Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Voorzitter, minister, we zitten in de grote vakantie, het is niet stilletjesaan dat we eraan denken, we zitten er al in en net op dit moment wil ik het graag even hebben over ‘terug naar school’. De voorbije maanden heb ik geregeld vragen gehoord over mensen die problemen ondervinden om van punt a naar b te gaan met het openbaar vervoer. In Vlaanderen zijn er heel veel vragen over het afschaffen van de haltes van het openbaar vervoer, ook al weet ik dat De Lijn dit doordacht heeft gedaan.
Het meest schrijnende blijven de kinderen die niet vlot naar school geraken. Zo kennen we allemaal verhalen zoals dat van Warre uit Lokeren dat met kerst in de media stond. Hij volgt bijzonder onderwijs in Buggenhout en moet ’s morgens om 7 uur vertrekken en komt ’s avonds thuis om 21 uur. Dat is wel een heel lange rit.
Het is vaak voor kinderen in het bijzonder onderwijs ongelooflijk moeilijk om een goede verbinding van hun thuis naar de school te krijgen. Het is iets waar velen om vragen, maar steeds opnieuw duiken er problemen op met deze verbindingen. Er wordt beterschap verwacht met het vervoer op maat, maar dat is heel onzeker. Sommige spreken zelfs van een verdere afbouw van de belbus vanaf 2022, terwijl het nog onzeker is dat er een alternatief zal zijn.
Nu de vakantie voor de deur staat is het eigenlijk tijd om deze ouders te bevragen en is er nog voldoende tijd om een gedegen oplossing uit te werken voor de kinderen in het buso. Vervoer op maat met de bussen van De Lijn kan voor deze ouders en onze vervoersmaatschappij een mooi proefproject zijn.
Waarom matcht De Lijn de vragen van de burgers niet met het aanbod? Waarom stemt ze haar belbus of alternatief aanbod niet af op de vragen van de burgers?
Op welke manier zoekt De Lijn een oplossing voor kinderen die les volgen in het bijzonder onderwijs voor het schooljaar 2021-2022?
Minister Peeters heeft het woord.
Mevrouw Fournier, u stelt terechte vragen en bedenkingen. We willen ten volle inzetten op de match tussen vraag en aanbod, op de basisbereikbaarheid in plaats van de basismobiliteit. Vandaag is het nog altijd basismobiliteit met een ruim aanbod dat niet altijd vraaggestuurd is, terwijl we juist naar dat vraaggestuurd en gelaagd model willen gaan. We willen naar dat treinnet, kernnet, aanvullend net en vervoer op maat. Dan kunnen we veel meer inspelen op de vragen en noden in plaats van een heel ruim en groot aanbod te doen. U weet het, we moeten ten volle inzetten op de combimobiliteit.
De kinderen van het buso hebben sowieso recht op zonaal collectief leerlingenvervoer. Ze hebben daar een specifieke regeling die vroeger bij Onderwijs zat en waarbij aan De Lijn een welafgebakend budget ter beschikking werd gesteld om het openbaar vervoer daarvoor te organiseren.
De schrijnende situatie waar u naar verwijst en waar we vorig jaar mee te kampen hadden, kwam doordat Onderwijs een splitsing deed tussen het basis- en secundair onderwijs waardoor soms zelfs broer en zus van eenzelfde gezin, de ene in het basis- en de andere in het secundair onderwijs, urenlang op een bus zouden moeten zitten. Dat was sowieso geen goede zaak. We hebben toen geschakeld, we hebben maatregelen genomen onder meer door die extra ritten in te zetten. Maar dat was natuurlijk vooral covidgerelateerd.
Nu is het alleszins de bedoeling dat deze leerlingen opnieuw gebruik kunnen maken van het toch al vraaggestuurde model. Dat gaat specifiek in op de leerlingen van het buso. De Lijn zal de reglementering en de onderrichtingen van het onderwijs zelf volgen. De onderwijsinstellingen geven hun noden door en op grond daarvan zorgt De Lijn voor het maatwerk ten behoeve van die leerlingen. Ze probeert de reistijden tot een absoluut minimum te herleiden.
U weet dat er nog een aantal proefprojecten lopen. Die proefprojecten lopen tot 2022. Ik hoop dat wij daaruit een en ander kunnen leren om dat schoolvervoer soepeler te kunnen laten verlopen. Een uur op een bus zitten ’s morgens en ’s avonds vinden wij allemaal te lang. Toch is dat voor een aantal leerlingen nog altijd de realiteit. Wat daar nog bij komt, is de ondersteuning, de coaches en wat er nodig is voor de leerlingen uit het bijzonder onderwijs. Ik hoop dat de proefprojecten snel meer duidelijkheid verschaffen om beter te kunnen inspelen op de noden en de reistijden voor de leerlingen te kunnen verkorten.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Ik heb niet echt een bijkomende vraag. Ik hoor dat u zelf ook het probleem erkent, minister. U neemt het ter harte. U zoekt naar een oplossing. Wat ik ook geregeld hoor, is de wrevel van steden, gemeenten en vervoerregio’s dat zij op basis van het nieuwe decreet basisbereikbaarheid bijkomende bussen willen inzetten of bussen willen afschaffen, maar dat de periode van het effectief invoeren toch wel nog een paar jaar op zich zal laten wachten. De gemeenten zitten ook met vragen over de financiële gevolgen van het inzetten van bijkomende bussen. Zal er daar eventueel een compensatie voor zijn? Maar dat is een ander probleem en ik zal u daarover in september ondervragen.
Maar wat het bijzonder onderwijs betreft, ben ik tevreden met uw antwoord. Ik hoop dat u dat in de toekomst ter harte neemt. Uit de proefprojecten blijkt toch wel dat er bepaalde zaken moeten geïmplementeerd worden over heel Vlaanderen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.