Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de zijinstromers in het onderwijs
Vraag om uitleg over het tekort aan leraren in het algemeen, en leraren wiskunde in het bijzonder
Verslag
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Voor de start van het nieuwe schooljaar deden de topmannen van Katholiek Onderwijs Vlaanderen en het GO! enkele opmerkelijke voorstellen die het lerarenberoep aantrekkelijker moeten maken. Voor Koen Pelleriaux, de nieuwe topman van het gemeenschapsonderwijs is het een topprioriteit om het statuut van leerkrachten de komende jaren flexibeler te maken. Dat zal volgens hem de onderwijskwaliteit ten goede komen. Volgens de heer Pelleriaux vraagt het onderwijs op dit moment immers te veel van de leerkrachten. Om de takenlast beter te verdelen, zouden ze meer moeten samenwerken, het werk herverdelen en zich zo meer specialiseren. Sommige leerkrachten zouden bijgevolg niet meer voor de klas moeten staan. Dat flexibele personeelsbeleid zou in handen komen van de directeur, die deze differentiatie moet sturen. Dit is op zijn zachtst uitgedrukt een opvallend voorstel, zeker gelet op het tekort aan handen in de klas waar ons onderwijs mee geconfronteerd wordt.
De voorstellen worden ook niet overal erg warm onthaald. Zo zijn de onderwijsvakbonden allesbehalve enthousiast. Ze wijzen op het belang van de autonomie van leerkrachten. Die zou met deze voorstellen in veel gevallen verdwijnen. En ook heel wat directeurs stellen zich vragen bij de praktische uitwerking. Ze vrezen bovendien bijkomende administratieve rompslomp.
Daarnaast pleitte ook Lieven Boeve voor enkele bijzondere personeelsveranderingen. Hij wil dat scholen vaker met gemengde schoolteams werken van leraren met een bachelor- en leraren met een masterdiploma. Leraren met een masterdiploma in het basisonderwijs moeten volgens Boeve ook beter vergoed worden. Ook voor Pelleriaux is een hoger loon voor leerkrachten geen taboe.
Minister, wat vindt u van de voorstellen van bovengenoemde onderwijsverstrekkers? Hoe rijmen die met de doelstelling om meer handen in de klas te krijgen?
De heer Pelleriaux wil het statuut van leerkrachten flexibeler maken zodat scholen een modern hr-beleid kunnen voeren. Hoe staat u tegenover dit principe? Zal dit de job van leerkrachten aantrekkelijker maken? Welke bijkomende maatregelen liggen er in het vooruitzicht om het lerarenberoep aantrekkelijker te maken?
De heer Pelleriaux pleitte ook voor de uitbouw van een opleiding lager onderwijs aan de universiteit. Zal zo’n opleiding leiden tot betere leerkrachten in het lager onderwijs? Is er volgens u nood aan zo’n opleiding?
Schooldirecteurs zijn vaak bepalend in het al dan niet uitstippelen van een modern hr-beleid. In welke mate voorziet u bijkomende training en middelen om hen hierin te ondersteunen?
Recent lanceerden de lerarenopleidingen en het onderwijsveld een nieuwe mediacampagne met de hashtag #proudtoteach. Concreet kunnen leraren en onderwijsmedewerkers de hashtag gebruiken bij berichten op hun sociale media of het campagnebeeld toevoegen aan hun profielfoto. In welke mate ondersteunt u deze campagne? Hoe staat u tegenover de inzet van mediacampagnes om het lerarenberoep aantrekkelijker te maken?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Het lerarentekort neemt steeds grotere en op sommige plaatsen dramatische proporties aan. Op de vooravond van 1 september stonden in veel Vlaamse en zeker ook Brusselse scholen nog vacatures open, wat voor veel stress en extra druk zorgt bij directies en in het hele schoolteam.
In alle eerlijkheid, minister: er bestaat op korte termijn inderdaad geen magische oplossing om dit probleem op te lossen, maar het is duidelijk dat zijinstromers een belangrijke rol kunnen spelen om de nood zoveel mogelijk te lenigen. Voor Vooruit moet daar volop op worden ingezet. Dat is niet meer dan logisch.
In die zin is het bemoedigend dat dit jaar reeds 2818 mensen uit de privésector zijn overgestapt naar het onderwijs. Dat is 15 procent meer dan vorig jaar en het hoogste aantal zijinstromers in het onderwijs ooit. Het grootste deel van de zijinstromers trok naar het secundair onderwijs, 679 gingen naar het basisonderwijs en 228 naar de hogescholen. Het is nog even afwachten in welke mate hier ook het coronaeffect heeft gespeeld, waarbij veel mensen die, al dan niet tijdelijk, hun job hebben verloren, kozen voor meer zekerheid met een baan in het onderwijs. Maar deze stijging zal zeker ook samenhangen met de aangekondigde uitbreiding van het beleid inzake zijinstromers. Dat vinden wij een goede zaak. Als het goed is, zeggen we het ook.
Sinds het schooljaar 2020-2021 kunnen mensen die de overstap van de privésector naar het onderwijs maken, tot acht jaar anciënniteit meenemen. Dat gaat dan wel enkel indien de zijinstromer les gaat geven in een van de knelpuntvakken. Ik moet ze niet opsommen, want u kent ze. De maatregel geldt niet met terugwerkende kracht. Daarmee is zeker een stap in de goeie richting gezet, maar we zijn er nog niet.
U hebt aangekondigd dat u het aantal vakken wilt uitbreiden, maar er moet wat ons betreft nog meer gebeuren om de zijinstroom te versterken, omdat we echt denken dat dit op korte termijn dé manier is om het lerarentekort aan te pakken .
Heel concreet heb ik deze vragen, minister.
Kunt u er niet voor zorgen dat meer zijinstromers anciënniteit kunnen meenemen? U gaat die knelpuntvakken uitbreiden, maar hebt u al een idee welke vakken er op die lijst komen te staan?
Is het ook geen piste om zijinstromers – indien ze die hebben – meer dan acht jaar anciënniteit mee te geven? Ik denk dat dat kan helpen om de job nog aantrekkelijker te maken.
Zult u ook budget voorzien om de validering van anciënniteit van zijinstromers te vergroten zodat meer zijinstromers van dit voordeel kunnen genieten?
En zult u ervoor zorgen dat ook zijinstromers die voor het schooljaar 2020-2021 reeds als leerkracht waren gestart, hun anciënniteit uit de privésector kunnen meenemen? Ik hoor nu vaak dat leerkrachten die de stap in het verleden al hadden gezet, ontmoedigd worden door het feit dat er een groot verschil is met de mensen die nu de stap zetten. Daardoor overwegen ze ook wel eens om af te haken, en dat moeten we in ieder geval vermijden.
De heer Danen heeft het woord.
Het is een bekend probleem, minister. Eén week voor de start van het nieuwe schooljaar waren de secundaire scholen nog op zoek naar meer dan 1.250 leerkrachten. Vooral de leerkrachten wiskunde vormden een knelpunt. Volgens de website van VDAB stonden er eind augustus nog 234 vacatures open voor leerkrachten wiskunde. Ik heb vanmorgen nog eens gekeken. Vandaag zijn dat er nog meer dan 150. Dat is allicht nog een onderschatting, omdat niet alle scholen hun vacatures op de VDAB-website publiceren. Ā
Ik geef nog een paar cijfers om de problematiek beter te kaderen. In het schooljaar 2019-2020 telde het secundair onderwijs zo’n 8.418 leerkrachten wiskunde. Maar het probleem is dat slechts 1.609 leerkrachten de kwalificatie van bachelor in het onderwijs, onderwijsbevoegdheid wiskunde bezaten. 194 waren in het bezit van een masterdiploma wiskunde, fysica of ingenieurswetenschappen. Uit eerdere cijfers bleek al dat 8 van de 10 startende leerkrachten in de derde graad niet beschikken over een diploma uit een wiskunderichting.
Daar komt nog het probleem bij van de startende leerkrachten die er binnen de 5 jaar mee ophouden. Dat is ook een heel grote groep. Voor de betrekking van leerkrachten wiskunde komt daar nog eens bij dat het aantal afgestudeerden uit een wiskundige masterrichting beperkt is en blijft. In het schooljaar 2019-2020 studeerden er 38 masters in de wiskunde af. 11 hiervan begonnen hun loopbaan in het onderwijs. Dat zijn toch lage aantallen voor grote noden.
Van de startende masters wiskunde in het onderwijs begint het merendeel met een deeltijdse tewerkstelling. Dat is nog een bijkomende problematiek. Ik ga het niet helemaal schetsen, maar als u vandaag de vacatures bekijkt, gaan de meeste over deeltijdse tewerkstelling wiskunde. Dat is niet onmiddellijk een heel attractieve beginsituatie. Ik ga niet alle cijfers opnoemen, maar er komt ook bij dat van diegenen die starten binnen wiskunde, er heel veel het onderwijs snel verlaten. Bovendien gaan heel wat mensen die wiskunde gaven met pensioen. Dat zijn vaak wél mensen met de juiste of specifieke kwalificaties. Dat zorgt ook voor bijkomende problemen. Niet alleen wij vinden dat, maar ook de Vlaamse Vereniging voor Wiskundeleraars (VVW) trekt aan de alarmbel. Ze maken zich niet enkel ongerust over de hoogste graden, waar nog slechts 16 procent van de beginnende leerkrachten over een geschikt wiskundig masterdiploma beschikt, maar ook over de lagere, waar een goede helft van de startende leerkrachten zelf geen wiskunde aan de lerarenopleiding volgde. De vereniging stelt vast dat in steeds meer Vlaamse scholen geen enkele wiskundige aan de slag is.
U rekent voor een stukje op zijinstromers om het probleem op te lossen. U hebt geregeld dat mensen 8 jaar anciënniteit kunnen meenemen om twijfelaars over de brug te halen om een loopbaan te beginnen. In veel gevallen zal dat niet voldoende zijn om dat probleem te verhelpen. Het is wel zo dat er in het schooljaar 2019-2020 zo’n 2.800 zijinstromers waren. Dat is meer dan het jaar daarvoor. Maar daarvan waren er maar een goede 100 die als wiskundeleerkracht begonnen. Dat zijn veel cijfers. Ik wilde hiermee de context schetsen, om aan te geven dat de problematiek toch wel heel erg nijpend is.
Ik heb daarom de volgende vragen.
Er is een nijpend tekort aan leerkrachten wiskunde die over een geschikt diploma beschikken. Toch heeft slechts ongeveer een derde van de leraren wiskunde een voltijdse tewerkstelling. Hoe kunt u deze schijnbare paradox verklaren?
De uitstroom van masters in de wiskunde is laag. Een derde van de afgestudeerden begint een loopbaan in het onderwijs. Zult u stappen ondernemen om de opleiding tot master in de wiskunde aantrekkelijker te maken? Zo ja, aan welke stappen denkt u dan?
Ongeveer 54 procent van de startende leraren wiskunde in de lagere graden heeft geen wiskunde gevolgd tijdens de lerarenopleiding. Zult u ook hier stappen nemen om de opleiding tot leerkracht wiskunde aantrekkelijker te maken? Zo ja, aan welke denkt u dan?
Van de tienduizend studenten die jaarlijks als leerkracht wiskunde afstuderen, komt maar een kleine groep in het onderwijs terecht. Werd onderzocht waarom zo weinig studenten die stap naar het onderwijs zetten? Zult u ook acties nemen om dat te verhelpen?
Mijn volgende vraag is analoog aan degene die mevrouw Goeman net stelde. Bij de overstap van de privésector naar het onderwijs kan men acht jaar anciënniteit meenemen. Dat lijkt veel, maar iemand van 50 jaar die bijvoorbeeld van een bank komt en wiskunde gaat geven in het onderwijs, heeft dan het loon van een 29-jarige. Het zou toch interessant zijn om die persoon een wat meer concurrentieel loon te geven. Kunt u ons een idee geven van wat dat loonverschil behelst?
Mijn laatste vraag gaat over de zijinstromers voor leerkracht wiskunde. Zijn de cijfers voor het schooljaar 2020-2021 al bekend? Over welke aantallen gaat het? Stijgt dat aantal? Als dat niet stijgt, lijken me initiatieven nodig om dat aantal zijinstromers te verhogen.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat de voorstellen die gelanceerd werden, boeiende en interessante stof voor discussie vormen. Als het gaat over het lerarentekort, is er natuurlijk geen ‘silver bullet’, geen alleenzaligmakende maatregel. We worden daar al een tijdje mee geconfronteerd en het wordt natuurlijk acuter omdat de hele arbeidsmarkt in Vlaanderen kampt met een krapte. Er heerst dus een ongelooflijke concurrentiestrijd, die wij als beleidsdomein, als sector, moeten aangaan met andere sectoren.
Wat hebben we al gedaan? Ten eerste hebben we het systeem ingevoerd waarbij nieuwe zijinstromers tot acht jaar anciënniteit kunnen meenemen. In het meest positieve geval maakt dat toch een verschil van 300 euro netto per maand – dat scheelt toch wat. Ik kom daar straks nog op terug.
Ten tweede hebben we het lerarenplatform in het basisonderwijs onmiddellijk verlengd tot en met het schooljaar 2023-2024. Daarenboven kunnen de aanstellingen al plaatsvinden vanaf 1 september, terwijl dat vroeger 1 oktober was. De beginnende leerkrachten die worden aangesteld in een lerarenplatform, krijgen daardoor dus onmiddellijk voor een volledig schooljaar werk- en financiële zekerheid.
Op 1 januari van dit jaar kregen ook meer tijdelijke personeelsleden een kans op een vaste benoeming.
Vanaf dit schooljaar wijzigen de voorwaarden betreffende de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur en vaste benoeming. Hierdoor zullen tijdelijke personeelsleden vanaf dit schooljaar sneller duidelijkheid krijgen over werkzekerheid na een schooljaar prestaties bij eenzelfde schoolbestuur of in eenzelfde scholengemeenschap. Hierdoor zullen tijdelijke personeelsleden ook sneller uitzicht krijgen op een vaste benoeming. Daardoor kunnen we ook jong talent dat instroomt in het onderwijs, beter en sneller bij ons houden.
Dat gaat natuurlijk hand in hand met de evaluatieprocedure – u weet wel: de procedure die desgevallend leidt tot ontslag. Ik denk dat dat ook heel belangrijk is voor de maatschappelijke appreciatie, de status, de waardering van deze fantastische job van leerkracht. De vaste benoeming wordt soms wat besmeurd doordat sommigen die gebruiken als een schild voor onwil of onkunde. Die zullen er stelselmatig uit gaan. Dat is een goede maatregel.
Daarnaast hebben we nu net de cao XII goedgekeurd, waarbij toch ook een sterk signaal van een bekommernis omtrent de onderwijskwaliteit uitgaat, maar evengoed omtrent de opwaardering van de job van leerkracht en de appreciatie daarvoor. En ‘put your money where your mouth is’: we hebben daar inderdaad niet gekozen voor een lineaire loonsverhoging, maar wel voor gecibleerd werken. We maken het mogelijk dat de fietsvergoeding eindelijk wordt verhoogd van 15 naar 21 cent, er is een internetvergoeding van toch 240 euro per jaar en er wordt een bedrag van 500 euro per leerkracht voorzien om hen digitaal te equiperen. Ook hebben we aandacht voor de opleiding, de navorming en de bijscholing van leerkrachten. Want ICT-materiaal is één zaak, daar echt mee aan de slag kunnen bij het lesgeven is iets anders. Daarom hebben we extra middelen, 10 of 15 miljoen euro, voorzien om te kunnen investeren in het opleiden van leerkrachten en ICT-coördinatoren, zodat we nog beter aan de slag kunnen met de nieuwe digitale lesinhouden in de klas.
Wat zit er nog in? Een van onze problemen is de vroegtijdige uitstroom uit het onderwijs. Daarom hebben we specifieke middelen voorzien voor de aanvangsbegeleiding: het begeleiden van startende leerkrachten, van jong talent dat we bij ons willen houden, niet alleen vanwege de versnelde vaste benoeming, maar ook door een betere aanvangsbegeleiding.
Een ander element dat ik u zeker ook niet wil onthouden uit de cao XII, is dat we toelaten dat leerkrachten zich veel meer kunnen concentreren op datgene waar ze voor opgeleid zijn, waarvoor ze eigenlijk in die job gestapt zijn: het lesgeven. We laten toe dat ze meer vrijgesteld kunnen worden van andere taken zoals administratie of toezicht – taken die niet rechtstreeks te maken hebben met het lesgeven –, waarover je lokale afspraken kan maken.
Wat betreft de schooldirecteurs – of de schoolleiders, zoals men dat dan noemt –: we investeren bijkomend in de al bestaande professionaliseringsmiddelen in professionaliseringstrajecten voor leiderschap om, aan de hand van het ondersteunen van collectieve leerprocessen, ook directeurs te versterken met het oog op herstel en veerkracht in Vlaamse scholen.
We hebben het er daarstraks over gehad, ik moet er niet over uitweiden en de suggesties werden gedaan: dus ook in de nieuwe cao XII hebben we het al gehad over die loonspanning. Maar in de praktijk is voor basisscholen de beleidsondersteuning die we voorzien misschien nog belangrijker, omdat je vaststelt dat heel wat directeurs vandaag heel wat managementtaken op zich moeten nemen die eigenlijk niks te maken hebben met het pedagogische luik. We gaan daar een nieuwe mandaat voor creëren: beleidsondersteuner. Dat is iemand die hoger opgeleid is dan een administratief medewerker en ook meer over die managementskills beschikt en kan zorgen voor het bijstaan van de directeur.
Volgende stappen die we nog gaan nemen, is onder andere de communicatiecampagne en de communicatiestrategie afwerken. Een tweede stap zijn de zijinstromers. Ja, ik ben bereid, ik wil absoluut – gezien het succes dat we nu al hebben na één schooljaar – de lijst met knelpuntvakken verruimen. Je moet keuzes maken. Je kunt zeggen: ‘Geef meer dan acht jaar anciënniteit.’ Je kunt van alles beloven en uitgeven. Je moet natuurlijk in de hele ton van maatregelen en suggesties zien wat de productiviteit is in functie van het lerarentekort, wat de productiviteit is van elke euro die je extra ter beschikking hebt. Hoe ga je die dan het best inzetten? We hebben inderdaad op grond daarvan gecibleerd op acht jaar. Je moet keuzes maken. Ik kies dan liever eerst voor het uitbreiden van die lijst knelpuntvakken, want nu zijn er veel mensen die wel interesse hebben, maar die plots stoten op de beperkte lijst en zeggen: ‘Ik ben daar niet bij, dan ga ik het toch niet doen.’ Over die acht jaar, of dat meer kan zijn, krijg ik niet zoveel reacties. Iedereen zou graag hebben dat dat meer is. Acht jaar is al voldoende om een slok op de borrel te schelen.
Die 300 euro netto, in het meest positieve geval, is wel iets om de mening van mensen grondig te kunnen beïnvloeden. Ik wil in eerste instantie werk maken van het verlengen van de lijst, en ICT zal daar zeker en vast wel bij zijn. Dat hadden we ook al meegegeven, en dat was ook de expliciete vraag van enkele collega’s hier, meer dan terecht.
Een derde element waar we nu mee bezig zijn, is het aantrekkelijker maken van de lerarenopleiding. Ik denk dat we die aantrekkelijker kunnen maken door de lat hoger te leggen, door een beetje meer trek in de schouw te veroorzaken. De perceptie ten aanzien van die lerarenopleiding, ook al is ze niet terecht, is er. Daar moeten we op werken, en dus moeten we ervoor zorgen dat we daar de lat hoger leggen. We moeten ervoor zorgen dat de ijkingsproef in het begin ook telt en belang heeft, dat je daar iets mee aankunt. Vandaag maakt het niet uit wat je daarop invult, want men doet er niets mee. We moeten zorgen dat je echt verplicht wordt om te remediëren wanneer er tekorten vastgesteld worden. De inzet en de appreciatie van die ijkingsproef zal dus ongelooflijk gaan toenemen.
Bij de andere gesuggereerde maatregelen gaan we altijd moeten kijken naar de effectiviteit en de proportionaliteit en niet alleen naar het criterium ‘het klinkt goed’. Voor elke euro die je extra zou gaan investeren moet de grootste winst, de grootste opbrengst gehaald worden in functie van het tegengaan van het lerarentekort.
In verband met de flexibiliteit van het statuut: er is ook binnen de huidige regelgeving wel wat ruimte voor flexibiliteit voor wat de personeelsorganisatie betreft. Denk bijvoorbeeld aan de bpt-uren (bijzondere pedagogische taken) die maximaal 3 procent uitmaken van het lestijdenpakket. Op grond van een lokaal akkoord kan dat zelfs meer zijn. Die uren kunnen door de scholen in alle autonomie aangewend worden om de pedagogisch-didactische organisatie te optimaliseren. Ik ben ook steeds bereid om daar naar een suggestie te kijken, maar we moeten wel zien dat we niet raken aan het principe van voldoende handen in de klas. Ook daar moeten we kijken naar de evenwichten. Vandaag zijn er reeds meer dan 2100 voltijdse leerkrachten die niet voor de klas staan, maar die andere taken toegewezen kregen. Leerkrachten in de klas is toch onze eerste bekommernis.
Heel specifiek wat wiskunde betreft, is de nood inderdaad hoog. Vaak hebben startende leerkrachten niet onmiddellijk een voltijdse opdracht. Hoewel er op macroniveau een tekort is, betekent dat niet altijd dat men in een specifieke school, op microniveau dus, steeds een voltijdse opdracht wiskunde kan aanbieden. Maar gezien de schaarste kunnen wiskundeleerkrachten die dat wensen na verloop van tijd meestal wel voltijds aan de slag.
Het zal dus een werk zijn van blijvende inzet, en van blijvende suggesties, waarmee we altijd aan de slag kunnen gaan. Ik moet wel zeggen dat we, onder andere met de genomen maatregelen, en zeker met de cao XII, absoluut stappen vooruit zetten.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het uitgebreide antwoord. Er zijn deze legislatuur inderdaad al heel veel gerichte maatregelen genomen om het lerarenberoep aantrekkelijker te maken. Ik heb tijdens het reces eens opgelijst hoeveel maatregelen dat zijn – soms komt mijn ‘nerderige’ kant boven –, en ik kwam aan 21. U hebt er enkele van opgesomd. Dat is dan nog los van de cao XII, maar daar komen we deze namiddag nog op terug.
Ik heb nog een vraag. U had het ook over voorstellen die altijd worden gedaan. Ik heb natuurlijk ook weer een voorstel om het lerarenberoep aantrekkelijker te maken, maar dan meer in de zin van het opvullen van noden in verband met het lerarentekort. Uit het antwoord op een recente schriftelijke vraag van mezelf blijkt dat steeds meer leerkrachten die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken, aan de slag willen blijven. Dat aantal stijgt jaar na jaar. Ik weet natuurlijk dat dat een oplossing is die naast andere oplossingen staat, uiteraard. Maar misschien is het ook wel een idee om daarnaar te kijken. Misschien zou u een bevraging kunnen lanceren bij recent gepensioneerde leerkrachten, om hen warm te maken om toch nog te blijven lesgeven, al dan niet parttime. Dat is ook gebeurd in Nederland, en daar is dat wel een redelijk succes geweest. ‘Wijs Grijs in het Onderwijs’, heette het daar. Dat is misschien ook een idee, om naast de andere maatregelen die al genomen zijn, ervoor te zorgen dat het tekort wordt opgevangen.
En dan heb ik nog een tweede vraag. In de commissievergadering van 3 juni zei u, bij een vraag van mevrouw Meuleman, dat u in het kader van meer diversiteit binnen het lerarenkorps een nulmeting zou houden naar de herkomst van het onderwijspersoneel. Kunt u daar misschien al iets meer over vertellen? Het ging toen over groepen die mogelijk ondervertegenwoordigd zouden kunnen zijn, om daar dan specifiek op in te spelen.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, ik denk toch echt dat het tijd is om alle zeilen bij te zetten en dus niet alleen meer vakken te erkennen voor die nieuwe anciënniteitsregeling, maar, zoals ik al zei, ook het aantal jaren anciënniteit dat kan worden erkend, uit te breiden. Zeker oudere werknemers, die al in een verder gevorderd stadium zitten van hun loopbaan en die op zich de stap naar het onderwijs wel overwegen, om aan een nieuwe uitdaging te beginnen, doen dat wel deels uit idealisme, maar natuurlijk zijn daar grenzen aan. Die willen niet te veel loon verliezen. Ik denk dus echt dat dat iets is om verder over na te denken, net als over het idee om de regeling uit te breiden naar de vroegere zijinstromers, om de uitval tegen te gaan.
Als ik het budget bekijk, lijkt het mij dat daar nog wel wat ruimte is. Als ik het goed heb, voorziet u 4 miljoen euro extra per jaar voor de zijinstromers, boven op een bedrag dat al voorzien was van 1,3 miljoen euro. Dat geeft 5,3 miljoen euro per jaar, maar tijdens de begrotingsaanpassingsbespreking kwam mij ter ore dat er dit jaar 3,9 miljoen euro is doorgeschoven naar een fonds dat door het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGION) wordt beheerd, omdat het dus niet is uitgegeven. Hoe verklaart u dat? Dat lijkt mij gewoon vreemd, aangezien er dit jaar zoveel zijinstromers zijn ingestapt. Gaat dat budget dan nog verder worden opgebruikt in de loop van 2021? En erkent u dat er dus nog steeds budgettaire marge is om die anciënniteitsregelingen uit te breiden?
Dan heb ik nog een tweede vraag, heel specifiek over het lerarentekort in het basisonderwijs. Ik maak van de gelegenheid gebruik om ook eens door te gaan op het probleem van de masters in het basisonderwijs. Leerkrachten met een masterdiploma in het basisonderwijs hebben het bekwaamheidsbewijs ‘ander of voldoende geacht’, terwijl leerkrachten met een bachelordiploma het bekwaamheidsbewijs ‘vereist’ hebben. En in functie van het bekwaamheidsbewijs dat je hebt, verdien je meer of minder. In de praktijk betekent dat dat masters minder of evenveel verdienen als bachelors in het basisonderwijs. Mijn collega Vandenberghe heeft daar al veel vragen over gesteld. En daaruit blijkt bijvoorbeeld dat 40 procent van de onderwijzers basisonderwijs met een masterdiploma vandaag minder wordt betaald dan leerkrachten met een bachelordiploma. Het hoeft niet te verbazen dat dat natuurlijk een reden is om te vertrekken uit het basisonderwijs. We willen dat de ongelijkheid in lonen tussen leerkrachten met bachelor- en masterniveau wordt rechtgetrokken. En dus is mijn vraag of daar op dit moment naar wordt gekeken. Ik denk echt dat dat, in ieder geval ook voor het basisonderwijs, een heel groot verschil zou maken.
De heer Danen heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Ik weet natuurlijk wel dat u al heel wat maatregelen genomen hebt. Ik ga er ook van uit dat u echt uw best doet om er het beste van te maken. Dat niet alles tegelijk veranderd kan worden, daar heb ik ook alle begrip voor. Het omgekeerde zou van misplaatste ambitie getuigen.
Maar een van de allerbelangrijkste vragen lijkt mij toch hoe het komt dat er zo'n groep leerkrachten die gestudeerd hebben voor leerkracht, niet eens start in het onderwijs. Die studie is volgens mij nog nooit echt gebeurd. Hoe komt het dat zoveel mensen zelfs niet beginnen in het onderwijs, terwijl ze daarvoor gestudeerd hebben? Iedereen doet natuurlijk wat hij wil, maar ik vind het wel een vreemd gegeven dat als je kiest voor een bepaalde specifieke opleiding, je er dan toch voor kiest om iets anders te gaan doen. Ik zou echt willen weten hoe dat komt. Bent u bereid, minister, om dat ten gronde te laten onderzoeken? Ik weet wel dat er de voorbije jaren een paar particuliere onderzoekjes geweest zijn om dat op een beperkte schaal wat in beeld te brengen, heel gericht. Maar het globale beeld daarvan is mij niet bekend. En ik denk dat, om gepaste maatregelen te nemen, we moeten weten hoe dat komt. Meten is weten, ook op dit vlak.
Als het over anciënniteit gaat, begrijp ik dat u niet kunt zeggen dat we iedereen maximale anciënniteit gaan geven. Dat zou natuurlijk een beetje absurd zijn. Maar ik heb het zelf eens opgezocht: het verschil tussen 7 of 8 jaar anciënniteit en 25 jaar anciënniteit is 1800 euro bruto voor een licentiaat in het onderwijs. Dat is best wel veel geld.
Nogmaals, we moeten allemaal langer werken: tot 67 jaar of misschien wel langer. Wel, ik hoop dat er veel mensen uit de privésector, mensen die in de bancaire sector werken, mensen uit industriële sectoren, uit de chemiesector of waar dan ook als ze 50 jaar zijn en beginnen na te denken of ze dat nog wel willen, de overstap naar het onderwijs maken. Als je die mensen echt naar het onderwijs toe wilt leiden, moet je echt wel meer doen dan die acht jaar anciënniteit want dan beginnen ze aan het loon van een 30-jarige collega. Dat is volgens mij geen werkbaar model, zeker niet voor specifieke beroepen waar nu al een tekort aan is.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik denk dat er in deze commissie en bij uitbreiding in het parlement niemand te vinden is die niet bekommerd is om het lerarentekort en de kwaliteit van de lerarenopleiding en de leerkrachten. Mijnheer Danen, inderdaad, als je in een school niemand hebt met een bekwaamheidsbewijs wiskunde, hoe ga je dan nog mensen warm maken om wiskunde te gaan studeren? Dat is een cirkel die zichzelf in stand houdt. We delen vanuit de N-VA absoluut die bekommernis. Maar ik wil toch een beetje de handrem zetten op al te gemakkelijke, populistische ideeën waarbij we die mensen alle anciënniteit geven en ze dan wel zullen komen.
Ik stel vast dat deze coalitie met de N-VA, CD&V en Open Vld er nu wel in geslaagd is om als eerste acht jaar anciënniteit te geven voor zijinstroom. Er zijn andere ministers geweest die daar grote ronkende titels over hadden– om minister Smet niet te noemen –, maar hij heeft welgeteld nul jaar gerealiseerd, omdat hij er geen geld voor wou vrijmaken. Deze coalitie en minister Weyts hebben er wel geld voor vrijgemaakt. Mag dat meer zijn? Ja, dat mag meer zijn, maar ik volg de redenering van de minister om dan eerst te kijken naar de knelpuntberoepen. Ik denk dat dat een goede strategie is.
Als u zegt dat er nog geld is en dat we daarmee iets kunnen doen, dan moeten we er wel voor opletten dat het geen jojo wordt, in de zin van: we hebben nu nog wat geld over en geven tien jaar en volgende keer hebben we iets minder en wordt het zeven jaar. Dat mogen we niet doen. Dat geeft aan mensen ook geen rechtszekerheid.
Ik wil er ook op wijzen – en dat is introspectie – dat schoolbesturen, scholen, directies ook exitgesprekken moeten doen. Waarom stopt iemand op de school? Er zijn er ook heel wat die stoppen in een school maar naar een andere school gaan. Het ligt ook niet altijd aan het beleid of aan de regels waar de overheid iets aan kan doen, maar ook aan de sfeer op school. Ik vind dat ook een belangrijk issue om te bekijken. Dan zou ik ook op mijn eigen school wel willen weten waarom mensen vertrekken. Waarom vertrekken ze? Waarom komen ze niet terug? Waarom vertrekken ze en zien we ze nadien terug als zijinstromer? Dat is een belangrijke vraag. Ik denk dat introspectie bij de inrichtende machten ook niet onbelangrijk is. Die oproep wil ik bij dezen dan ook doen.
De heer Laeremans heeft het woord.
Nog een bijvraagje, minister. U hebt een aantal zaken gezegd over die cao. We kunnen daar natuurlijk nog verder op ingaan, maar sommige koepels waren er toch niet zo gelukkig mee, onder andere omdat vakbondsvertegenwoordigers meer uren krijgen voor hun syndicale taken. Ziet u dat puur als een compromis waarbij de peer in twee moest worden gedaan? Of vindt u het wel degelijk zinvol dat dat zo gebeurt? Die mensen trekken dan eigenlijk weg uit het onderwijs, waar er juist een tekort aan leerkrachten is.
Ik sluit zelf ook graag nog kort aan.
We hebben er alles aan gedaan om tijdens corona de scholen open te houden. We hebben dat schouder aan schouder gedaan. Ik denk dat we dat nu opnieuw moeten doen, schouder aan schouder staan met alle actoren om ervoor te zorgen dat we de scholen kunnen blijven openhouden. Het mag niet zo zijn dat er geen leerkrachten meer zouden zijn.
Dan kom ik tot de zijinstromers. Op 8 oktober 2020 was er nog een schriftelijke vraag waarbij u niet kon antwoorden op de vraag hoeveel zijinstromers er waren. Nu kunt u dat wel. Is er dan een specifieke methode toegepast om dat te kunnen tellen?
In 2021 was er nog 3,9 miljoen euro over. We hebben dat gezien tijdens de bespreking. Ik wil toch wel wijzen op het feit dat, als we de berekening maken, we meer dan 220 miljoen euro nodig hebben om iedereen de anciënniteit te geven. Laat ons ook eerlijk zijn.
Bovendien – en er is al naar verwezen– waren er in het verleden ook wel opmerkingen van de Raad van State. We kunnen dat niet zomaar naast ons neerleggen.
In elk geval, minister, ben ik blij te horen dat u de ICT-coördinatoren wilt meenemen. Heeft u zicht op de timing? Want we krijgen daar ongelooflijk veel vragen rond.
We willen vanuit onze fractie ook het pleidooi voor een moderner personeelsbeleid binnen het onderwijs nog een keer onderstrepen. Ik heb vandaag een aantal voorbeelden gelanceerd over de bekwaamheidsbewijzen, waar we toch wel even moeten durven naar te kijken. Misschien moeten we dat heilige huisje even openzetten. Het voorbeeld van de mensen die een master hebben die op hetzelfde niveau betaald worden als de kinderverzorger is toch wel heel jammer. Dat is niet uit te leggen. Ik denk dat we dat moeten durven vast te pakken.
In het regeerakkoord staat dat we werk zouden maken van een echt lerarenloopbaandebat. Dat is ook iets dat we schouder aan schouder moeten doen. Sterke schoolleiders blijft voor ons ook een heel belangrijk punt daarin. U gaf aan, minister, dat u werk zou maken van een communicatiestrategie. We kijken alvast heel erg uit naar die beloofde onderwijsambassadeur en wie dat dan zou worden.
Minister Wetys heeft het woord.
Het betreft verschillende elementen. Ik zal het eerst hebben over de uitstroom. We hebben daar wel wat data rond. Een van de meest omvattende onderzoeken werd nog in 2018 door Glorieux en Laurijssen gevoerd. Zij onderzochten op basis van een koppeling van de schoolverlatersdatabank met de gegevens van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ) hoeveel van de afgestudeerden aan een lerarenopleiding in het beroep stapten en vervolgens uitstroomden. De instroom van die groep in de brede sector onderwijs bedroeg in 2008, vijf jaar na afstuderen, 91 procent voor professionele bachelors kleuteronderwijs, 87 procent bij professionele bachelors lager onderwijs, 75 procent voor professionele bachelors secundair onderwijs en 56 procent voor masters met een specifieke lerarenopleiding (SLO). Dat zijn behoorlijk hoge cijfers. Uiteraard is het altijd mogelijk dat gediplomeerden na hun studies beslissen om voor een andere sector te kiezen, maar in een krappe Vlaamse arbeidsmarkt is het sowieso een opdracht om sterke profielen te vinden en te behouden. Dat heb ik daarstraks al gezegd.
Er zijn ook onderzoeken die peilen naar waarom afgestudeerden niet kiezen voor het onderwijs. Die oorzaken zijn divers en vaak dezelfde als waarom men na verloop van tijd uitstroomt. De jobonzekerheid in het begin van de carrière speelt daar zeker in mee. Het vooruitzicht op korte vervangingsopdrachten werkt vaak ook niet motiverend. Vandaar dat we ook inzetten op maatregelen zoals die versnelde vaste benoeming, het lerarenplatform en de aanvangsbegeleiding.
Recenter onderzoek van Bram Spruyt van de VUB over wat jonge leerkrachten motiveert om in het beroep te stappen en te blijven, wees op de sterke intrinsieke motivatie en de sterke waardering in de maatschappij. Dat is erg belangrijk voor het lerarenberoep. We hebben in onze communicatiecampagne, maar evengoed in onze cao en in de feiten, werk gemaakt van een verbetering van die appreciatie en van de materiële arbeidsvoorwaarden.
De problematiek van de pensioenleeftijd overstijgt mijn beperkte Vlaamse bevoegdheden. Maar het is wel zo dat het in het kader van de bijsprong ideaal is voor gepensioneerde leerkrachten om er partieel enkele uren bij te nemen. Het is echter wel ongelooflijk complex. Er zijn zoveel verschillende situaties dat we eenieder die wil instappen diets moeten maken om vooraf bij de dienst pensioenen te checken wat dat precies betekent. Want er zijn zoveel verschillende consequenties. De éne kan onbeperkt bijverdienen, de andere loopt tegen zo’n verhoging van de fiscaliteit aan dat het absoluut niet de moeite loont. Het is spijtig dat we daar geen vat op hebben. Ik heb gevraagd of we, gelet op de krapte, geen lineaire vrijstelling kunnen voorzien. Dat blijft mijn vraag aan de federale overheid. We zouden voor iedere gepensioneerde leerkracht boven de pensioenleeftijd die wil bijverdienen een vrijstelling willen. Dat zou een leuke zijn. Maar ik begrijp ook dat dat geen evidentie is.
Voor alle duidelijkheid: wij investeren in die bijsprong, vooral om volgend schooljaar die leerachterstand aan te pakken. Dat is goed voor 10 miljoen euro per maand, dus 100 miljoen euro voor het volgende jaar.
Wat ik ook belangrijk vind, is dat we voor de lerarenopleiding bepaalde profielen aantrekken die vandaag ondervertegenwoordigd zijn. In eerste instantie gaat het natuurlijk om een lokaal aanwervingsbeleid en zijn het de directies die aanwerven. Maar dan moeten we vooral beginnen bij de instroom in die lerarenopleiding. Daar kunnen we verhoudingsgewijs ook de grootste winst boeken: bij die groepen in de bevolking die uitstromen uit het secundair onderwijs en die ondervertegenwoordigd zijn in de lerarenopleiding.
Wat de zijinstroom betreft, staan de middelen inderdaad ter beschikking. Maar ook daar geldt opnieuw dat u als lid van de oppositie ontslagen bent van die verantwoordelijkheid, maar dat wij ervoor moeten zorgen dat we elke euro het meest effectief en productief inzetten. Dan denk ik dat het in eerste instantie productiever is en een groter effect heeft om de lijst met vakken uit te breiden, eerder dan het verhogen van het aantal jaren anciënniteit. Ik begrijp dat wel, net zoals andere ideeën, bijvoorbeeld over masters in het basisonderwijs. Maar daartegenover staat natuurlijk dat je moet zien dat je geen waterbedeffect sorteert, namelijk dat je masters uit het secundair onderwijs aantrekt om de overstap te maken naar het basisonderwijs. Dan heb je natuurlijk niets gewonnen.
Verder wil ik nog het volgende meegeven over een problematiek die ook speelde bij de zijinstroom. Als je de huidige mensen wilt behouden, dan gaat je dat heel veel kosten om de bestaande masters als dusdanig te gaan verlonen. Dan heb je evenwel geen enkele leerkracht gewonnen, maar dan heb je wel heel veel euro’s uitgegeven. Net daarom ook hebben we de pijnlijke beslissing genomen om aan leerkrachten die vroeger via de zijinstroom de stap naar het onderwijs hebben gezet, de boodschap te brengen dat dit enkel geldt voor diegenen die sinds vorig schooljaar de stap hebben gezet. Dat klinkt heel erg onrechtvaardig, zeker voor diegenen die onlangs de stap hebben gezet, maar evenzeer voor diegenen die dat tien jaar geleden gedaan hebben. Die mensen zullen zeggen dat dit discriminatoir is. Ja, maar je moet ergens de lijn trekken. Dat doen we net op basis van de afweging wat de meest productieve euro is en waar die ingezet moet worden om dat lerarentekort te kunnen aanpakken. Dan moet je inderdaad soms keuzes maken, en soms zijn die pijnlijk. Maar ik moet wel vaststellen dat we toch doorgeduwd hebben, ook met die zijinstroomregeling. Ik ben blij dat we dat gedaan hebben. Laten we daar verder in instappen, opdat we het aantal knelpuntvakken in eerste instantie verruimen.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Ik kijk even naar het tijdstip en zal geen slotrepliek geven.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik zal een korte slotrepliek geven. Minister, het is niet vijf voor twaalf. Ik denk dat het op sommige plaatsen, zoals in Brussel, ondertussen al twee over twaalf is. Ik denk dat dat lerarentekort absoluut onze prioriteit moet krijgen in dit parlement. U hebt de mond vol van de kwaliteit van het onderwijs – helemaal terecht. Maar alles begint en eindigt natuurlijk met sterke leerkrachten. We zijn op sommige plaatsen echt aan het afstevenen op een situatie waarbij er straks geen leerkracht meer voor de klas staat. Ik denk dus dat we geen taboes mogen hebben in dit parlement en dat we samen zo constructief mogelijk moeten proberen na te denken over mogelijke oplossingen. Want ik denk dat we allemaal wakker liggen van dat probleem. Volgens ons ligt de oplossing in het nadenken over het uitbreiden van de anciënniteitsregeling, maar zeker ook over het oplossen van het loonverschil voor masters in het basisonderwijs. Dat moet toch op tafel blijven liggen, omdat wij vrezen dat er anders een uitval zal komen van de leerkrachten met een masterdiploma die vandaag al in het basisonderwijs staan. Dat gebeurt trouwens al regelmatig. Maar ook op langere termijn moet die discussie hier inderdaad hoog op de agenda blijven staan, over hoe we de lerarenloopbaan aantrekkelijker kunnen maken. Ik zal niet ontkennen dat u inderdaad al een aantal maatregelen hebt genomen, waarvan er een aantal – zoals de aanvangsbegeleiding – beter zullen werken dan bijvoorbeeld die vaste benoeming na een jaar. U weet wat wij daarvan denken: dat dat niet de juiste manier is om dit aan te pakken, dat dit het hr-beleid van directies alleen maar complexer zal maken.
En wij blijven dus pleiten voor, in de plaats van wat ‘plik plok’-maatregelen, een eerder coherente strategie, waarbij er nu eens echt wordt nagedacht over carrièreplanning van leerkrachten binnen een coherent hr-beleid, zodat zowel startende leerkrachten als leerkrachten op het einde van hun carrière de motivatie blijven vinden om aan de slag te gaan als leerkracht.
De heer Danen heeft het woord.
Ik hou het heel kort. Ik ga natuurlijk niet herhalen wat ik al allemaal gezegd heb.
Volgens ons is de jobonzekerheid aan het begin van de onderwijsloopbaan een heel cruciale factor. Minister, er zijn inderdaad wat onderzoekjes geweest, waar u ook naar verwijst, die dat voor een stukje aantonen. Ik zie in de cao XII weinig instrumenten om aan die jobonzekerheid te werken. Er staan wel andere dingen in, onder andere aanvangsbegeleiding – ik heb het ook wel gezien –, meer handen in de klas en dergelijke. Maar die jobonzekerheid, het sprokkelen van uurtjes bij elkaar, jarenlang, is geen leuk perspectief voor jonge mensen die aan hun leven moeten beginnen. Ik hoop dat we de komende maanden en jaren ook op dat vlak stappen vooruit kunnen zetten.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.