Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Begin februari werd het concreet plan van aanpak toegelicht door de algemeen secretaris van de Taalunie voor de verdere stimulering van de neerlandistiek, zowel in de Lage Landen als daarbuiten.
Er zal worden ingezet op een sterkere verbinding tussen de opleidingen Nederlands in Vlaanderen en Nederland en neerlandistiek buiten het taalgebied. Inzake internationale neerlandistiek wil de Taalunie de komende jaren nog kwalitatievere ondersteuning van zowel studenten, docenten als afdelingen en secties neerlandistiek zelf. Naast die basisondersteuning voor opleidingen neerlandistiek verspreid in de wereld, kiest de Taalunie ervoor om de overige financiële ondersteuning zacht geografisch te oormerken, specifiek gericht op de buurlanden, de lidstaten van de Europese Unie en dan enkele andere sterkhouders, zoals Zuid-Afrika, Indonesië, de Verenigde Staten, Suriname en Rusland.
Er wordt hierbij ook gekeken naar een betere inzet van digitale ondersteuning om de gekozen aanpak verder te verduurzamen. Het nieuwe digitaal platform Mijn Nederlands, dat in september wordt gelanceerd, vormt de spil van deze nieuwe dynamiek voor de internationale neerlandistiek. We zien dat ook hier digitalisering de sleutel kan zijn tot het verder verdiepen en versterken van die Neerlandistiek.
Tot slot werd er ook gewezen op het voorstel dat wordt uitgewerkt om met een aantal maatregelen een tijdelijke impuls te geven aan de versterking van vakgroepen Nederlands. Voor de financiering van deze initiatieven wordt een eenmalige bijkomende investering van 600.000 euro gevraagd, waarna getracht zal worden om deze in te bedden in andere reguliere financieringskaders. Dit voorstel zou verder besproken worden op het Comité van Ministers van juni.
We zijn nu begin juli, ik neem aan dat het Comité van Ministers samengekomen is, vandaar volgende vragen.
Kunt u het geconcretiseerde voorstel van de Taalunie om de vakgroepen Nederlands in het buitenland met een eenmalige impuls te versterken, verder toelichten? Zijn er al concrete projecten waarop de Taalunie kan inzetten? Welke timing wordt vooropgesteld? Welke eventuele bijkomende financiële inspanning wordt concreet gevraagd van de Vlaamse overheid, naast de 400.000 euro die Nederland al eerder heeft vrijgemaakt?
Een volgende vraag is of Vlaanderen ook zelf een extra duit in het zakje kan en zal doen, zodat die eenmalige impuls kan worden gegeven. Is daarover al een beslissing gevallen? Welke eventuele bijkomende voorwaarden worden gekoppeld aan die eenmalige extra impuls?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Afgelopen maandag vond inderdaad het 94ste Comité van Ministers plaats, deze keer live in de leeszaal van het Museum van Hedendaagse Kunst Antwerpen (M HKA) en met rechtstreekse overzeese verbinding met Suriname. De Surinaamse minister, mevrouw Levens, nam zo ook deel aan de vergadering.
De Taalunie legde tijdens die vergadering haar verder geconcretiseerde voorstel voor. Ze wil een aantal lijnen en deeltrajecten uitzetten. Het eerste is het participatietraject waarvoor de Taalunie 10.000 euro aan Vlaanderen vraagt. Ze wil daarnaast een impulsdocent uitzetten, bestaande uit een digitaal opleidingsaanbod en de reizende en virtuele docent. Hiervoor vraagt de Taalunie respectievelijk 20.000 euro en 70.000 euro aan Vlaanderen. Ten derde is er het impulsonderzoek, bestaande uit ‘Over de muur bij je buur’ en ‘Voortvarend Nederlands’. Hiervoor vraagt de Taalunie respectievelijk 20.000 euro en 10.000 euro aan Vlaanderen. Ten vierde is er de impulsstudent, bestaande uit een promotietoolkit en de impulsstudent. Hiervoor vraagt de Taalunie respectievelijk 10.000 euro en 60.000 euro aan Vlaanderen. Voor elk van deze lijnen en deeltrajecten is een detailvoorstel uitgewerkt, waarin per lijn en deeltraject is opgenomen wat aan Nederland en Vlaanderen gevraagd wordt.
De Taalunie vraagt dus in totaal, naast de 400.000 euro die ze al van de Nederlandse overheid ontving, nog 200.000 euro aan de Vlaamse overheid. Dat is altijd de verdeelsleutel: twee derde aan Nederland, een derde aan Vlaanderen.
Zoals ik ook tijdens het Comité van Ministers aan de Taalunie antwoordde, bekijk ik dit concrete voorstel en de bijhorende vraag eerstdaags met mijn administratie voor verdere opvolging, maar ik bekijk ze wel met veel welwillendheid. Het voltallige comité feliciteerde de Taalunie met het voorliggende en verder geconcretiseerde ambitieuze voorstel en sprak zijn steun uit.
Ik wil dit voorstel positief bekijken. Het voornaamste aandachtspunt is dat mijn administraties, Buitenlandse Zaken en Cultuur, Jeugd en Media, voldoende worden betrokken bij en geïnformeerd over de verdere uitwerking. De uitvoering van het project is, voor zover ik dat kan opmaken uit eerdere projecten, in goede handen bij de Taalunie.
De agenda was rijkgevuld en er kwam veel aan bod. Naast het grote agendapunt over neerlandistiek ging het onder meer ook over de taalcompetentie, waar de Taalunie de vier vaardigheden – lezen, schrijven, luisteren en spreken – nog eens voor het voetlicht plaatste, en in opvolging van de aandacht voor lezen en leesplezier, nu aandacht vraagt voor schrijven en schrijfplezier.
Met betrekking tot de internationale werking van de Taalunie werden actieplannen voor Zuid-Afrika en Suriname opgemaakt, en liet de Taalunie weten dat de ‘Week van het Nederlands’, die loopt van 2 tot 9 oktober 2021, in het teken van internationaal werken staat. Mijn administraties Cultuur, Jeugd en Media en Buitenlandse Zaken zullen verder overleggen met de Taalunie om onze beleidsdoelstellingen maximaal af te stemmen.
De Taalunie lichtte nogmaals haar werking en producten toe, die ze richt op de ondersteuning van de taalgebruiker, dit naar aanleiding van enige opschudding in de pers in Vlaanderen.
Het jaarverslag en de jaarrekening 2020 kwamen ter tafel. Er werd een nieuw lid voor de Raad van de Nederlandse Taal en Letteren voorgedragen en door het comité benoemd. De Taalunie lichtte haar nieuwe ZorgVoorZorgPrijs toe. De visitatie van het Instituut voor de Nederlandse Taal is gepland eind augustus 2021. En de Taalunie kondigde aan dat haar jubileumjaar van 40 jaar Nederlandse Taalunie op 9 september 2021 wordt afgesloten met de lancering van drie initiatieven: het platform mijnNederlands, de nieuwe website www.taaladvies.net voor het brede publiek, en veertig filmpjes voor Nederlands wereldwijd.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Minister-president, ik vind het zeer goed dat u die bijkomende vraag met grote welwillendheid bekijkt. De Taalunie heeft zeer goede en concrete voorstellen op tafel gelegd. Die voorstellen passen binnen de uitgezette lijnen. Het is goed dat dit positief wordt bekeken. Wat de andere agendapunten betreft, ligt alles in dezelfde lijn. De Taalunie gaat heel concreet aan de slag. Er zijn heel wat inspanningen voor het lezen geleverd en nu gaat het ook om het schrijven. We stellen vast dat kinderen, leerlingen en studenten steeds moeilijkere teksten kunnen schrijven. Dat is een heel belangrijk aspect waarop de Taalunie de nadruk zal leggen. De concrete actieplannen voor Zuid-Afrika en Suriname zijn ook heel goed. Zoals ik in mijn inleiding heb gesteld, wordt de digitaliseringstrein ingezet om tot nog betere resultaten te komen. Het is mooi dat de Taalunie op haar veertigste verjaardag die concrete initiatieven kan leveren die in elk geval zullen renderen. Ik hoop dat die initiatieven wat media-aandacht krijgen, want het is belangrijk dat we de Taalunie op die manier in de kijker kunnen zetten.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Mevrouw Coudyser, ik dank u voor uw terechte vragen om uitleg. Het is een terechte vraag te voorzien in bijkomende steun om taalopleidingen Nederlands ook in het Verenigd Koninkrijk te blijven aanbieden. Dat is na de Brexit en het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit het Erasmus+-programma moeilijk geworden. Ik wil over een aantal punten nog bijkomende vragen stellen.
Minister-president, u hebt naar het digitaal platform verwezen, maar ik vrees dat we in dat verband niet te optimistisch of euforisch mogen zijn. Het is een illusie dat dit de problematiek zal oplossen. Dat we tijdens de coronacrisis veel digitaal hebben kunnen werken, versterkt de illusie dat we daarmee aan de terugval van het aantal studenten kunnen tegemoetkomen.
Wat nodig is, is dat de docenten in hun universiteiten aanwezig zijn. Dat zijn levende mensen die de aanwezige studenten kunnen aanmoedigen of overtuigen om voor een opleiding Nederlands te kiezen. Dat bereiken we niet met enkel een website. Een website kan een handige en interessante tool zijn om de taalopleidingen te ondersteunen, maar is an sich geen taalopleiding. Wat is uw kijk hierop?
Wat de financiering betreft, ben ik blij te horen dat er een eenmalige impuls komt. Ik heb uw welwillendheid duidelijk gehoord en ik dank u hiervoor, maar het zou echt zinvol zijn de financiering structureel in een ander financieringskader in te bedden en er zo opnieuw voor te zorgen dat we beschikken over kwalitatieve docenten die bestaanszekerheid op langere termijn hebben. Zo kunnen we vermijden dat ze de universiteiten verlaten, want dat is volgens mij een groter probleem.
Ik heb nog een bijkomende vraag over de in de vraagstelling aangehaalde samenwerking met Rusland. Wat is uw kijk daarop? Er bestaan geen uitwisselingsprogramma’s voor studenten of docenten met Rusland. Met het Verenigd Koninkrijk bestaan die programma’s al jaren. Waar komt die focus op Rusland vandaan? Ik vermoed dat de oude historische banden tussen Rusland en Nederland een rol spelen, maar aangezien er nog geen uitwisselingen tussen taalprogramma’s zijn, vraag ik me af wat die focus op Rusland inhoudt.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Mijnheer Van de Wauwer, ik ben het met u eens. Ik heb zelf ooit mogen genieten van een internationale docent die met de financiering op basis van een samenwerkingsakkoord ter plekke was. Een website kan daar nooit tegen opwegen. Dat is concrete ondersteuning. Zeker als opleidingen in de problemen zitten, kan een website natuurlijk een mooie impuls geven.
Ik wou eigenlijk een vraag stellen naar het parlement toe en naar onze voorzitter. We hebben natuurlijk de Interparlementaire Commissie (IPC) voor de Nederlandse Taalunie nauwelijks kunnen laten samenkomen door de bijzondere context en de Nederlandse verkiezingen. Maar met die nieuwe impuls die in de Taalunie duidelijk leeft en die wij echt mogen ondersteunen, zeker ook naar een internationale kijk op cultuur en de Nederlandse taal toe, zijn die hinderpalen intussen grotendeels weggewerkt. De Nederlandse verkiezingen zijn ruim achter de boeg. Het is misschien een goed moment om die banden en de voeling met de Taalunie vanuit het parlement eens concreet aan te halen, buiten de samenkomsten van het Comité van Ministers. Misschien kunnen we dat nog doen vóór De Week van het Nederlands, waar ze toch weer fijntjes hun karretje aan gehangen hebben.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Collega Groothedde, ik wou eigenlijk een soortgelijke opmerking maken.
Vooreerst, minister-president, is het heel fijn om te horen dat u met grote welwillendheid gaat bekijken hoe u die nieuwe dynamiek binnen de Taalunie kunt ondersteunen. We moeten vooral in eerste instantie blijven inzetten op de opleidingen. Een digitaal platform kan een tool zijn, dat is een deeltje van de oplossing.
In verband met wat collega Groothedde zei, hadden we normaal op 14 juni – als ik het goed voorheb – een bureauvergadering gepland van de IPC. Die is niet doorgegaan, ook omdat de Nederlandse leden van de IPC nog niet zijn samengesteld. We kunnen wel een signaal geven vanuit het Bureau om daar in het Nederlandse parlement werk van te maken. Dan zal het aan ons zijn om samen met de mensen van de Taalunie de Nederlandse collega’s ervan te overtuigen hoe belangrijk die Taalunie is. Voor ons is die gedeelde Nederlandse taal bijzonder belangrijk, cultureel en economisch. Maar diezelfde gevoeligheid – dat mogen we altijd ondervinden – leeft niet in Nederland. Zij hebben natuurlijk nooit dat gevecht moeten voeren voor de Nederlandse taal zoals wij. Maar enfin, dat is onze verantwoordelijkheid en wij moeten die nemen. We moeten eerst wachten op de samenstelling van de regering en de leden van de Nederlandse delegatie, denk ik.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Van de Wauwer, ik heb nooit gezegd dat die website nu … Dat is een add-on natuurlijk op al de andere dingen.
Naar de samenwerking met Rusland is de vraag inderdaad vooral vanuit Nederland gekomen. Je zit met twee in dat Comité, het is dus een beetje ‘donnant-donnant’.
Wat de Interparlementaire Commissie betreft, heb ik aan het einde van die vergadering een geschenk gegeven aan de minister en gezegd: “Als u volgende keer wanneer we opnieuw bijeenkomen, nog minister bent, breng dat geschenk dan maar terug.” De situatie was zo onzeker in Nederland dat ze zelf niet wist of dat haar laatste vergadering was of niet. Ik denk dat dat op parlementair vlak een beetje dezelfde situatie was.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Mocht ik de illusie gewekt hebben dat die digitale zaken belangrijker zijn: dat is dus niet zo. De ondersteuning voor de docenten die daar aanwezig zijn, is uiteraard heel belangrijk en prioritair. Maar ik vind het wel goed dat men ook die digitale tools ter beschikking stelt voor de mensen die er gebruik van kunnen maken, dat men ook die investeringen doet om dat vlot ter beschikking te stellen van de docenten of van studenten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.