomen om de lerarenopleiding verder te versterken, of wat staat er in de steigers?
Minister Weyts heeft het woord.
Het pleidooi voor het koppelen van een verplichte remediëring aan ijkingstoetsen hebt u bij dezen al gegeven. U hebt ook geciteerd wat ik zei in een vorige commissievergadering. Wat hebben we ondertussen gedaan? Er is een gemengde werkgroep opgericht met vertegenwoordigers van de hogescholen – de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) –, van de universiteiten – de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) –, met de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) en de overheid – dus kabinet en administratie –, om die visie rond de plannen om verplichte remediëring in te voeren te capteren en ook de nodige randvoorwaarden en consequenties in kaart te brengen. Op basis van die bevindingen gaat mijn administratie aan de slag in functie van een voorontwerp van decreet. Qua doel mik ik er toch wel op om in het academiejaar 2023-2024 te kunnen starten. We moeten wel de nodige tijd geven, maar dat is de tijdshorizon die ik voor ogen heb.
De resultaten van een student op de instaptoets worden enkel gedeeld met de hogeschool waar de student zich inschrijft. We zijn daartoe ook gemachtigd, omdat decretaal is bepaald dat de hogescholen remediëring moeten kunnen koppelen aan de resultaten van de instaptoets lerarenopleiding. Om remediëring te kunnen opleggen, moeten zij uiteraard beschikken over de toetsresultaten. Voor het delen van testresultaten met de hogeschool waar men is ingeschreven, is er ook geen toestemming van de student nodig. We zijn – in het kader van het debat van daarstraks – niet gemachtigd om de resultaten ook te delen met de secundaire school waarvan de student afkomstig is. Men vreest dat het delen van de toetsresultaten ook wel een beetje ‘teaching to the test’ in de hand zou kunnen werken. De vraag is natuurlijk of dat op zich dan zo slecht is.
Los daarvan heb ik daarnaast nog enkele initiatieven genomen om de lerarenopleiding te versterken. In het kader van Vlaamse Veerkracht hebben we in februari van dit jaar ook een oproep gelanceerd dat de lerarenopleidingen in Vlaanderen ruimte en middelen geeft om innovatieve pilootprojecten op te zetten in samenwerking met andere actoren. Daarbij kijken we echt ook naar een versterking, zeker binnen de drie pijlers: vakkennis en vakdidactiek, flexibele opleidingstrajecten en diversiteit. Dat zijn dus de drie focussen. Er zijn twaalf projecten geselecteerd. Die zijn van start gegaan op 1 september en hebben een looptijd van twee jaar. We willen daar ook goede praktijken uit putten om de lerarenopleidingen te versterken, met de focus op die drie elementen die ik heb vernoemd.
De volgende fase is de lerarenopleiding zelf. Afgelopen voorjaar hebben mijn kabinet en de administratie wat gespreksrondes georganiseerd met de diverse lerarenopleidingen en met VVS. De bedoeling van de gespreksronde was om aan de hand van wat informele discussies wat wensen en bezorgdheden inzake de lerarenopleidingen te capteren. Daarbij werden ook de verschillende facetten besproken. De administratie maakte ook een rapport op van die ronde. In de loop van oktober zal dat rapport worden voorgesteld aan de lerarenopleidingen, wat ons toch helpt om onszelf wat de lerarenopleidingen betreft een beetje een spiegel voor te houden.
Ook andere initiatieven dragen daartoe bij. De administratie bereidt momenteel focusgesprekken voor met schoolleiders. Op die manier krijgen we ook input van het werkveld zelf met betrekking tot de kwaliteit van de lerarenopleidingen: wat is volgens de directeur het manco van diegenen die uit de lerarenopleidingen uitstromen en worden tewerkgesteld in de betrokken school? Wat vindt men daar goed en minder goed aan?
Er is natuurlijk ook de commissie-Brinckman, die daar ongetwijfeld ook wel wat inzichten rond zal opleveren.
Ook zijn alle educatieve graduaten en educatieve masters momenteel in volle omvormingsfase en opvolging door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Zij is natuurlijk ook een belangrijke gesprekspartner. Laten we ook niet vergeten dat de gewone ‘instellingsreview’ natuurlijk ook een fundamenteel onderdeel vormt van de kwaliteitszorg.
Conclusie: we zetten heel gericht in op monitoring en anderzijds op gerichte acties. Ik hoop dat we met dat ambitieuze project inzake de lerarenopleiding die perceptie, die is wat ze is, maar die inderdaad niet echt heel positief is, kunnen keren, dat we de lat hoger kunnen leggen, dat we er ook aan de ingang voor kunnen zorgen dat er ‘trek in de schouw’ komt, dat het op zich al een verdienste is dat men met succes bezig is aan de lerarenopleiding, dat we dat aanzien kunnen opwaarderen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik denk dat dat inderdaad de sleutel is. Ik denk dat studenten moeten zeggen: ‘Ik ga de lerarenopleiding volgen, ik word leraar’, en niet: ‘Ik ga dan maar de lerarenopleiding volgen’. Het is die klik die er echt moet zijn. Ook moet wie afstudeert uit de lerarenopleiding het gevoel hebben dat hij het aankan, dat hij genoeg kennis, vakdidactische kennis en kennis qua klasmanagement heeft om het daadwerkelijk te kunnen waarmaken.
Die praktijkschok waar zo dikwijls over wordt gesproken, ik heb die zelf ook meegemaakt. Ik was afgestudeerd als pedagoog, als onderwijskundige. Je denkt dan dat je iets kent van de opleiding en dan kom je terecht in een bso- en tso-klas. In de eerste les spreek je dan de volgende zin uit: ‘Beste leerlingen, we gaan het dit schooljaar hebben over respectievelijk de oudere en de jongere zorgvrager.’ Vanachter klinkt dan: ‘Hé mijnheer, als u naar hier bent gekomen om moeilijke woorden te gebruiken, wij willen u wel helpen door de deur van de timmerman!’ Ik had geen idee over welk moeilijk woord het ging. ‘Ja, dat respedinges!’ ‘Ah, respectievelijk: zowel de jongere zorgvrager als de bejaarde.’ ‘Ja, zegt dat dan, hé!’ Eerste les, klasmanagement, pedagogische wetenschappen. Vijf jaar gestudeerd aan de universiteit, en daar sta je dan. Dat is de praktijkschok. Ik had ook naar huis kunnen gaan en kunnen zweren dat ik daar nooit nog een voet binnen zou zetten. Gelukkig heb ik dat niet gedaan. Althans, dat moet u vragen aan mijn oud-leerlingen. Over die praktijkschok moeten we het echter ook hebben. Ik vind het echt belangrijk dat wie afstudeert of op een stageplaats komt, weet wat de realiteit is, weet hoe het daar draait, en dat hij daarmee als afstuderende uit de lerarenopleiding aan de slag kan.
Ik weet dat er in de lerarenopleiding heel veel projecten en heel veel ideeën zijn van wat er allemaal interessant is, maar de basics zijn kennis, vakdidactiek en klasmanagement. Als je die beheerst, dan kun je veel klassen aan. Minister, ik denk dat u dat in de volgende gesprekken die u voert, zeker ook moet meenemen, samen met die remediëring. Dat mag echt wel inhoudelijk zijn, in het belang van de lerarenopleiding, in het belang van de uitstraling, in het belang van de studenten die uitstromen uit die lerarenopleiding.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit me graag aan bij deze vraag, al was het maar omdat ik dezelfde verhalen kan vertellen als collega Daniëls, zij het niet over de praktijkschok. Ik vind dat zijn verhaal eigenlijk nog wel meevalt. Er zijn heel wat andere verhalen die we kunnen vertellen, maar goed. (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Alle gekheid op een stokje, ik steun in elk geval het idee dat we mensen ervan moeten overtuigen dat leraar zijn, kiezen voor de lerarenopleiding, een eerste keuze moet zijn, dat men daar eigenlijk voor mag uitkomen. Toen ik gisteren op de opening van VIVES was, vond ik het wel treffend dat de studentenvertegenwoordigster het woord nam en aangaf dat ze in het tweede jaar van de lerarenopleiding zit en daar heel ‘preus’ – het is in West-Vlaanderen – op is. Dat was zeer mooi om te zien, dat iemand daar het woord nam als vertegenwoordiger. Ze vertelde ook wat het betekende om vertegenwoordiger te zijn van studenten en hoe ze had geleerd om voor de klas te gaan staan en het woord te nemen. Ze deed dat eigenlijk wel heel goed. Ik ben haar gaan zeggen dat zij misschien wel de student, de vertegenwoordiger is die we nodig hebben om toekomstige leerkrachten ervan te overtuigen om echt leerkracht te worden.
Ik volg ook de redenering dat we ervoor moeten zorgen dat mensen die voor de klas gaan staan, een goedgevulde rugzak meekrijgen, een bagage waarvan inhoud, didactiek en klasmanagement zeker een deel zijn, maar misschien ook veerkracht, opnieuw de rug kunnen rechten als je eventjes een tegenslag hebt, opnieuw de spirit vinden om verder te doen. Ik denk dat dat iets is dat we zeker ook moeten meenemen. Dat is misschien ook wel iets dat te weinig aan bod komt.
In elk geval, als we het over de instaptoets hebben, dan denk ik dat we ter zake de goede balans moeten vinden, dat het een rijk instrument kan zijn, dat we in overleg moeten blijven gaan met de lerarenopleiders, dat sommige vaardigheden misschien niet worden getest. Ik heb er al naar verwezen: er bestaan ook bij VDAB heel mooie screenings, die men misschien ook wel kan aanreiken. Minister, ik kijk in elk geval uit naar de plannen die u hebt, en ik ben ook wel benieuwd naar het rapport dat u in oktober zult voorstellen.
De heer Danen heeft het woord.
Ik denk dat er natuurlijk heel wat maatregelen nodig zijn om deze tanker wat te keren, want dat is natuurlijk een gigantisch grote uitdaging. Ik verwijs ook even terug naar de vragen van daarstraks. Als ik vaststel dat een derde van de studenten die afstuderen in de lerarenopleiding, zelfs niet voor de klas begint te staan, dan stel ik me daar wel grote vragen bij. Nogmaals, ieder doet wat hij wil, ieder is vrij om te gaan werken waar hij wil, maar ik vind dat wel heel vreemd: die starten met een opleiding en beslissen vervolgens om gewoon zelfs niet aan de job te beginnen. Ik zou dus ook willen voorstellen om in de loop van het werkjaar hoorzittingen te organiseren rond die lerarenopleidingen, de kwaliteit ervan en de aspecten die we willen behandelen, want ik denk dat we op dat vlak inderdaad nog heel wat inzichten kunnen verwerven en de minister op basis daarvan kunnen adviseren om een bepaald beleid te voeren.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat dat laatste betreft, als je inderdaad vaststelt dat er heel veel uitstromen uit de lerarenopleiding die dan niet terechtkomen in het onderwijs, dan is de vraag of die dan de foute keuze hebben gemaakt. Misschien kunnen we ook door die ijkingstoets en die verplichte remediëring eigenlijk de facto mensen heroriënteren die aan het einde van de rit voor ons niet zo zinvol zijn, aangezien dat wil zeggen dat we in een derde van de studenten hebben geïnvesteerd om ze naar ons onderwijs toe te leiden, maar daarin hebben gefaald. Dat is misschien ook een overweging, en een argument pro die ijkingstoets met verplichte remediëring, denk ik.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik kan absoluut nog voorbeelden geven van deze pedagoog die na vijf jaar afstudeerde. Ik zal er toch nog eentje geven, van de eerste stage, in een kinderdagverblijf. Mijnheer Daniëls ging een spel doen tijdens het verluieren, waarop Evelien, de toenmalige leerling, hem zei: ‘Mijnheer Daniëls, het aapje moet naar u kijken op de luier. U hebt de luier verkeerd aangedaan.’ Daarmee wil ik maar zeggen dat een opleiding niet altijd alle aspecten bevat die nodig zijn om een goede leraar te zijn.
Ik wou nog wel even inpikken op dat laatste, want dat vind ik niet onbelangrijk. Als studenten een opleiding volgen en dan die job niet gaan doen, dan kan het zijn dat ze fout hebben gekozen, dan kan het inderdaad zijn dat ze onvoldoende basiskennis hadden. Ik wil echter toch ook een kritische vraag stellen: zou het kunnen dat de opleiding die ze hebben gevolgd, ertoe heeft geleid dat ze hebben besloten die job niet te willen doen? Dan moeten we immers ook naar die lerarenopleiding durven te kijken. Daarmee zijn we opnieuw bij de vraag of die voorbereidt op wat nodig is voor de job. Ik denk dat iedereen daar zonder taboes naar moet durven te kijken. Voor mij kunnen die hoorzittingen absoluut leerrijk zijn. Ik wil absoluut niemand schofferen maar in de debatten die we daarover voeren, moeten we dat echt samen – het afnemend veld, de lerarenopleiding, de instroom – bekijken, want het is te cruciaal voor de toekomstige kwaliteit van onze onderwijs om dat niet samen te bekijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.