Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, in de schriftelijke vraag nummer 735 informeerde ik onlangs naar het aantal preventieadviseurs dat aangesteld is in onze Vlaamse scholen. U antwoordde dat preventieadviseur geen afzonderlijk ambt binnen de regelgeving over het onderwijspersoneel is. Personeelsleden oefenen die functie momenteel uit vanuit een ander ambt, eventueel via bijzondere pedagogische taken. Daarom heeft de administratie dus geen zicht op de personeelsleden die in een school die functie opnemen. Ik vind dat frappant, zeker omdat u de preventieadviseurs altijd de poortwachters noemt voor het preventiebeleid. Het is vreemd dat we daar geen zicht op hebben.
Omdat er geen afzonderlijk ambt voor preventieadviseurs bestaat, is het niet altijd evident om personeelsleden te vinden die deze belangrijke en niet-evidente taak op zich willen nemen. Het betekent ook dat schoolbesturen uren en punten moeten samenbrengen om de functie van preventieadviseur volwaardig in te vullen en dat een preventieadviseur steeds vanuit een ander ambt die opdracht opneemt.
In het laatste anderhalf jaar kwam de taak van preventieadviseur op school echter heel vaak op de voorgrond. Scholen stonden immers voor enorme uitdagingen door de coronacrisis en de preventieadviseurs waren heel belangrijke spelers in de plaatselijke regie voor de uitrol van coronamaatregelen op school.
Daarom heb ik deze vragen. Erkent u de cruciale rol van de preventieadviseurs in uitzonderlijke situaties zoals de coronacrisis, maar ook in de normale dagdagelijkse werking van een school?
Overweegt u om in een afzonderlijk mandaat te voorzien voor preventieadviseurs? Zo ja, wat is uw timing daarvoor? Zo nee, waarom wilt u dat niet?
Hoe zult u een Vlaanderenbreed overzicht van alle actieve preventieadviseurs in scholen opbouwen zodat die mensen in het vervolg snel en adequaat bereikt en ondersteund kunnen worden?
Ik weet dat veel mensen deze vraag zullen volgen, dus ik ben benieuwd naar het antwoord.
Minister Weyts heeft het woord.
U weet dat ik en velen met mij er een groot voorstander van waren om de scholen maximaal open en veilig te houden. Het is altijd een consensus geweest: scholen open, maar enkel binnen zo veilig mogelijke condities voor leerlingen en personeelsleden. Het verzoenen van leerrecht met het recht op een veilige werk- en leeromgeving was niet evident. Daarom hebben die preventieadviseurs ter zake een cruciale rol gespeeld in het verzoenen van die beide rechten: het recht op onderwijs versus het recht op de veiligheid van leerkrachten, directies, maar evengoed van de leerlingen. Op grond van lokale risicoanalyse hebben ze voor de directies de nodige veiligheidsadviezen opgesteld en de noodzakelijke preventiemaatregelen voorgesteld en/of uitgevoerd.
Dus wat uw eerste vraag betreft, kan ik zeggen: ja, vanzelfsprekend. Preventieadviseurs vervulden en vervullen een cruciale rol tijdens de coronapandemie. Maar ook bij het beheersen van andere veiligheidsrisico’s zijn ze essentieel. Ik hoop dat dit door de verhoogde aandacht voor hun opdrachten voor iedereen duidelijk geworden is. Het is misschien een beroepscategorie die voorheen, alleszins in de buitenwereld, niet bekend was, toch niet in relatie tot scholen. Misschien wel in relatie tot andere bedrijven, maar niet in relatie tot scholen. Het is goed dat hun rol meer voor het voetlicht geplaatst is.
De preventieadviseurs spelen een sleutelrol bij het beheersen van zowel fysieke risico’s, zoals brand, als psychosociale risico’s, zoals stress.
De vraag naar een specifiek mandaat komt natuurlijk niet totaal onverwacht. Velen van mijn voorgangers werden regelmatig geconfronteerd met die vraag. Schoolbesturen zijn als werkgever verplicht om een preventieadviseur aan te stellen. Maar zij bepalen zelf vanuit welke middelen ze dat doen. Ze kunnen een preventieadviseur aanstellen vanuit de puntenenveloppe voor het ondersteunend personeel, maar veel scholen doen dat vanuit de uren lessenpakket.
De vraag naar een apart statuut is begrijpelijk, maar niet bepaald evident. Ik wil alvast meegeven dat zulke overwegingen binnen een sociaal overleg dienen te worden opgenomen. Ook nu is dat opnieuw het voorwerp van bespreking. Maar daarnaast rijst de vraag hoe groot de opdracht moet zijn, of de overheid dat aantal moet opleggen en of elk schoolbestuur dat niet beter zelf bepaalt. Vandaag hebben we wel een leidraad van Prebes vzw rond ‘tijdsbesteding preventieadviseur’. Maar dat is een richtinggevend instrument en heeft geen normerend karakter.
Wat uw laatste vraag betreft naar bereik en ondersteuning van de preventieadviseurs, kan ik zeggen dat wij niet beschikken over de gegevens van elke individuele preventieadviseur. Het is wel zo dat we via een commissie de vinger aan de pols houden over de integratie van de welzijnswetgeving in onderwijs. Ik heb het dan over de begeleidingscommissie van het convenant voor preventie en bescherming in het Vlaams onderwijs. Daar zit de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (WASO) in, maar evengoed het beleidsdomein Onderwijs en Vorming en de preventieverantwoordelijken van de onderwijsverstrekkers. Communicatie naar de preventieadviseurs gebeurt via de onderwijsverstrekkers zelf of via de gekende kanalen van het ministerie.
Ik moet u wat dat betreft enigszins nog op uw honger laten zitten. We weten dat die vraag vanuit verschillende hoeken op tafel ligt. Maar daartegenover staat in welke mate je dan de bewegingsvrijheid van de onderwijsverstrekkers aan banden legt.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb een aantal zaken genoteerd. We weten dat de preventieadviseurs instaan voor de risicopreventie. Via collectieve en individuele maatregelen moeten ze proberen de schoolbesturen te ondersteunen in het opstellen van maatregelen om de risico's te vermijden.
Daarvoor is het belangrijk dat die preventieadviseurs voldoende kennis hebben van de welzijnswetgeving en de technische en wetenschappelijke aspecten van de opdrachten. Daarvoor is opleiding en sensibilisering belangrijk. Het opstellen van risicoanalyses bijvoorbeeld is toch niet niets, denk ik dan. We hebben daar vanuit onze fractie ook altijd in het begin van de coronacrisis vragen over gesteld, over hoe we die kunnen ondersteunen.
Mijn vraag is ook specifiek hoe we die koepels en die onderwijsverstrekkers daar nog in gaan ondersteunen. Ik weet dat er soms ook prioritaire bijscholingen zijn. Zijn er mogelijkheden om heel gericht naar onderwijs vanuit de overheid daar ook opleidingen voor te voorzien?
Is er controle? Ik denk dat veiligheid op het werk ook een federale materie is, er is dus federale controle op. Maar in hoeverre neemt de inspectie dat ook mee naar het gebruik van infrastructuur, enzovoort? Is er daar vanuit de inspectie ook nog controle op?
En dan, collega’s, wil ik toch nog even iets kwijt. Er is heel wat te doen geweest rond de CO2-meters. En ik vond de manier waarop onze fractie werd weggezet, alsof we altijd al op twee benen zijn gaan hinkelen en de CO2-meters niet wilden goedkeuren – of althans de verplichting ervan niet wilden goedkeuren – persoonlijk not done. Dan denk ik toch dat men een aantal stappen in de geschiedenis niet bekijkt.
Er is de resolutie van de coronacommissie onderwijs, waar punt 33 letterlijk zegt – en dat is trouwens koepelbreed goedgekeurd, dus ik denk dat iedereen daar zijn ja-woord op heeft gegeven – dat we alle scholen maximaal proberen te ondersteunen, naar het gebruik van CO2-meters en richtlijnen rond het gebruik van CO2-meters. Dan is er de tweede resolutie over ventilatie en filtratie in het kader van de relance binnen de Vlaamse veerkracht. Ik was ook aanwezig op een van de hoorzittingen rond ventilatie, en daar hoorde ik dat het niet werd aangeraden om CO2-meters te verplichten in elke klas. Maar dat het wel heel belangrijk is dat je een doordacht beleid voert. Meten is natuurlijk weten. En dat is één luikje. Maar die poortwachters, die preventieadviseurs, zijn voor ons heel belangrijk. Zij zijn net diegene die meten en weten. Het is belangrijk dat we weten wat de luchtkwaliteit is. Nog belangrijker is: wat doen we daarmee, met die data? En dan denken wij vanuit onze fractie, dat die preventieadviseurs een zeer cruciale rol opnemen.
Dus het stoorde mij mateloos dat we worden weggezet als diegenen die jongeren onverantwoord les lieten volgen in lokalen die helemaal niet goed geventileerd zijn. Integendeel, collega’s. Lees er onze tussenkomsten op na. Lees de resoluties die we hebben goedgekeurd. Lees de steun die we hebben gegeven in allerlei coronadecreten, in allerlei voorstellen om middelen te voorzien waarmee scholen zelf kunnen beslissen waar ze op inzetten.
Dat moest me toch even van het hart. Ik denk dat we in deze commissie toch wel altijd zeer beleefd en hoffelijk naar elkaar reageren. Maar wat ik las op sociale media, en hoe we door een aantal collega’s hier werden weggezet, vond ik echt not done. Dat wou ik nog even meegeven.
Ik had ook een tweetal vragen, minister, ik hoop dat u daarop kan ingaan.
De heer Laeremans heeft het woord.
Eerst en vooral wou ik nog zeggen dat veiligheid en welzijn op het werk een federale bevoegdheid is. Dat stoort me mateloos want Vlaanderen betaalt ervoor, en wie betaalt, bepaalt ook. Maar op dit ogenblik is dat helaas helemaal niet het geval.
Wat betalen wij? Ten eerste ofwel via bpt-uren (bijzondere pedagogische taken), voor scholen die ze dan ook kunnen gebruiken voor coördinatie enzoverder, maar ook voor deze functie hier. Of via het lestijdenpakket, dat kan ook. Maar in elk geval: wij betalen die.
Ten tweede betalen wij ook de gebouwen en het onderhoud van de gebouwen die door de preventieadviseurs moeten worden gecontroleerd. Dus we betalen al twee keer.
In elk geval krijgen die mensen voor heel het pakket van wat ze daar moeten doen, absoluut veel te weinig uren, zeker met de toegenomen complexere regelgeving. Denk maar aan die nieuwe brandrichtlijnen, en zo verder. En dan hebben ze niet alleen meer uren nodig, maar ook – dat is een terechte vraag van collega Vandromme, die wij volmondig ondersteunen – een afzonderlijk mandaat. Net zoals dat nu werd ingevoerd voor ICT-coördinatoren, moet dat volgens ons ook voor hen gelden. Minister, u hebt in het voorbije jaar herhaaldelijk gewezen op hun belangrijke rol in de covidcrisis – en niet alleen dat natuurlijk – maar u weet bij benadering niet hoeveel van die coördinatoren er zijn. Op al die vragen krijgen we geen antwoord. Wij vinden dat dat op zijn minst in kaart zou moeten worden gebracht. Ik neem aan dat u, net zoals wij, heel dat domein wilt regionaliseren, maar dan moet u het eerst in kaart brengen. Dan moet u dus weten wat dat allemaal behelst, en dus is dat een goede voorbereiding om die taken uiteindelijk naar Vlaanderen te halen. Ik begrijp echt niet – dat kost toch centen? – dat u daar geen flauw benul van hebt, hoeveel er zijn, en hoeveel we er eigenlijk nodig hebben, en zo verder. Dat moet in kaart gebracht worden.
Een tweede zaak gaat over dat jaarlijks verplicht verslag dat zij moeten opmaken. Vroeger moest dat opgestuurd worden naar een van de FOD-diensten. Dat werd daar opgestapeld, en dat werd nooit bekeken. Dat had dus geen enkele zin. Nu hebben ze daar ook ingezien dat dat zinloos was, en nu heeft men aan die mensen gezegd dat ze het gewoon op school moeten bijhouden. Dat is even weinig zinvol, dat het daar op school stof ligt te vergaren. Dat verslag, dat zij ernstig opstellen, dat bevat ook een aantal gegevens, over wat zij allemaal moeten doen, wat hun takenpakket is, en zo verder. Daarom mijn vraag: waarom benutten wij de kans niet om dat digitaal te maken? Als zij de vragen die daarin staan, en die ze moeten beantwoorden, gewoon kunnen ingeven in de computer, dan hebben wij tenminste al die data, en kunnen wij beter al die zaken in kaart brengen. Wij vinden dat dat géén extra planlast is – zoals u in uw antwoord op mijn schriftelijke vraag hebt aangegeven – maar dat het juist een bijkomende kans is om dat in kaart te brengen, en om hun taak ook wel nuttiger te maken dan ze tot hiertoe is.
Mevrouw Vandromme, uw eerste vraag was: ‘Minister, vindt u de rol van de preventieadviseurs cruciaal?’ Ik denk dat we ervan overtuigd zijn dat die rol heel belangrijk is, en ik denk dat we daar de pandemie niet voor nodig hebben gehad. Ook daarvoor waren ze enorm belangrijk, en zorgden ze voor preventie en veiligheid van – laten we eerlijk zijn – het allerbelangrijkste wat we hebben. Die zitten daar op die school. Dus dat vinden we zeker enorm belangrijk, van de brandveiligheid tot de werking van de lift. Nu, met de pandemie, is dat nog eens extra duidelijk geworden hoe belangrijk die mensen zijn. Zij hebben inderdaad een heel belangrijke rol gespeeld in die hele pandemie. Ik durf te zeggen dat zij hun werk uitstekend hebben gedaan om het virus op de scholen in te dijken.
Wat betreft de discussie over een apart ambt voor preventieadviseurs: ik vind dat zeker een heel interessante discussie. Minister Weyts haalde al aan dat hij niet de eerste minister van Onderwijs is die deze vraag kreeg voorgeschoteld. Ik ben even teruggegaan, en ik zag dat die vraag in 2005 ook werd gesteld aan minister Frank Vandenbroucke. Het gaat dus al eventjes terug. Moeten we voor al die verschillende ondersteuningsfuncties afzonderlijke ambten creëren? Het heeft voordelen, het heeft nadelen, maar ik denk dat het samenhangt met de hele loopbaanproblematiek, en dat we dat moeten bespreken met de onderwijspartners. Ik denk niet dat we dat hier zo snel-snel kunnen bepalen. Ik denk dat we daar vooral naar hen moeten luisteren. Tot daar mijn tussenkomst.
De heer Danen heeft het woord.
Ik heb twee korte bijkomende vragen. Ik weet dat er heel wat bevragingen gebeuren in scholen, ook over preventieadviseurs, maar ik vraag me af of we zicht hebben op het feit of preventieadviseurs zich voldoende opgewassen voelen tegenover hun taak. Vinden ze dat al dan niet? Het is goed om daar zicht op te krijgen. De regelgeving evolueert heel snel. Er is de coronapandemie, maar er spelen ook andere aspecten. Preventieadviseurs zijn ook verantwoordelijk voor het welbevinden op school van het personeel, maar voor een stuk ook voor de kinderen. Ik stel me de vraag of ze zich voldoende opgewassen voelen tegenover hun taak.
Ten tweede wil ik aan u het volgende vragen, minister. In bedrijven waar grote aantallen mensen werken of klanten komen, zijn de vereisten op het vlak van veiligheid en welzijn op het werk heel erg groot. Daar heb je vaak een apart ambt voor een veiligheidscoördinator. Kinderen zijn geen klanten, maar er komt veel volk over de vloer in scholen en daar is er geen apart ambt. We zijn er ook voorstander van om daar werk van te maken. Ik wil u vragen of u bereid bent om te onderzoeken of de kwalificatievereiste voor zo’n preventieadviseur verhoogd kan worden. In kleine scholen moeten ze nu een basiscursus volgen en in grotere scholen een uitgebreidere cursus. De aantallen zijn bekend. Die zijn in een decreet gegoten. Denkt u dat het nodig is om de kwalificatie- of opleidingsvereiste van die profielen te verhogen gelet op de stijgende noden en de complexere realiteit?
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil op twee zaken ingaan. Collega Danen vraagt of we die opleidingsvereiste niet moeten verhogen gelet op alle vereisten die we opleggen aan die mensen. Daar zit voor een deel ook het probleem. Ik ben in het verleden geconfronteerd met de welzijnswetgeving van jongeren op het werk in verband met stagiairs. Ik zat toen in die rol. Je houdt het niet voor mogelijk wat men op het federale niveau toen allemaal heeft uitgevonden voor stagiairs. Ik zal een concreet voorbeeld geven. De CLB-arts kon leerlingen die op stage gaan, niet wegen, niet meten en ook geen urinecontrole doen. Dat moest door een bedrijfsarts gebeuren, alsof die een andere weegschaal heeft dan een CLB-arts. Er circuleert nog altijd een lijst waarin ik een leerling met de naam Donald Duck heb opgenomen, wonende in de Eurodisneylaan 1 met een onbestaand postnummer. Onze school kreeg voor die leerling een toelage. Ik had die Donald Duck erin gestoken in de hoop dat ik een brief zou krijgen waarop een naam stond om aan iemand van de federale dienst te vragen wat je daarmee moet doen. Ik ben helaas gestopt met werken in de school en ik heb die brief nooit gekregen. Mijn opvolger heeft me wel gebeld met de vraag waarom die Donald Duck erin zit. Met zoiets ben je dus bezig en daar steek je tijd in.
Ten tweede heb ik ook alles op Twitter mogen lezen en betrek dat op het onderwerp van deze vraag over de preventieadviseurs. Plots kregen die mensen alle zonden van de wereld over zich heen. Vanuit Vlaanderen heeft de minister in 71 miljoen euro werkingsmiddelen voorzien om tegemoet te komen aan corona. Die preventieadviseurs hebben goed nagedacht waar ze die in de school zullen inzetten. Plots waren dat de doodgravers van de leerlingen omdat ze daarmee niet voor elke klas een CO2-meter hebben gekocht. Dat kost maar vijf miljoen euro volgens een eminent Twitterlid. Waarom hebben ze die middelen daarvoor niet gebruikt? Sommige partijen zijn daarop gevlogen en stelden dat het onmogelijk was.
Ik stel vast samen met collega Vandromme dat er twee resoluties zijn: die van de coronacommissie en degene die we kamerbreed hebben goedgekeurd over de hygiënische ventilatie. Ik heb er niets op tegen dat een partij dan toch nog een poging wil doen om zich te profileren, maar niet ten koste van die scholen en van de preventieadviseurs alsof ze het geld over de balk hebben gegooid. Dat pik ik niet. Dat is niet correct en dat is de waarheid geweld aandoen. Het strafste vind ik nog dat die partij ervan gemaakt heeft dat we tegen CO2-meters hebben gestemd en dat we niet willen dat er CO2-meters komen in scholen. Dat is het dus niet. We hebben gewoon gezegd dat het geen nut heeft om dubbelop te werken. Het staat al kamerbreed in de resolutie van de coronacommissie en de scholen hebben middelen gekregen om daarmee aan de slag te gaan.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat de discussie over de CO2-meters en de ventilatie betreft, ben ik al langer het slachtoffer van de hetze. Dat komt altijd van dezelfde mensen uit dezelfde hoek. We hebben de scholen zeer veel middelen bezorgd en het directief gegeven die middelen niet enkel te besteden aan klassieke veiligheidsmaatregelen, zoals gels of mondmaskers, maar ook aan ventilatie en CO2-meters. We moeten elkaar niet wijsmaken dat CO2-meters het ventilatieprobleem oplossen. Ze signaleren een ventilatieprobleem, maar lossen dat probleem niet op. Dat wordt in alle verwijten heen en weer wel eens anders voorgesteld.
Wat de modaliteiten voor de preventieadviseurs betreft, wil ik toch duidelijk maken dat het een federale bevoegdheid betreft. Ook de opleiding is een federale verantwoordelijkheid. Wie ben ik om het pleidooi niet te onderschrijven om met zijn allen kamerbreed een bevoegdheidsoverdracht te bepleiten? Ik zie dat graag gebeuren, maar nu ressorteert welzijn en preventie op het werk onder de federale verplichtingen. We krijgen het verwijt dat we niet altijd in detail op de hoogte zijn, maar we zijn ook gewoon niet in detail bevoegd. De FOD WASO heeft dit ook erkend.
Er zijn drie niveaus in de opleidingen tot preventieadviseur. Niveau 1 en niveau 2 zijn voor de gespecialiseerde instellingen. Er zijn tools van betrouwbare instellingen als Prebes, waar ik al naar heb verwezen, met betrekking tot het opstellen van risicoanalyses en dergelijke. De Onderwijsinspectie kan tijdens een controle de risicoanalyses opvragen. Dit is echter opnieuw het voorwerp van een federale bevoegdheid.
We hebben de preventieadviseurs wel de taak gegeven zich ervan te vergewissen dat de scholen en de klaslokalen op een veilige manier kunnen worden geopend en een risicoanalyse uit te voeren. Daarnaast hebben we de Onderwijsinspectie de opdracht gegeven om de infrastructuur te inspecteren. De Onderwijsinspectie moet tijdens een doorlichting ook oog hebben voor de veiligheid en voor het gebruik van de betrokken infrastructuur.
Het belangrijkste punt dat naar voren is gekomen, betreft natuurlijk het mandaat zelf. Die discussie is niet zo eenvoudig. De voorgaande bevoegde ministers hebben geprobeerd hiermee aan de slag te gaan, maar hebben geen vooruitgang geboekt. Ook nu ligt dit in het licht van de lopende besprekingen weer op tafel.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord op de bijkomende vragen. We doen er alles aan om de veiligheid voorop te stellen. De Onderwijsinspectie kan mee een oogje in het zeil houden. We zorgen voor voldoende goede opleidingen, zodat de preventieadviseurs voldoende kennis en kunde hebben om hun taken te kunnen uitvoeren en degelijke risicoanalyses te kunnen opstellen.
De start van het schooljaar op 1 september 2021 wordt opnieuw cruciaal. We hopen en gaan ervan uit dat dit in code groen kan gebeuren. We zullen allemaal ons best doen om daartoe bij te dragen. Ik wil nog even een beeldspraak gebruiken. We moeten zorgen voor goed opgeleide generaals die de wapens zo efficiënt mogelijk kunnen inzetten. Daar moeten we kamerbreed aan werken.
Minister, ik hoop in elk geval dat u met betrekking tot de mandaten van de preventieadviseurs een goede landing zult kunnen maken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.