Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Vraag om uitleg over de rittijden voor kinderen in het buitengewoon onderwijs
Vraag om uitleg over het busvervoer voor jongeren uit het buitengewoon onderwijs
Vraag om uitleg over het leerlingenvervoer voor het buitengewoon onderwijs
Vraag om uitleg over het leerlingenvervoer door De Lijn
Verslag
De heer Bex heeft het woord.
Collega’s, het probleem is ruim bekend: leerlingen die gebruikmaken van busvervoer om naar het buitengewoon onderwijs te gaan, zitten urenlang op de bus. Uit een reportage van de VRT blijkt dat een jongere meer dan zes uur per dag op de bus moest zitten om van en naar school te gaan. 30 procent van de leerlingen stapt al voor 6.15 uur op de bus. Al meer dan twintig jaar lang, minister, klagen ouders en scholen over de extreem lange busritten. Bovendien zijn het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs en ook het aantal leerlingen dat gebruikmaakt van dat busvervoer, zeer sterk gestegen. In vergelijking met het schooljaar 2016-2017 waren er in 2020-2021 3845 bijkomende inschrijvingen. Het aantal leerlingen dat gebruikmaakt van het collectief leerlingenvervoer, steeg met bijna 1000.
Collega De Witte stelde een schriftelijke vraag. Daaruit blijkt dat de gemiddelde ritduur de voorbije 5 jaar steeg van 181 naar 215 minuten per dag. Ook de maximale duur steeg van 5 naar 6 uur per dag. Ik denk dat we het erover eens zijn dat dit een schande is, zeker omdat aangepast leerlingenvervoer niet enkel een verplaatsing van A naar B mag inhouden, maar ook aandacht vraagt voor de specifieke noden van die leerlingen.
Minister, u kent de problematiek. U hebt nu opnieuw aan De Lijn gevraagd om cijfers te verzamelen. Die vraag werd op 3 september voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Daar is beslist om 1,8 miljoen euro vrij te maken. Dat klinkt positief, maar dat is een bedrag dat bedoeld is om de ergste noden te lenigen. Het is ruimschoots onvoldoende om echt dat probleem van de lange busritten op te lossen.
In een persmededeling stelde u dat u deze toestanden tegen het volgende schooljaar opgelost wilt zien.
Waarom is er pas na de start van het schooljaar gezocht naar extra middelen, terwijl dit probleem al door vele scholen meermaals werd aangekaart?
Hoeveel extra bussen zullen er kunnen worden ingezet dankzij dat extra budget van 1,8 miljoen euro? Waar zullen ze worden ingezet?
Wordt er ook ingezet op vervoer op maat? Daarmee bedoel ik: zal er ook met kleinere busjes gereden worden, zodat leerlingen zich niet op een lang parcours moeten begeven, maar dat de efficiëntste weg naar school kan worden gevolgd?
Kunt u ook zeggen hoe het budget voor collectief leerlingenvervoer de voorbije vijf jaar evolueerde? Ik heb daar wel naar gezocht in de begroting, maar dat zit, als ik het goed zag, onder zoveel verschillende posten. Ik heb het dus zelf niet teruggevonden. Maar het zou interessant zijn om die budgetstijging eens te zien, en om te zien of er effectief een stijging is in functie van het aantal inschrijvingen en gebruikers.
Ik vroeg mij ook af welk effect het inzetten van extra bussen vanwege corona had op de duur van het collectief leerlingenvervoer. Hoeveel budget werd er daaraan besteed, en is er geen mogelijkheid om te overwegen om ten minste de inzet van die extra bussen te verlengen?
Er is een conceptnota betreffende leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs. Hoe evalueert u dat, en hoe evalueert u de proefprojecten in Leuven en Roeselare?
Welke initiatieven neemt u om dit probleem structureel op te lossen tegen de start van volgend schooljaar? Welke duur vindt u een aanvaardbare maximale ritduur? En in welke mate kan vervoer op maat een oplossing bieden?
Minister, ik begrijp dat dat allemaal heel complexe vragen zijn, maar dit is echt een thematiek die al bijzonder lang aansleept. Als je die verhalen hoort, dan denk ik dat niemand van ons zou willen dat zijn of haar kind – of kinderen die we kennen – een dergelijke martelgang zou moeten doorstaan. Daarom denk ik dat het echt nodig is dat u met oplossingen kunt komen. We steunen u daar volledig in om dat binnen de Vlaamse Regering rond te krijgen. Maar we vinden dat dat niet tot volgend jaar mag wachten. We vinden dat u tegen de herfstvakantie een oplossing zou moeten hebben.
De heer Maertens heeft het woord.
Collega Bex heeft de problematiek geschetst, een problematiek die ons allemaal toch beroert, niet alleen vandaag maar ook in het verleden. Ik geloof ook, zoals collega Bex zegt, dat we voor het vervoer op maat meer vraaggestuurd tot oplossingen moeten kunnen komen. Dat was ook wat u zei op 1 juli, in antwoord op een vraag van collega Fournier. U zei dat het de bedoeling is dat de leerlingen gebruik kunnen maken van een vraaggestuurd model: de onderwijsinstellingen geven hun noden door, en op grond daarvan zorgt De Lijn voor maatwerk – ik denk dat dat zeer belangrijk is – ten behoeve van die leerlingen. Daarmee worden de reistijden uiteraard tot een strikt minimum beperkt.
We kennen de problematiek. Ik zal die niet herhalen. Maar in deze context heb ik toch de volgende vragen, omdat daar, gelet op het antwoord van 1 juli, al of niet een evolutie is.
Welke initiatieven in het kader van deze problematiek namen u en De Lijn tussen 1 juli en het begin van het nieuwe schooljaar? Was u vooral van oordeel dat de maatregelen die toen genomen werden, afdoende zouden zijn?
Kunt u het implementatietraject van de geboden oplossingen nader toelichten? Hoe komt het dat die implementatie bij het begin van het schooljaar nog niet rond was? Want dat blijkt toch uit de vele getuigenissen.
Welke stappen en initiatieven namen u en De Lijn sinds 1 september om deze problematiek het hoofd te bieden? En wat gaan we de komende weken en maanden doenĀ zodat het beter opgelost wordt voor het begin van het volgende schooljaar?
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Ik ga de problematiek ook niet herhalen. Er zijn al twee collega’s die het voor mij hebben aangekaart, en ook in vorige commissies werd het aangekaart. Ik beperk mij dus tot de vraagstelling.
Minister, ik had graag van u geweten hoe het eigenlijk komt dat er nog altijd geen goede oplossing werd uitgewerkt voor de jongeren in het buitengewoon onderwijs.
Wat zal er concreet gebeuren voor de jongeren die dit schooljaar in de problemen komen?
Welke verbeteringen zullen er structureel gebeuren op het vlak van financiering en organisatie bij De Lijn?
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, het is sowieso heel spijtig dat we die vragen moeten stellen, maar het zijn ook geen nieuwe vragen. We hebben die vragen al meerdere jaren moeten stellen, over het feit dat de reistijden bij leerlingen van het buitengewoon onderwijs onmenselijk lang zijn.
De eerste vraag is hoe het komt dat er na een jarenlang probleem nog altijd geen structurele oplossing gevonden is.
Mijn tweede vraag is dezelfde vraag als die van collega Bex, over de extra middelen. Hoeveel leerlingen kunnen met die bussen vervoerd worden, en wanneer worden die ingezet?
Ik weet niet of u daarop kunt antwoorden, maar hoelang zit een leerling van het buitengewoon onderwijs gemiddeld of maximaal op zo’n bus?
Over die extra middelen, die 1,8 miljoen euro, hebt u zelf gezegd dat dat enkel een oplossing zal bieden voor de ergste noden en de meest precaire situaties. Hoeveel middelen zijn er dan eigenlijk nodig om effectief tot een structurele oplossing te komen? Ik heb ook genoteerd dat u voor een structurele oplossing wilt gaan. Hoe gaat die er dan komen?
Er is het proefproject dat al jarenlang in een aantal steden loopt met mobiliteitscoaches, die kinderen leren om de gewone bus te nemen en centrale opstapplaatsen te gebruiken. Wat zijn de resultaten daarvan, welke conclusies kunnen daaruit getrokken worden? Zijn er plannen om die proefprojecten breder over heel Vlaanderen uit te rollen? Zo ja, worden daar vanuit Onderwijs of Mobiliteit budgetten voor voorzien?
Ik heb nog een bijkomende vraag, voorzitter, gekoppeld aan het vervoer op maat en de toewijzing van de Mobiliteitscentrale en ViaVan. Zal ViaVan ook verantwoordelijk worden voor het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs in de toekomst?
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, we stellen allemaal die vraag omdat het ook iets is wat ons raakt. Als je een kind ziet dat het eigenlijk al niet zo gemakkelijk heeft, en dan drie uur op een bus zit om naar school te gaan, en drie uur om terug te keren – ik denk dat dat iedereen treft die een hart heeft. Dan zeg je ook: hoe kan zoiets in ons welvarend Vlaanderen? Ook in Brugge waren er verhalen. Ik ga het niet allemaal herhalen. Het is goed dat u hebt beslist om 1,8 miljoen euro extra vrij te maken voor dat leerlingenvervoer.
Maar analoog met mijn collega’s vraag ik u ook naar de evaluatie van die proefprojecten. Bieden die best practices op korte termijn, en kunnen die elders geïmplementeerd worden?
Welke structurele oplossingen ziet u om die lange rittijden voor sommige leerlingen in het buitengewoon onderwijs aan te pakken? Hoeveel bijkomende middelen zou u daarvoor nodig hebben?
Ziet u een rol voor de vervoerregio’s om mee te werken aan oplossingen op maat voor deze problematiek? Zijn er synergieën denkbaar met het vervoer op maat dat weldra uitgerold zal worden?
Minister Peeters heeft het woord.
Bedankt voor jullie terechte vragen. Het is enerzijds een heel complex verhaal, maar we hebben anderzijds ook heel wat schrijnende verhalen gehoord en gezien. Kortom, het is een verhaal dat al heel lang meegaat. Maar ik denk dat iedereen het er in deze commissie over eens is dat we dat een halt moeten toeroepen. De meest kwetsbaren in de maatschappij mogen zeker niet aan hun lot overgelaten worden. We moeten daar iets mee doen.
Ik wil jullie toch even meenemen. Collega Bex zei dat het een probleem is dat al twintig jaar meegaat. Inderdaad, in 1999 heeft de toenmalige Vlaamse Regering beslist om het operationeel uitvoeren van het busvervoer in het bijzonder onderwijs niet meer via het departement Onderwijs te laten gebeuren, maar dat te laten doen door een specialist, met name door De Lijn.
En dan is heel duidelijk het onderscheid gemaakt. Het departement Onderwijs stond in voor de regelgeving, voor het bepalen van de subsidies op maat van elk kind, en stond in voor de busbegeleiding. De Lijn zou zich louter en alleen moeten bezighouden met de uitvoering: het inzetten van de bussen en zorgen dat de kinderen naar en van school kunnen gaan.
Die lange rittijden, dat is een oud zeer. Dat gaat al langer mee dan vijf jaar. En jullie weten ook dat in 2015 de toenmalige ministers bevoegd voor onderwijs en mobiliteit een conceptnota hebben uitgewerkt om voor eens en voor altijd te komen tot een oplossing om die problematiek een halt toe te roepen. Want toen waren er al heel wat problemen.
Ik verwijs nog heel even naar het financiële aspect. De middelen werden in het verleden overgeheveld van het departement Onderwijs naar De Lijn, om te zorgen dat dat leerlingenvervoer geregeld kon worden. Een laatste keer is dat gebeurd in 2013, acht jaar geleden. Toen is de laatste keer geld overgeheveld van Onderwijs naar De Lijn, om te zorgen voor dat leerlingenvervoer.
Die conceptnota kwam er in 2015, en toen werden ook de drie proefprojecten in het leven geroepen: in Leuven, Roeselare en Antwerpen. Daar werd in samenspraak met tal van partners gekeken hoe men voor een kentering kon zorgen in die problematiek en tot een verbetering kon komen. Vorige week heeft de Vlaamse Regering nog groen licht gegeven aan de verlenging van het proefproject Antwerpen. Dat is later gestart, maar daar werd nu ook een verlenging aan gegeven voor dit schooljaar, tot en met 2021-2022. Die proefprojecten lopen in principe af in de zomer van volgend jaar, en dan zou men dat vanuit het departement Onderwijs gaan evalueren. Nu, als we al die schrijnende beelden en verhalen horen, dan denk ik dat we niet op de zomer van volgend jaar kunnen wachten.
De mensen van De Lijn hebben in de zomermaanden, en eigenlijk vanaf juni, meermaals gevraagd om de plannen te geven voor de uitrol van het leerlingenvervoer in september. Die kan men op dat moment vanuit het departement Onderwijs nog niet geven, omdat er veel te veel vragen zijn. Jullie weten ook dat er negen types inzake bijzonder onderwijs zijn, en dat er voor sommige types, zeker type 6 en 7 – mensen met visuele beperking of gehoorproblemen – een enorme spreiding is van die onderwijsinstellingen. Er zijn ook bepaalde onderwijsinstellingen die met lange wachtlijsten zitten. Kortom, het is een immense en complexe problematiek. Maar dat maakt dat finaal De Lijn pas helemaal op het einde van augustus de antwoorden van de scholen kreeg over waar welk kind moet worden opgepikt.
Er zijn natuurlijk ook problematieken rond kinderen die twee, drie of vier adressen hebben, afhankelijk van de gezinssamenstelling. Het is dan aan de buschauffeur, samen met de busbegeleider, om te zoeken waar welk kind moet worden opgehaald en waar welk kind moet worden afgezet. Elk kind wordt meestal ook aan de deur opgehaald, wat betekent dat die grote bussen regelmatig grote woonwijken moeten doorkruisen, waardoor veel kinderen veel te lang in die bussen zitten.
Ik denk dat iedereen het er toch over eens is dat die ellenlange ritten absoluut niet aanvaardbaar zijn: vier of zelfs vijf uur op een bus zitten, is veel te lang. Ik denk dat niemand er zich akkoord mee verklaart dat een klein kind, zeker een kind van 4 of 5 jaar, al voor 7 uur wordt opgehaald om om 8.30 uur naar school te gaan. Iedereen is het erover eens dat daar iets mee moet gebeuren. Voor de kinderen met de meest precaire situatie, die nu al veel te lang op de bus zitten, heb ik De Lijn gevraagd om dat in kaart te brengen, en daar voor een oplossing te zorgen. Nogmaals: ik heb buschauffeurs, onderwijsinstellingen en ouders gehoord.
We hebben in september op de eerste regeringsbijeenkomst die 1,8 miljoen euro vrijgemaakt. Dat is naar De Lijn gegaan, en hun opdracht is om te doen wat nu al kan gebeuren. Men heeft de ruimte om daar veertig extra ritten mee in te zetten. Ik denk dat we daar ook de vrijheid aan De Lijn moeten geven om te bepalen in welke provincie en in welke onderwijsinstelling de noden het hoogst zijn.
We moeten er daarbij ook wel rekening mee houden dat veel kinderen ook nog switchen van het een naar het ander, en dat de situatie zich meestal pas eind september stabiliseert. We hebben dan bij wijze van spreken vanaf 1 oktober echt duidelijkheid over de reguliere planning.
Sommigen vragen waarom ik daar nu pas mee kom. Vorig jaar was er niet zozeer het probleem van veel te lang op een bus zitten. Vorig jaar hadden we het verhaal van de coronaritten, de splitsing van het lager en het secundair onderwijs. En toen hadden we vooral de problematiek dat binnen eenzelfde gezin het ene kind op het ene uur werd opgehaald, en het andere kind, dat op de secundaire school zat, op een ander uur werd opgehaald. Broertjes en zusjes zaten niet bij elkaar. Toen hebben we in het kader van de versterkte ritten kunnen zorgen voor een betere spreiding, en hebben we ook heel snel, samen met het departement Onderwijs, beslist om die splitsing secundair en lager niet te handhaven, om die kinderen gezamenlijk te laten ophalen. Toen hadden we niet de problematiek die we nu hebben van veel te lange uren vanwege die versterkte ritten. We zorgen nu voor een oplossing voor de meest precaire toestand.
Tegelijkertijd hebben we gevraagd om de stuurgroep voor de drie proefprojecten samen te roepen. Mijn departement heeft al een eerste provisoire evaluatie opgemaakt. Ik zie in Leuven bijvoorbeeld, waar men initieel op 54 locaties kinderen ging ophalen, dat men het aantal locaties heeft kunnen herleiden tot 4 of 5. Ja, als men geen volledige stadskern hoeft te doorkruisen, maar kinderen op 4 of 5 locaties gezamenlijk kan ophalen, nadat ze daar door vrijwilligers naartoe zijn gebracht bijvoorbeeld, dan is dat al een enorme tijdswinst. Dergelijke verbetervoorstellen, die we al sinds 2016 in kaart aan het brengen zijn, moeten we nu ook kunnen uitrollen voor heel Vlaanderen. We roepen die stuurgroep dus samen.
Tegelijkertijd is er een werkgroep om met alle partners rond de tafel te gaan zitten: Onderwijs, de opvang, de lokale besturen en uiteraard ook De Lijn en het Departement MOW. We moeten een gezamenlijke oplossing zoeken voor de meest kwetsbaren. We zijn ook aan het kijken naar Nederland en andere instanties. We kunnen alleen maar leren waar er te leren valt, zeker als je weet dat het toch al jaren aansleept.
Dan waren er een aantal vragen over de middelen. Ik zal u de cijfers geven, maar even terzijde: het aantal kinderen dat gebruikmaakt van het collectief openbaar vervoer in het bijzonder onderwijs, is net geen 40.000 in heel Vlaanderen. In 2016 bedroeg de dotatie voor leerlingenvervoer 69.750.000 euro, in 2017 70,5 miljoen euro, in 2018 70,7 miljoen euro, in 2019 70,3 miljoen euro en in 2020 70,2 miljoen euro. Ik heb het daarstraks gezegd: dat geld is in 2013 vastgeklikt. Er is een kleine indexatie mogelijk, maar dat is vastgeklikt vanuit het Departement Onderwijs en Vorming en dan overgeheveld naar De Lijn, maar dat bedrag fluctueert niet volgens het aantal leerlingen in het bijzonder onderwijs. Daar zit natuurlijk een heikel punt. Er zijn meer onderwijsinstellingen gekomen, of meer onderwijsinstellingen die een bepaald type onderwijs aanbieden, en er zijn meer leerlingen gekomen, maar het budget is nagenoeg hetzelfde gebleven. Ik zeg dat in alle neutraliteit, niet om iemand met de vinger te wijzen. Maar een budget dat niet fluctueert naargelang het aantal leerlingen: het spreekt voor zich dat dat voor problemen zorgt.
Momenteel zijn er 32 extra bussen ingezet. Dat kan opgeschaald worden tot 40. Daar waar kinderen veel te lang in de bus zitten, heb ik gezegd dat men naar alternatieven moet zoeken, eventueel met kleinere bussen of met taxi’s. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan natuurlijk, aangezien er ook altijd een begeleider mee moet, gelet op de specifieke problematiek.
Ik weet dat sommigen in de media de kritiek geuit hebben dat ik 180 minuten normaal vind, maar ik heb gezegd dat het niet normaal is dat een kind voor 7 uur moet worden opgepikt en dat een rit van anderhalf uur het uiterste maximum is, dus 180 minuten per dag. Nu, u moet er rekening mee houden dat De Lijn alles zo inplant dat een kind dat ’s morgens anderhalf uur of twee uur op een bus zit, ’s avonds niet noodzakelijk dezelfde tijd op een bus zit. Men zorgt dus wel voor een evenwicht. Sommigen zeggen dat ik x aantal uur klaarblijkelijk normaal vind. Ik zeg opnieuw: anderhalf uur is zowat het maximum. Ik denk dat we wat dat betreft kunnen verwijzen naar het verslag van het Kinderrechtencommissariaat en hun bevindingen daaromtrent moeten respecteren.
Mevrouw Robeyns, wat de Mobiliteitscentrale betreft, is het principe dat die in de toekomst ook instaat voor het matchen van de vragen van leerlingen en het aanbod.
De volgende stappen zijn dus een snelle doorlichting van de proefprojecten, kijken welke verbeterelementen we daaruit kunnen halen en tegelijkertijd met die werkgroep van start gaan. Ik hoop dat we dan volgend jaar in juni een veel duidelijker kader hebben ten behoeve van zowel de chauffeurs, van de planning van De Lijn, van alle individuele onderwijsinstellingen, kortom iedereen die ermee bezig is, zodat we dergelijke schrijnende verhalen niet meer moeten horen. Ik hoop dat we daartoe komen. Maar opnieuw, het is een problematiek die al twintig jaar aansleept, al escaleert het nu klaarblijkelijk, omdat de middelen niet meegroeien met het aantal leerlingen en het aantal onderwijsinstellingen.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Laat mij beginnen met te zeggen dat het gemakkelijker is om op deze bank te zitten dan op uw stoel, maar deze problematiek is ook wel al bijzonder lang gekend. U hebt verwezen naar de initiatieven van ministers Weyts en Crevits uit het begin van de vorige legislatuur. We zien dat die middelen eigenlijk onvoldoende groeien met de leerlingen, maar dat de problematiek toen ook al bijzonder ernstig was. Dan zien we dat er een traject is opgestart, sinds 2016 al. Ik wil geen parallel maken met een vorig dossier dat hier al besproken is, maar het duurt toch ongelooflijk lang om een an sich vrij eenvoudig dossier – in al zijn relativiteit, want ik weet ook dat het geen eenvoudig dossier is – aan te pakken. In een maatschappij als de Vlaamse, waarvan de minister-president altijd zegt hoe fantastisch die is, moeten we problemen toch beter kunnen oplossen dan dit?
Ik noteer dat u zich achter de standpunten van het Kinderrechtencommissariaat schaart, dat zegt dat een rit van een uur ’s ochtends en een uur ’s avonds aanvaardbaar is. Ik denk dat daar soms wel wat rek op zou moeten kunnen zitten, zeker als je ’s morgens andere leerlingen langer op de bus laat zitten dan ’s avonds. Ik heb gisteren ook nog eens de vraag gesteld bij een operator die zulke ritten uitvoert en daar zei men mij wel dat zij in principe ’s morgens gewoon in de omgekeerde richting rijden dan ’s avonds, waardoor veel leerlingen wel lang op de bus zitten.
Mijn oproep aan u blijft, maar ik kijk ook naar de minister van Onderwijs. Het is goed dat u zegt dat u daar nu eindelijk mee aan de slag gaat, maar ik denk echt dat het sneller moet gaan dan pas tegen volgend jaar. Een jaar lang vijf à zes uur op de bus zitten, kunnen jullie zich dat voorstellen, collega’s? Ik zou het al verschrikkelijk vinden om dat ook maar een dag te doen. Ik zou nog liever elke dag vijf à zes uur in de commissie Mobiliteit zitten dan elke dag op een bus, dus ik vind dat we daar echt iets aan moeten doen. (Gelach)
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoorden.
Er zijn een aantal dingen te zeggen, maar ik zal me beperken tot de proefprojecten. Als je kijkt naar de regio Roeselare, waar ook mijn stad toevallig toe behoort, hoor ik positieve geluiden over het proefproject. Het had inderdaad iets sneller geëvalueerd mogen worden, dat klopt, maar ik denk dat we daar veel uit kunnen leren, dus ik hoop dat die evaluatie er snel komt. U hebt gezegd dat u die evaluatie vooruit wilt schuiven. Mijn vraag is dan wanneer die evaluatie er zal komen. Ik ga ervan uit dat dat ten laatste rond Nieuwjaar zal moeten zijn, willen we tegen juni of juli klaar zijn, maar dat hoor ik graag van u.
Wat interessant is aan die proefprojecten, is dat die eigenlijk een voorloper zijn van het vervoer op maat. Je hebt immers de facto Hoppinpunten, centrale opstapplaatsen waar de kinderen verzamelen en op de bus stappen. Ik hoop vooral – om de link te leggen met het vorige dossier – dat we snel verder kunnen met het vervoer op maat, omdat ik er echt van overtuigd ben dat het vervoer op maat een oplossing kan bieden voor een groot deel – niet allemaal, maar een groot deel – van de kinderen in het buitengewoon onderwijs die gebruikmaken van het busvervoer.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, ik heb zo’n beetje de indruk dat u deze namiddag met alle zonden van de wereld geconfronteerd wordt. (Gelach)
We zitten hier constant op uw kap, zoals ze in West-Vlaanderen zeggen, maar het is zeker niet alleen uw probleem: het is een probleem dat al jaren aansleept, ook onder uw voorgangers.
Ik haal een aantal dingen uit het verleden aan. Ik heb hier een Belga-artikel teruggevonden van onze collega Kathleen Helsen, oud-CD&V-parlementslid, waarin ze aan de alarmbel trekt omtrent het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs. Dat artikel dateert van 2012. Ik heb hier de conceptnota van uw voorgangers, ministers Crevits en minister Weyts, over het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs. Daarin kwam de term ‘reistijd’ 219 keer voor. Ook toen werd het probleem fundamenteel aangekaart. We hebben de vele proefprojecten die al jaren meegaan en waarvan nog altijd geen tussen- laat staan een eindevaluatie van is gemaakt. En er zijn de heel vele vragen om uitleg hier in de commissie, waarvan de laatste, een vraag van mezelf, dateert van juni of begin juli 2021.
Ik vind het een beetje raar, en misschien klinkt het cru, maar opeens verschijnen er in de pers grote krantenartikels en dan kan er in een mum van tijd 1,8 miljoen euro vrijgemaakt worden. Ik vind dat wat wrang, want wij kaarten het aan, er gebeurt heel weinig, maar opeens is er media-aandacht en er wordt 1,8 miljoen euro vrijgemaakt.
Ik wil nog iets aanhalen, minister. In die conceptnota van 2016 wordt ook verwezen naar een case in Schotland. Daar zien ze het vervoer niet als collectief vervoer, maar als individueel vervoer. Daar werden hier ook al vragen rond gesteld, maar ik weet niet of we daar echt al een duidelijk antwoord op gekregen hebben. Zou het niet beter zijn om echt in te zetten op vervoer op maat – en dan doel ik ook op taxi’s – om die kinderen op een snelle manier op school te krijgen? Dat zal wel efficiënter zijn, maar misschien is dat ook financieel haalbaar. Kunt u daar nog een kort antwoord op geven, minister?
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, ik denk dat we het er allemaal unaniem over eens zijn dat het in een welvarende regio als Vlaanderen onaanvaardbaar is dat onze kinderen niet op een menswaardige manier op school raken. Ik denk dat we het er ook over eens zijn dat we nu eindelijk een eind moeten maken aan die vreselijke verhalen. Ik heb u horen zeggen dat het budget hetzelfde is gebleven terwijl het aantal leerlingen en types onderwijsvormen toegenomen zijn, maar ik heb de cijfers genoteerd en het budget is de afgelopen drie jaar zelfs een beetje afgenomen. Zo creëer je natuurlijk problemen. Ik denk inderdaad dat het nodig is om die middelen structureel te koppelen aan het aantal leerlingen.
Ik hoor hier ook dat er een unaniem draagvlak is om de voorstellen uit de proefprojecten – de mobiliteitscoaches, de centrale opstapplaatsen – zo snel mogelijk in Vlaanderen uit te rollen en daar ook de nodige middelen voor te voorzien.
Ik heb ook begrepen dat alles inzake leerlingenvervoer vandaag in een omzendbrief geregeld is. Wij willen vanuit onze fractie ook een voorstel doen om de reistijden decretaal vast te leggen, zodat die rechten meer afdwingbaar zijn en we de maximale reistijden, die dan nog te lang zullen zijn, kunnen inperken. Met de Vooruitfractie gaan we daar een voorstel rond indienen, voorzitter.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Ik denk dat ik mijn punt heb gemaakt, minister, en ik denk dat u dat ook met twee handen zult aanpakken. U kunt natuurlijk niet alle problemen oplossen voor iedereen, maar ik denk dat er nog wel een aantal verbeteringen mogelijk zijn. Zoals u zelf stelt: om 7 uur opgehaald worden, dat is nog vroeg genoeg. (Opmerkingen)
Ik ben geen ochtendmens.
Maar ik hoop dat het goed komt, zodat we dit volgend jaar niet opnieuw zien.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, het is inderdaad iets wat al lang meegaat en wat ook zijn bron heeft: in Vlaanderen hebben we beslist dat elke leerling die naar het buitengewoon onderwijs gaat, wordt opgehaald aan de voordeur en afgezet aan de school. Dat is een nobel principe – we hebben er daarnet ook over gedebatteerd in de commissie Onderwijs –, maar dat nobel principe kost dan 1750 euro per leerling – als u de bedragen die u noemt, deelt door het aantal leerlingen, dan is dat het bedrag per leerling –, en leidt tot het vervoer dat we vandaag hebben. Die bussen zijn gewoon lang onderweg. Ik heb het in mijn eigen regio gezien: kinderen die vanuit Antwerpen door heel het Waasland via Londerzeel tot in Buggenhout moeten rijden, door alle dorpen en steden, met hier en daar zeer uitgebreide zones 30.
Die proefprojecten, ik denk dat we die heel goed moeten bekijken. Als je aan ouders vraagt wat ze het liefste hebben, ophalen aan de deur, maar potentieel twee uur op de bus, wat sp.a en Ecolo voorstelden, of ze naar een centrale opstapplaats brengen, zodat ze veel minder lang onderweg zijn, dan is dat eigenlijk geen keuze, maar logisch.
Twee, we moeten ook naar de individuele noden van de kinderen kijken. In het buitengewoon onderwijs is er het basisaanbod voor kinderen met een leerstoornis, zoals zware dyscalculie, of kinderen met een licht mentale beperking. Dat is natuurlijk een andere doelgroep dan kinderen met een gedragsstoornis, een diep mentale beperking of heel sterke autisme. Ook daar moeten we naar durven kijken: voor wie is het nu echt nodig om ze aan de deur op te halen en wie kan misschien ook gebruikmaken van het reguliere vervoer?
Drie, collega Maertens had het er daarnet over: mobipunten, Hoppinpunten, in hoeverre kunnen we die gebruiken?
Ik wil nog een opmerking maken, minister. Dat De Lijn laat kan plannen, omdat de leerlingen of adressen nog verschuiven, ‘fair enough’. Maar als iemand bij De Lijn een Exceltabel van een school opent, waarin staat dat de leerling om 4.56 uur op de bus moet stappen, dan ga ik ervan uit dat die persoon denkt: ‘hier is iets mis’, en dat hij dat niet gewoon uitstuurt als ‘dit is het dan maar’. Ik vind toch dat daar een reflex moet zijn om dat niet te doen, een kind om 4.56 uur op de bus laten stappen. En – dat was nog helemaal crazy – diezelfde leerling zou door de terugrit ook nog eens te laat zijn om op tijd op de bus van de volgende dag te stappen. Daar mag bij De Lijn toch de opmerking worden gegeven dat ze dat vroeger moeten signaleren.
De heer Verheyden heeft het woord.
Minister, collega’s, uiteraard zit onze partij op dezelfde lijn. Kinderen die vijf, zes uur op de bus moeten zitten per dag: dat is geen doen, dat kan gewoonweg niet. Maar we staan met het Vlaams Belang ook wel bijzonder kritisch tegenover het feit dat alle voorgangers van de huidige ministers van Onderwijs en Mobiliteit de hete aardappel hebben doorgeschoven. Deze problematiek is al twintig jaar gekend. Ik hoor de collega’s de woorden ‘schrijnend’ en ‘onaanvaardbaar’ in de mond nemen, maar de meeste partijen hier aanwezig hebben ministers van Onderwijs of Mobiliteit geleverd de voorbije jaren, en het probleem is steeds doorgeschoven.
Tot slot, collega’s, vind ik het ook bijzonder jammer dat proefprogramma’s járen moeten lopen vooraleer er enige conclusie uit naar voren kan komen. Ik denk dat dat veel sneller moet, want het gaat tenslotte om het welzijn van de kinderen.
Als het over budgetten gaat, hebben we het steeds weer over het vergroenen van de bussen van De Lijn. Daarvoor hebben we miljoenen euro’s veil, maar voor het welzijn van schoolgaande kinderen vinden we nauwelijks budget. Er is nu 1,8 miljoen euro vrijgemaakt. Minister, dat is toch onaanvaardbaar? Ik hoop echt dat u deze problematiek kunt oplossen, hoe sneller hoe liever – en ik zit daarmee op dezelfde golflengte als collega Bex. We kunnen daar niet meer mee wachten tot volgende zomer. Maar ik denk dat we hier toch eens over moeten nadenken: we kunnen miljoenen euro’s spenderen aan de vergroening van onze busvloot, terwijl we voor het welzijn van onze kinderen amper financiële middelen kunnen vrijmaken. Ik vind dat ronduit beschamend.
Minister Peeters heeft het woord.
Bedankt voor de bijkomende bemerkingen. Ik wil even reageren, zeker op dat laatste, namelijk dat wij niet genoeg middelen vrijmaken. Velen hebben het beaamd: het is een probleem dat al jaren aansleept, al van ’99, sinds de overheveling van de uitvoering naar De Lijn – de andere facetten bleven bij Onderwijs. 70 miljoen euro voor net geen 40.000 leerlingen: ik heb de calculatie laten maken, dat is een eerste ruwe schatting. Ik zou minstens 40 miljoen euro extra nodig hebben om ervoor te zorgen dat geen enkel kind langer dan drie uur per dag op de bus zit. Sommigen zeggen dat het heel eenvoudig is om de zaak op te lossen door gewoon te voorzien in extra geld. Ik denk dat men dan evenwel ook de vraag zal stellen of het wel normaal is om 2700 euro per kind te besteden aan het vervoer van en naar school. U weet dat het buitengewoon onderwijs sowieso veel geld kost, maar we weten ook dat dat absoluut nodig is.
Daarom kijk ik naar andere modellen, bijvoorbeeld in Nederland, en naar oplossingen die worden uitgewerkt in verschillende pilootprojecten. Ik stel me dan de vraag of we er zonder meer van moeten uitgaan dat een kind uit het buitengewoon onderwijs dat recht heeft op collectief vervoer, door een bus aan huis afgehaald moet worden om naar een school naar keuze te gaan, ook al ligt die school tot 80 kilometer verder. Dat gebeurt soms. Zo merkte ik dat in mijn eigen provincie – mevrouw Robeyns zal het waarschijnlijk kunnen beamen – kinderen van Gingelom in Peer naar school gaan. Dat is van Zuid-Limburg naar Noord-Limburg, 88 kilometer verder. Ik vraag me af waarom. De reden is dat het ging om een school met type 6 of type 7 – dat laat ik even in het midden –, een type dat alleen daar werd aangeboden. Verder is er natuurlijk ook nog de vrije keuze van het net.
Het hele verhaal is dus heel complex en omvat die vrije keuze, het ophalen aan de deur en de school die bepaalt of een kind recht heeft op collectief dan wel individueel vervoer. Het is dus niet De Lijn of de buschauffeur die dat bepaalt, het is het departement Onderwijs dat dat bepaalt en die beslissing doorgeeft aan de school. De school geeft dan door aan De Lijn welke kinderen opgehaald moeten worden en De Lijn kan er dan haar plan mee trekken. Het is echt allemaal niet zo evident.
Wat dat betreft, mijnheer Daniëls, vind ik het ook een beetje kort door de bocht om te zeggen dat er bij die buschauffeur maar een belletje moet gaan rinkelen als hij een kind om tien voor vijf moet ophalen. Volgens de informatie die ik gekregen heb, zijn de mensen van De Lijn hierover sinds juni continu in overleg met het departement Onderwijs. De Lijn vroeg daarbij om een volledig lijst zodat ze kon beginnen te plannen, maar heeft die pas eind augustus gekregen. Dat heeft ook te maken met de ouders, die soms pas op het laatste moment van school switchen. Maar als men pas eind augustus de lijst krijgt met kinderen en adressen – sommigen hebben zelfs meerdere adressen – om dat dan via een computermodel in te plannen, dan geeft dat computermodel soms heel gekke dingen.
Waarom schakelen we niet eerder? Die pilootprojecten zijn opgestart in 2016 naar aanleiding van de conceptnota van 2015. Waarom men toen beslist heeft dat die moeten duren tot september 2022, dat weet ik niet. Wellicht wilde men er voldoende tijd voor uittrekken. In principe lopen die pilootprojecten af in september 2022. Ik heb daarop gezegd dat het niet kan dat we moeten wachten tot september 2022 om dan een grondige evaluatie te krijgen, waarna het misschien nog een jaar in beslag kan nemen om tot een oplossing te komen. Daarvoor pas ik. De noden zijn er. Iedereen roept dat er iets moet veranderen. Wel, dan stel ik ook voor dat we sneller schakelen en opnieuw gaan samenzitten met alle betrokken, met kinderopvang, met vervoerders en dergelijke.
Er werd de suggestie geopperd om die kinderen met de taxi te laten gaan. Daar speelt natuurlijk de kwestie van individueel versus collectief vervoer. Het departement Onderwijs bepaalt waar een kind recht op heeft. In principe hebben ze allemaal recht op gratis vervoer, sommigen individueel, sommigen collectief. U weet ook dat de taximarkt kreunt onder de krapte op de arbeidsmarkt. En voor elk individueel kind een taxi inzetten met daarbij een begeleider, zal ook niet evident zijn.
Een pasklare oplossing is er nu dus niet. Ik denk dat we de krachten moeten bundelen met lokale besturen en vrijwilligers. Sommigen zeiden me: ‘U hebt gezien hoeveel vrijwilligers aan de slag zijn in de vaccinatiecentra, schakel hen mee in.’ Ik denk dat alle suggesties zeker welkom zijn. Maar we moeten wel werken aan een oplossing, los van de grondige evaluatie die er in september 2022 zal komen van het departement Onderwijs inzake het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs. Ik hoor de heer Maertens graag zeggen dat er uit Roeselare heel goede verbetervoorstellen komen, evenals uit Leuven. In Antwerpen werkt men heel vaak met datamanagement, met een digitaliseringsproces. Laten we nu die tools gebruiken en nu zoeken naar oplossingen, opdat we niet meer geconfronteerd moeten worden met deze schrijnende zaken.
Ik denk dat het ook een verhaal is van een betere spreiding van de diverse types. Ik begrijp bijvoorbeeld niet waarom type 6 en type 7 wel in Noord-Limburg aangeboden kunnen worden maar niet centraal. Ik denk dat we gewoon alles in kaart moeten brengen. Ik denk dat dit nog wel meer dan eens aan bod zal komen in deze commissie. Alle suggesties zijn welkom, als men weet dat het in bepaalde regio’s beter en vlotter verloopt, graag! Ik denk dat we met zijn allen moeten bekijken hoe we een einde kunnen maken aan deze schrijnende situaties, en liever vandaag dan morgen.
De heer Bex heeft het woord.
Ik probeer kort te zijn. Ik vind het goed dat het besef van urgentie er is, maar het komt wel wat laat. Dat is geen verwijt aan u alleen, maar aan de volledige Vlaamse Regering.
Ik denk ook dat we zeker en vast moeten zoeken naar creatieve oplossingen. Ik ben zeker niet doof voor de suggesties van de collega’s, zoals bekijken of we dat niet op een andere manier kunnen organiseren. Dat moet zeker overwogen worden. Daarbij moet telkens wel vooropstaan dat de kinderen die begeleiding nodig hebben, ook de juiste begeleiding krijgen. Ik denk dat we het daar allemaal mee eens zijn. Minister, neem vooral die sense of urgency mee naar de regering, want een jaar langer vijf uur per dag op de bus zitten, dat wens ik geen enkel kind toe. Dat is wat vandaag op tafel ligt. We moeten daar echt sneller iets aan kunnen doen.
De heer Maertens heeft het woord.
Dank u, minister. Ik hoop dat die evaluatie van de proefprojecten leidt tot concrete verbeterpunten en dat we daar echt lessen uit kunnen trekken.
Tot slot wil ik nog een algemene beschouwing meegeven over dit dossier, aansluitend bij wat collega Daniëls zei. We hebben nood aan een echt goed sociaal beleid dat zorgt voor de mensen die die zorg écht nodig hebben. Ik denk dat we daar eens goed naar moeten kijken, ook in dit dossier.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.