Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, op 28 juni is het zesde rapport Starting Strong van de OESO gepubliceerd en besproken over zorg en onderwijs in de eerste levensjaren. Het is een beetje het PISA (Programme for International Student Assessment) van de kinderopvang. Er werden in het rapport 26 landen en 41 beleidsregio’s onderzocht. Vlaanderen was er daar één van.
Ik zal mijn vraag niet volledig voorlezen. Het belang van de eerste leeftijd wordt onderstreept, en het belang van zorg, pedagogie en sociale kwaliteiten van kinderopvang. De OESO benadrukt dat het belangrijk is om verder te kijken dan puur het organisatorische aspect, dat de kwaliteit heel belangrijk is, zeker voor de toekomst van kinderen.
Het rapport geeft aan dat de aandacht voor kinderopvang groeit, ook maatschappelijk. Dat merken we hier ook. Het zegt dat het hier belangrijk is om gelijke kansen te scheppen. Dat is een belangrijke factor.
De OESO geeft een aantal punten aan die daarvoor nodig zijn. Een knelpunt is een relatief gebrek aan investering. Vlaanderen scoort daar iets minder dan het gemiddelde. Gebrek aan investering kan gelijke toegang verhinderen – dat is in Vlaanderen al door verschillende onderzoeken aangekaart –, maar kan ook hoogkwalitatieve opvang op zich verhinderen. Dan wordt ook de covidcrisis nog opgeworpen als een extra horde om van de voordelen van hoogkwalitatieve opvang te kunnen genieten.
Minister, op welke manier scoort Vlaanderen qua gelijke toegang tot de kinderopvang en wat de investeringen in kinderopvang betreft, internationaal vergeleken? Kunt u een actuele stand van zaken geven?
De vijf cruciale pijlers die de OESO in dit rapport identificeert, zijn kwaliteitsstandaarden, regelgeving en investering; curriculum en pedagogie; investering in de opleiding van werknemers; monitoring en data en het betrekken van gezinnen en de gemeenschap. Welke lessen trekt u hieruit wat betreft de huidige kind-begeleiderratio, de opleiding en mogelijke hervorming van opleiding en vorming van kindbegeleiders op de vloer, en de betrokkenheid van bachelors in de kinderopvang?
Minister, welke lessen trekt u wat betreft het economische aspect tegenover de pedagogische en de sociale aspecten en wat betreft het gebrek aan gelijke toegang voor gezinnen in armoede, eenoudergezinnen en anderstalige gezinnen en de ongelijke verdeling die in Vlaanderen en in de Vlaamse Gemeenschap al is aangemerkt wat kinderopvang in armere en rijkere buurten en gemeenten betreft en natuurlijk ook wat betreft inspectie, monitoring en hoe die data worden gebruikt en de monitoring binnen de kinderopvang zelf?
Ten derde focust Starting Strong VI specifiek heel erg op curriculum, pedagogie en ontwikkeling van werknemers, eigenlijk op het kennisaspect in de kinderopvang. In MeMoQ blijkt toch wel dat kinderopvang in de Vlaamse Gemeenschap sterk staat in zorg, maar dat het kennisaspect pedagogie toch wel een aandachtspunt is. Minister, op welke manier gaat u wat dat betreft uw beleidslijnen aanpassen in het licht van dit rapport?
Minister Beke heeft het woord.
Het Starting Strong-rapport is pas vorige week vrijgegeven. Het is een zeer lijvig document, dat ik nog in detail wil bekijken. De elementen van antwoorden die ik vandaag geef zijn dan ook vanuit dat voorlopige perspectief.
Er bestaat in België geen juridisch afdwingbaar recht op een plaats in de formele kinderopvang. Toch scoort ons land zeer goed op het vlak van participatiegraad. Maar liefst 52,9 procent van alle kinderen jonger dan drie jaar maakt gebruik van de kinderopvang. Dat is veel meer dan het Europese gemiddelde van 34,2 procent. Deze cijfers zijn van 2017. België besteedt ongeveer 0,8 procent van het bruto binnenlands product (bbp) aan kinderopvang en kleuteronderwijs samen. Dat is een beetje meer dan het Europese gemiddelde dat 0,7 procent bedraagt. Ons land besteedt 0,1 procent van het bbp specifiek aan kinderopvang. Omdat verschillende landen geen opsplitsing maken tussen opvang en onderwijs is er geen Europees gemiddelde.
We spraken in deze commissie en ook in de plenaire vergadering al vaker over de investeringen van de Vlaamse Regering in kinderopvang. Deze legislatuur investeren we fors in kinderopvang, zowel vanuit het meerjarenbudget als vanuit VIA6. In het totaal gaat het om 120 miljoen euro recurrent budget, een stijging met 17 procent. U weet dat een dergelijke investering in kinderopvang nooit eerder in die mate in één legislatuur gebeurde.
Het vergunningsbesluit bepaalt het maximum aantal kinderen dat tegelijk aanwezig is per aanwezige kinderbegeleider, de zogenaamde kindbegeleidersratio. Enerzijds is er een minimumnorm die in elk geval gehaald moet worden, met name: maximum acht kinderen als de kinderbegeleider alleen staat, maximum negen kinderen als er minstens twee begeleiders aanwezig zijn en maximum veertien kinderen tijdens de rusttijd van twee aansluitende uren als er minstens twee kinderbegeleiders aanwezig zijn. Anderzijds is er ook de richtnorm, die aanbevolen wordt binnen het budget dat aan een organisator ter beschikking wordt gesteld. Voor onthaalouders is dat maximum vier kinderen gemiddeld op kwartaalbasis en voor de kinderdagverblijven is dat maximum zeven kinderen. Bij de opmaak van deze regels, in uitvoering van het decreet Kinderopvang, werd vastgesteld dat deze ratio voor heel wat voorzieningen een verstrenging betekende ten opzichte van de bestaande praktijk. Er werd toen voor gekozen om geen strengere minimumnormen op te leggen dan wat binnen het subsidietrappensysteem voor iedereen haalbaar was.
Dat wil niet zeggen dat deze norm in steen is gebeiteld. Zoals ik eerder al geantwoord heb op vragen, heb ik de opdracht gegeven aan Opgroeien om tien jaar na het decreet, te starten met een nieuw strategisch project ‘Toekomst van de Kinderopvang’ en om het werkveld daarbij te betrekken. Ik heb ook gevraagd om voor de ratio een berekening te maken. Dromen over een betere toekomst is goed, maar er is ook nog een budgettaire realiteit. In afwachting van deze nieuwe toekomstvisie, wordt er in het kader van VIA6 nu al geïnvesteerd in ‘Meer handen op de werkvloer’. Er werd de voorbije jaren al fors geïnvesteerd in kwalificerende trajecten en ondersteuning van organisatoren en kinderbegeleiders. Daar komen nog 264 voltijdsequivalenten (vte’s) uit het sociaal akkoord bovenop.
Naar de toekomst zullen we, samen met de collega bevoegd voor Onderwijs, ook verder inzetten op het versterken van de opleidingen. In dat kader maken we ook werk van de ontwikkeling van een leerladder over de verschillende opleidingsniveaus, met inbegrip van HBO5. We bekijken ook de modaliteiten van de uitwisseling van personeel tussen kinderopvang, kleuteronderwijs en buitenschoolse opvang en dragen zo bij tot het aantrekkelijker maken van beroepen.
De kinderopvang in Vlaanderen wordt al lang niet meer uitsluitend beschouwd als een middel om ouders mee te laten draaien in de economie. Het decreet beoogt met kinderopvang een dienstverlening aan gezinnen die een economische, pedagogische en sociale functie heeft. De memorie van toelichting heeft het over een correct evenwicht tussen de drie functies. Ook het Vlaamse regeerakkoord herneemt dat als ambitie voor het geïntegreerd gezinsbeleid deze legislatuur. De volgende jaren wil ik de pedagogische en de sociale functies nog verder versterken. Kinderopvang is belangrijk, maar staat niet op zich. Ik wil nog sterker een doorgaande lijn maken tussen kinderopvang en kleuterschool en de rol van het Huis van het Kind versterken.
Het aandeel van kinderopvang met subsidie voor inkomenstarief of trap 2 is gestegen naar 78 procent van het totale aanbod. Dat is niet alleen belangrijk omdat ouders daar betalen volgens hun inkomen, maar ook omdat die opvang voor een bepaald percentage plaats moet geven aan kinderen uit voorrangsgroepen of kwetsbare gezinnen. Wat de spreiding van het aanbod binnen de gemeente betreft ligt een belangrijke adviesbevoegdheid en verantwoordelijkheid bij de lokale besturen.
De lokale kinderopvangloketten hebben uitdrukkelijk als opdracht om voorrangsgroepen en kwetsbare gezinnen te ondersteunen in hun zoektocht naar kinderopvang. Nu al heeft 64 procent van de gemeenten een lokaal loket kinderopvang. Samen met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) zetten we in op de ondersteuning van startende en actieve loketten.
Zowel Opgroeien als de Zorginspectie staan samen in voor de opvolging van de vergunnings- en subsidievoorwaarden. De informatie die daaruit voortkomt, wordt gebruikt in het kader van de handhaving en wordt ook meegenomen in de ontwikkeling van toekomstig beleid.
De kinderopvang zelf beschikt over het zelfevaluatie-instrument ‘meten en monitoren van kwaliteit in kinderopvang’ (MeMoQ). Dat instrument is het spiegelbeeld van het inspectie-instrument dat de Zorginspectie hanteert voor pedagogische kwaliteit. Daardoor kijken de kinderopvang en de Zorginspectie met dezelfde bril naar pedagogische kwaliteit. Het is de bedoeling om de wetenschappelijke nulmeting in het kader van de ontwikkeling van MeMoQ later in deze legislatuur over te doen.
Verder wordt ook steeds meer gekeken naar het beleidsvoerend vermogen van de organisator. Vanuit het gesubsidieerde ondersteuningsaanbod worden instrumenten uitgeprobeerd. Het is de bedoeling ook instrumenten te ontwikkelen voor monitoring en inspectie.
Kennisopbouw, opleiding en professionalisering staan al langer op de beleidsagenda. Het rapport ‘Starting Strong’ bevestigt en documenteert eerdere inzichten en moedigt aan om verder te gaan op de ingeslagen weg. Het strategisch project ‘Toekomst van de kinderopvang’ zal onze motor zijn om de nodige structurele hervormingen vorm te geven.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, er zit heel veel eten en drinken in uw antwoord, maar ik vind de manier waarop een beetje spijtig. We hebben vroeger al regelmatig constructieve uitwisselingen over kinderopvang gehad. Ik vind die vandaag niet terug. Er zijn goede punten in de Vlaamse kinderopvang, bijvoorbeeld het feit dat er veel meer plaatsen zijn bijgekomen. Ik zou daar graag meer op in kunnen gaan, maar het probleem is dat ik door uw antwoord waarin er enerzijds een toon is van ‘tout va très bien, madame la Marquise’ en anderzijds van het ontwijken van de vragen, moet ingaan op de pijnpunten. Daardoor komen we in zo’n klassieke logica terecht waarin het moeilijk is om vooruit te gaan.
Het is goed dat de participatiegraad bij ons hoger is, maar dat is ook nodig want we hebben een superkort moederschapsverlof. Dus dat valt nauwelijks te vergelijken. De ongelijke toegang van de kinderopvang is groot en er zijn onderzoeken over.
Uw verbinding is weggevallen, mevrouw Groothedde.
Kunt u me nu weer volgen?
Nu wel en hopelijk blijft het zo.
Dat hoop ik ook, voorzitter.
De participatiegraad is natuurlijk hoger.
Maar we hebben ook een korte moederschapsrust. Als het gaat om ongelijke toegang, zegt u, dat is zaak van de lokale besturen maar, ... (onverstaanbaar) hoeveel er wordt gesubsidieerd en ongesubsidieerd. Daarbuiten ... (onverstaanbaar) dat het ontzettend veel moeilijker is om een kinderopvang te starten. Als men bijvoorbeeld eist dat er een buitenruimte is, ja, dan zal in een druk bebouwde wijk waar er heel weinig buitenruimte is, iemand nauwelijks nog een kinderopvang kunnen starten. De normen werken dit praktisch tegen.
Wat betreft de investeringen in de kinderopvang, zitten we tegenover Europa misschien boven het gemiddelde, maar in het OESO-gemiddelde zitten we volgens het rapport 'Starting Strong' toch wel echt onder het gemiddelde. Dat is een van de meest primaire grafieken die daar zijn getoond.
Wat de ratio betreft zegt u dat mensen maar maximaal negen baby’s kunnen verzorgen. Maar, minister, u weet toch ook dat, als mensen gesubsidieerd worden voor één begeleider per negen baby’s, zij niet kunnen overleven als ze vier baby’s per persoon normeren. Dan zorgen ze ervoor dat mensen nauwelijks of niet een inkomen uit kinderopvang kunnen halen.
U zegt dat u investeert in meer handen op de werkvloer. Ik hoop dat we daarvan heel snel het resultaat zullen zien. … (onverstaanbaar)
Ik moet u onderbreken, collega, u bent onverstaanbaar.
Is de verbinding opnieuw weggevallen, voorzitter?
Inderdaad. Collega’s Daniëls en Malfroot krijgen het woord en dan proberen we straks opnieuw bij u, al was u over uw tijd.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat het zeker zinvol is om uit het rapport te halen wat er uit te halen is. U heeft, minister, zeer uitgebreid geantwoord met heel veel aspecten ervan. Dat kunnen we vanuit de N-VA-fractie alleen maar toejuichen.
Ik denk dat we naar de recente proefprojecten over de samenwerkingen tussen kinderopvang en Onderwijs – waar we grote voorstander van zijn – moeten kijken, hoe we daar synergiën uit kunnen halen. Dit is absoluut een interessant project om op te volgen.
Volgens collega Groothedde vormt de buitenruimte een groot probleem. Wel, minister, als u zegt dat de kinderopvang geen buitenruimte meer moet hebben, dan zal potentieel dezelfde vraagsteller zeggen dat de kwaliteit van buitenspelen toch belangrijk is, en dat ze toch een buitenruimte moeten hebben. Ik denk dat we daar toch moeten opletten.
Ik wil er wel voor pleiten – zoals u weet, minister, heb ik dat in het verleden ook gedaan – dat we tussen de verschillende subsidievormen en de verschillende trappen die we hebben, eens kijken naar het verschil in eisen die we stellen. Kijken naar de variatie in subsidiëring en de mate waarin we daarin eisen opleggen, en of dat nog wel ondersteunen is. Die vraag wil ik u graag opnieuw stellen, minister. Hebt u zicht op de evaluatie tussen de verschillende trappen, en de kwaliteitseisen en voorwaarden die we opstellen? Op welke termijn kunnen we die evaluatie verwachten?
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Collega Groothedde heeft het eigenlijk al gezegd, minister. U bent een meester in het geven van zodanig lange antwoorden, dat men zou vergeten wat de vraag nu eigenlijk was. Ik ben er zeker van dat u opzettelijk rond de pot blijft draaien om er toch maar voor te zorgen niet te moeten antwoorden op de vragen die zijn gesteld. We gaan er een beetje ronddraaien en we gaan een beetje antwoorden en we gaan alleen zeggen wat wij willen zeggen. Maar eigenlijk komt het er op neer dat u geen antwoord geeft, en dat u precies de problemen ontkent. U durft eigenlijk niet te zeggen wat het probleem is. Ik zal het voor u nog eens herhalen, zodanig dat u het misschien gaat onthouden.
Het probleem is dat 20 tot 22 procent, vandaag nog altijd niet kan genieten van betaalbare kinderopvang. Daarmee bedoel ik kinderopvang volgens het inkomenstarief. Dat wil dus zeggen dat 22 procent van de sector nog altijd ondergesubsidieerd is. En dat heeft die studie eigenlijk ook aangetoond.
Die studie heeft nog meer aangetoond. Ze heeft ook aangetoond dat er nood is aan meer pedagogische ondersteuning. Natuurlijk zegt u dan, dat u pedagogisch gaat ondersteunen via het VIA 6-akkoord. Maar u vergeet er natuurlijk bij te zeggen dat via het VIA 6-akkoord de subsidies terechtkomen bij de grotere groepen, bij de personen of bij de opvanginitiatieven die op dit moment al meer dan goed gesubsidieerd zijn. Laat het ons zo zeggen.
Wij hebben vorige week met een voorstel van resolutie dat we ingediend hebben, geprobeerd om daar de pijnpunten eens bloot te leggen en daar voor u een samenvatting van te maken, zodat u daarmee aan de slag kunt. We hebben een aantal punten opgesomd die voor het Vlaams Belang van belang zijn. Dat gaat over betere scholing, een betere ratio, maar vooral ook meer, en meer betaalbare, kinderopvangplaatsen. Allemaal punten die door de OESO werden bevestigd.
Vandaag heb ik dus de vraag, specifiek voor de ondergesubsidieerde sectoren: welke inspanningen gaat u nu nog doen om ervoor te zorgen dat ook die ondergesubsidieerde sectoren, dus die T0- en T1-plaatsen, kunnen voldoen in pedagogische ondersteuning? U maakt daar een belangrijk punt van, wat het zeker is, maar u vergeet dat de mensen die nauwelijks of niet gesubsidieerd zijn, dezelfde kwaliteit moeten kunnen leveren als instanties die veel meer geld krijgen. Die noodzakelijke pedagogische ondersteuning is natuurlijk nodig, meer dan nodig zelfs. Maar wanneer je daar de middelen niet voor hebt, is het natuurlijk heel moeilijk om daaraan tegemoet te komen. Welke stappen zet u dus nog om te zorgen dat die T0- en T1-initiatieven meer ondersteund worden?
De heer Anaf heeft het woord.
Die studie is niet heel erg verrassend. Ik denk dat we eigenlijk al een aantal jaren weten dat we, als het gaat over de kwaliteit van de kinderopvang, middelmatig tot zelfs slecht scoren. Denk alleen al maar aan het UNICEF-rapport (United Nations Children’s Fund) dat we dit jaar al hadden. Eigenlijk komen al die rapporten telkens tot dezelfde conclusies. In 2017 heeft de OESO ook al in een rapport die gebrekkige kwaliteit aangekaart. Ze kwamen toen ook al met de aanbeveling om de kinderopvang en het onderwijs onder één gezag te brengen en om die beter op elkaar te laten aansluiten, om de leerprogramma’s van zowel preschoolse opvang als kleuter- en lager onderwijs beter te doen aansluiten, omdat dat de kwaliteit ten goede kan komen – dat weten we al lang.
Dit jaar komen er dan pilootprojecten om onderwijs en kinderopvang dichter bij elkaar te brengen. Ik heb eerder al gezegd dat dat een goede zaak is, want we weten dat dat belangrijk is. Maar dat is wel wat symptomatisch aan het beleid van deze Vlaamse Regering en de vorige: vaak tijdelijke, eenmalige projecten binnen de kinderopvangsector. Waar de sector echt om vraagt, waar echt nood aan is, zijn structurele verbeteringen. Mijn vraag is: wanneer komt er nu echt eens een globaal structureel plan, niet alleen over het aantal plaatsen, maar vooral om de kwaliteit binnen de kinderopvang op een niveau te krijgen zoals de kinderen en de mensen werkzaam in de sector verdienen en dat ook zou passen bij de welvaart die we in Vlaanderen hebben? We lopen daar echt aan het staartje in Europa. Hoe zorgen we ervoor dat we dat opkrikken en dat we daarmee een van de frontrunners in Europa kunnen worden?
Mevrouw Groothedde, u mag uw vraag nog afmaken.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, de ratio verbeteren is echt nodig, want anders kunt u inspanningen doen wat workforceversterking betreft zoveel u wilt, maar dan lukt het niet. Dat zal geld kosten, maar dit is ook een basisdienst.
Ik vind het heel goed dat u de continuering naar het kleuteronderwijs toe wilt. Het kleuteronderwijs zal ook kunnen leren van de kinderopvang trouwens. Als u kunt ingaan op hoe u dat wilt doen, graag.
De kindvrije uren voor mensen voor de professionalisering terwijl zij aan het werk zijn, lijken me heel belangrijk om mensen in hun beroep te houden en ervoor te zorgen dat er bijkomende scholing is. Gaat u daaraan werken? Op welke manier gaat u iets doen aan het zware aandachtspunt van scholing dat de OESO aanhaalt en dat toch vrij nieuw is?
En ten slotte is er de cruciale vraag. U zegt dat u bezig bent met een plan. Wanneer mogen wij uw plan verwachten?
Minister Beke heeft het woord.
Zoals ik in mijn antwoord gezegd heb, is de kindratio op dit ogenblik twee begeleiders voor negen kinderen. Dat is dus vier à vijf kinderen per begeleider. Ik denk dat dat niet zo onredelijk is. Zeggen we daarmee dat er geen issues zijn? Neen, absoluut niet. Er zijn zeker nog verbeteringen mogelijk. ‘Tout va mal, Madame la Marquise’, dat zou ik nu toch ook niet durven zeggen.
Wat de spreiding van de infrastructuur betreft, mogen de minderbedeeldenwijken niet worden vergeten. Dat is natuurlijk vooral aan de lokale besturen. Zij hebben een doorslaggevende stem in de hele programmatie.
De ratio kan strenger of minder streng zijn dan voor het decreet het geval was, maar we willen vooral dat de ratio in de toekomst wordt herbekeken. Het moet duidelijk zijn dat minder kinderen per begeleider duurder is en dat we daarvoor dan ook op een of andere manier het budget moeten vinden.
Mijnheer Daniëls, de vergunningsvoorwaarden zijn voor elke trap dezelfde. Enkel de subsidievoorwaarden verschillen, bijvoorbeeld met betrekking tot het inkomenstarief voor groepen.
Ik heb dit in het licht van het toekomstproject aan het agentschap gevraagd. We moeten met een open blik naar de verhouding tussen de trappen durven te kijken. De trappen 0 en 1 zijn er destijds gekomen omdat we uitgingen van een segment voor vrije ondernemers die zonder de subsidies te verzekeren met een vrij kinderopvangtarief zouden kunnen werken. De situatie is momenteel anders. We moeten dat in de toekomst kunnen herbekijken. Op korte termijn hebben we de zelfstandige kinderopvanginitiatieven een premie van ongeveer 300 euro gegeven. Zoals ik in mijn antwoord heb vermeld, zorgen we ook voor pedagogische ondersteuning.
Mijnheer Anaf, de doorgaande lijn is volgens mij toch absoluut historisch te noemen. We werken voort aan de idee van een naadloze overgang tussen opvang en onderwijs die voormalig minister van Onderwijs Vandenbroucke nog naar voren heeft gebracht. We werken voort aan het totaalplan. Met het toekomstproject willen we nagaan hoe we naar de toekomst in zijn geheel kunnen proberen te kijken. We moeten daar met open vizier over spreken. We willen met het onderwijs aan de slag gaan om na te kijken hoe we hier in de opleidingen mee moeten omgaan. Ik denk, bijvoorbeeld, aan de eindtermen voor het secundair onderwijs.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, ik lees even de slides van Kind en Gezin over de ratio: “Als een kinderbegeleider in de kinderopvanglocatie aanwezig is: maximum 8 kinderen per aanwezige kinderbegeleider. Als er minstens 2 kinderbegeleiders in de kinderopvanglocatie aanwezig zijn: maximum 9 kinderen per aanwezige kinderbegeleider. Als de kinderen rusten: maximum 14 kinderen per aanwezige kinderbegeleider (...)”. Dat laatste is geschreven door iemand die speelt met een babypop die de ogen sluit als ze wordt neergelegd. Een kind te ruste leggen, zeker een baby of een kleuter, is in mijn ogen nooit gemakkelijker geweest dan een kind wakker krijgen. Het is niet zo dat de norm vier tot vijf kinderen is. Dit is wat wordt voorgelegd en de mensen kunnen niet veel lager gaan. Dat moet anders, want dat is onhoudbaar. De dagelijkse verhalen uit de kinderopvang herhalen zich.
Wat de pedagogie betreft, hebt u voor enige versterking gezorgd, maar het lijkt me belangrijk en ingrijpender om investeringen te doen dan gewoon wat meer bachelors in de pedagogie van het jonge kind in de kinderopvang te plaatsen. Het moet meer zijn. Het moet omvattender of zelfs holistisch worden bekeken.
Minister, u hebt, jammer genoeg, niet op mijn grote basisvraag geantwoord.
Mevrouw Groothedde, kunt u afronden?
Voorzitter, ik rond af.
Mevrouw Groothedde, het gaat om een kort slotwoord.
Ik ben ermee bezig.
Mevrouw Groothedde, ik denk dat u het reglement van het Vlaams Parlement eens moet nalezen met betrekking tot de spreektijden tijdens vragen om uitleg.
Voorzitter, dit is mijn laatste zin.
Minister, mijn centrale vraag was wanneer uw plan er zal zijn. Jammer genoeg hebt u daar niet op geantwoord. U mag dat op gelijk welke manier doen, nu nog even of op een andere manier. Daar zou ik heel graag een antwoord op hebben.
De minister kan nu niet meer antwoorden. We volgen hier strikt de richtlijnen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.