Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Witte heeft het woord.
Voorzitter, minister, beste collega’s, we horen hoe langer hoe meer dat kinderen te weinig leren zwemmen op school. Vorige week was er in De Standaard nog een getuigenis van een redder in Ternat. Die zei: “Het niveau gaat al jaren naar beneden. (...) Waar vroeger negen op de tien leerlingen konden zwemmen op het einde van het lager, is dat nu (...) nog (...) de helft.”
Goed kunnen zwemmen is niet alleen belangrijk voor de gezondheid van onze kinderen, maar ook voor hun veiligheid. Het is niet voor niets opgenomen als basisvaardigheid in de eindtermen van het lager onderwijs. Elke leerling in het lager onderwijs heeft recht op een schooljaar gratis zwemmen. Dat betekent dat de school een jaar lang de kosten van het vervoer naar en de toegang tot het zwembad betaalt. Tijdens de andere schooljaren kan de school daarvoor een bijdrage vragen aan de ouders. Die valt onder de maximumfactuur.
De kosten voor zwemmen komen van de normale werkingsmiddelen van de school. Ze zijn dus niet gekleurd. Omdat de werkingsmiddelen van de scholen ontoereikend zijn en de kosten voor vervoer en toegang tot het zwemmen stijgen, is het voor scholen echter een hele uitdaging om alle leerlingen voldoende zwemlessen aan te bieden. Veel ouders merken dat hun kind onvoldoende kan zwemmen en voelen zich dan genoodzaakt om een beroep te doen op buitenschoolse lessen. Vaak zijn die duur. De wachttijden zijn lang.
Minister, uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag aan u bleek dat de tarieven voor zwemlessen buiten de school ook duurder worden, om vier redenen: een verhoogde vraag, een vermindering van de kwaliteit van het schoolzwemmen, waardoor leerlingen dus beginnen met een lager niveau, het verhogen van de huurprijs voor zwemwater voor de sportclubs en uiteraard ook de indexering. In De Standaard van 19 juni lazen we dat de kostprijs sterk verschilt per gemeente en per club. Een traject om leerlingen te leren zwemmen duurt ongeveer 50 tot 80 uur, met meestal een groepsles per week, verspreid over twee schooljaren. Daarvoor betalen ouders gemiddeld 150 tot 200 euro per jaar of 4 tot 5 euro per les. Omdat de vraag echter groot is en het aanbod bij clubs en op scholen vaak klein is, worden er ook alsmaar meer privélessen aangeboden. Daar varieert dat tussen 25 en 40 euro per uur. Dat is wat u antwoordde.
Minister, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat elk kind tijdens de lagere school die eindterm nog haalt, dus een voldoende kwaliteitsvolle zwemopleiding krijgt? Gaat u ervoor zorgen dat de scholen voldoende middelen hebben voor het bekostigen van die zwemlessen? Aangezien u ook bevoegd bent voor de Sport, kunt u met zwembaden en gemeenten bekijken of er afspraken kunnen worden gemaakt op een hoger niveau met betrekking tot de betaalbaarheid van het schoolzwemmen?
Minister Weyts heeft het woord.
Het zal u niet verbazen dat ik het als minister van Onderwijs én Sport essentieel vind dat elk kind leert zwemmen. Dat is een basisvaardigheid die kinderen in de lagere school moeten verwerven. Het zwemmen is dan ook opgenomen in de eindtermen, en ook in de ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon lager onderwijs. De onderwijsinspectie ziet er met de gewone doorlichting natuurlijk ook op toe dat ook die eindtermen worden gerespecteerd.
Elke leerling in het lager onderwijs heeft recht op minstens één schooljaar gratis zwemmen. Dat betekent dus dat de school niet alleen moet instaan voor het zwemmen, maar dus ook de kosten voor het vervoer naar en de toegang tot het zwembad betaalt. Elke school beslist natuurlijk zelf hoe vaak ze leerlingen laat zwemmen. Dat wil ook niet zeggen dat er tijdens de andere schooljaren niet kan worden gezwommen. Gelukkig stellen we vast dat er ook in meerdere jaren wordt gezwommen. Voor de kosten daarvan kan de school een bijdrage vragen aan de ouders, zij het dat die dan wel binnen de maximumfactuur moet blijven. De school kan natuurlijk ook de eigen werkingsmiddelen gebruiken.
U stelt dat de werkingsmiddelen van scholen ontoereikend zijn. Ik durf dat toch een beetje te betwijfelen, gelet op het feit dat we voor het basisonderwijs de middelen nog maar net hebben verhoogd. Ik verwijs naar de beslissing om heel specifiek voor het kleuteronderwijs 71 miljoen euro extra te geven vanaf 1 januari 2020. Dat is dus een stap vooruit, en dat is structureel, voor alle duidelijkheid, dus recurrent, niet eenmalig.
Het klopt dat er geen gekleurde middelen zijn voor zwemmen. Het schoolbestuur beslist zelf hoeveel van de eigen werkingsmiddelen het aan zwemlessen wil spenderen. De prijzen zijn ongetwijfeld ook niet overal gelijk. Ik weet dus niet of het verstandig is om dat te gaan uniformiseren. Trouwens, de ene school is aangewezen op een aanbod dat veel verder is gelegen dan dat voor een andere. Ook de kosten qua vervoer zullen dus variabel zijn.
Met betrekking tot uw bezorgdheid over voldoende kwaliteitsvolle zwemopleidingen in de lagere school verwijs ik toch ook naar het antwoord op de schriftelijke vraag, naar het onderzoek naar lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs dat in 2018 werd uitgevoerd door de onderwijsinspectie. Die informatie gaat over het behalen van de eindterm zwemmen in het lager onderwijs, dus geaggregeerd. Daaruit blijkt dat de leerlingen de eindterm voor zwemmen in uitstekende mate bereiken. Ik erken dat dit niet volledig actueel is, maar ik zie niet in waarom dat in de tussentijd grondig of fundamenteel zou zijn gewijzigd. Dat gaat dus zowel over de bewegingsuitvoering als over de kennis en de attitude, wat heel concreet wil zeggen dat men geen schrik heeft van water. Die cijfers zijn dus goed. De onderzoekspopulatie bestond uit leerlingen uit een kleine honderd kleuterafdelingen en evenveel lagere afdelingen in het basisonderwijs.
Zoals ook reeds aangegeven in het antwoord op uw schriftelijke vraag hebben wij geen gegevens van heel Vlaanderen beschikbaar over de organisatie van zwemlessen door lokale besturen of private aanbieders. Daar hebben wij geen zicht op. Ik wil er wel voor zorgen dat schoolzwemmen betaalbaar én bereikbaar blijft, dat er voldoende en toegankelijke infrastructuur is. Dat is immers wel het probleem voor heel wat scholen. Als het gaat over de betaalbaarheid: het tarievenbeleid van zwembaden voor het schoolzwemmen behoort natuurlijk tot de autonomie van de beheerders, en in de praktijk zijn dat natuurlijk grotendeels de gemeentebesturen. Het Netwerk Lokaal Sportbeleid, het vroegere Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid, heeft de zwembadtarieven in het verleden ook wel gemonitord, en is van plan om die kengetallen dit jaar opnieuw te verzamelen, zodat we toch ook een zicht krijgen op de actuele evolutie van de tarieven, meer bepaald van de schooltarieven. Als minister van Sport zal ik ook aan het Netwerk Lokaal Sportbeleid vragen om mee te pleiten voor blijvende democratische toegangsprijzen voor deze doelgroep.
Daarnaast zorg ik voor een verhoging van onze infrastructuurbudgetten. De Vlaamse overheid financiert immers ook de bovenlokale sportinfrastructuur. We voorzien in extra financiering. We hebben ervoor gezorgd dat er dit jaar twee oproepen zijn in plaats van één. Daarbij komt zwembadinfrastructuur natuurlijk ook in aanmerking. Daar krijg ik immers de meeste vragen en klachten over, niet zozeer over die betaalbaarheid, maar wel over de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van zwembadinfrastructuur.
De heer De Witte heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik neem de positieve punten die u zegt, heel graag mee. Ik erken dat het ook over beschikbaarheid gaat. Dat is ook zo in mijn stad. Dat is niet evident: veel scholen, veel leerlingen en één zwembad. Veel lokale zwembaden verdwenen ook in het jongste decennium.
Waar we het blijkbaar niet helemaal over eens zijn, is de kwestie van het niveau. Ik zal zeker de studie bekijken waarnaar u verwijst. Ik heb hier het artikel dat vorige week in De Standaard stond. Hoofdredder Birger Asselman zegt daarin dat de verwachtingen eigenlijk heel sterk zijn bijgesteld. Vroeger hadden we een attest, een brevet voor 100, 200, 400, 1000 meter. Ik herinner me dat nog zelf. Asselman stelt dat dat al jaren niet meer de norm is. Hij vervolgt: “Jongeren halen vandaag een zeehond- of dolfijnbrevet – waaraan telkens enkele proefjes verbonden zijn. De focus ligt op overlevend zwemmen. Er worden hier nog amper slagen – zoals schoolslag en crawl – aangeleerd.”
Blijkbaar is er op het terrein dus toch een evaluatie van de zwemvaardigheid van jongeren die anders is dan wat u zegt op basis van het rapport waarnaar u verwijst. Ik denk dat we daarover moeten waken. Dit zit in de maximumfactuur, dus ik denk dat dat op zich niet de grote bezorgdheid is. De bezorgdheid is wel dat het aanbod op de scholen en de vaardigheid van de leerlingen zouden afnemen. Dan moeten we daar goed over waken. Ik heb echter begrepen dat u dat ook wilt doen. Zijn er nog andere elementen? Nogmaals, ik zal die studie bekijken en zal bekijken of er andere studies zijn om dat laatste bevestigen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil graag even tussenkomen, omdat de initiële vraag over de financiële middelen en de kostprijs ging. Ik denk dat we in dezen gewoon ook eens onze oefening van het omdenken moeten doen, waarbij we niet zozeer kijken naar de dingen die we misschien niet hebben, maar wel naar het ene ding dat we wel hebben, namelijk dat ene jaar dat door scholen wordt bekostigd om de kinderen te leren zwemmen. Misschien moeten we de scholen aanmoedigen om vooral in dat jaar ook in te zetten op dat leren zwemmen, om die klas, dat ene leerjaar dat dat gratis aanbod krijgt misschien een keer meer te laten zwemmen, zodat ze het in dat jaar zéker kunnen. Al die andere zwembeurten in de andere leerjaren worden dan extra’s. Daardoor bereikt men sowieso de eindterm en kunnen we ook kijken naar het aanbod van zwemwater. Minister, u wijst er immers terecht op dat dat meer een probleem wordt dan het andere. We moeten ervoor zorgen dat we dat maximaal benutten en op die manier de kinderen de maximale kans geven om te gaan zwemmen. Ik denk dus dat scholen gewoon bewuster moeten omgaan met de mogelijkheid die ze wel hebben, zodat het ook voor ieder kind in dat ene jaar gratis is, zodat ieder kind mee kan zwemmen en zeker niet wordt uitgesloten wegens een of andere kostprijs.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb eigenlijk niks toe te voegen aan wat hier werd geopperd. Ik zie wel dat we op het vlak van de beschikbaarheid van zweminfrastructuur aanzienlijke stappen vooruit zetten. Weet u wat, mijnheer De Witte? Dat gebeurt zelfs in samenspraak met – ik durf het nauwelijks te zeggen – private bedrijven. We zullen echter trachten een bordje te hangen zodat u weet welk zwemwater tot stand is gekomen in samenwerking met een privaat bedrijf, zodat u nog altijd vrij de keuze kunt maken inzake toegang.
De heer De Witte heeft het woord. (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Ik ga in Hasselt zwemmen. Ik ga daar veel zwemmen. Het stadsbedrijf van Hasselt heeft daar het zwembad gezet, mét private participatie. Minister, ik ga u mijn basiscursus economie bezorgen. Ik zie dat u popelt om die te lezen. Private samenwerking kan natuurlijk, áls de controle van de overheid op de prijs en het aanbod gegarandeerd blijft. Dat is iets anders. Dat is niet hetzelfde. (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
Ik heb echter begrepen dat we het hierover eens zijn. Ik vind het vooral belangrijk dat u zegt dat ook het aanbod waarvoor u verantwoordelijk bent, wordt uitgebreid. Dat onthoud ik toch hieruit, en dat we allemaal bezorgd zijn over de zwemvaardigheden van onze kinderen. Ik zal de studie bekijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.