Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, het aantal koppels of alleenstaanden dat zich aanmeldt als kandidaat-pleegouder zit in de lift en dat is uiteraard een goede zaak. Bij het maken van de koppeling tussen de kinderen en de kandidaat-pleegouders moet het belang van het kind boven alles gehonoreerd worden. Zelfs wanneer de vraag naar pleegzorg veel groter is dan het aantal kandidaat-pleegouders moeten we de kinderen niet blind toewijzen. Hun toekomst en belang moeten centraal staan.
Ook de biologische ouders hebben een stem in waar hun kind terechtkomt. Een zo goed mogelijke band tussen de biologische ouders, de pleegouders en het kind vergemakkelijkt de weg terug, hopelijk ooit, naar het eigen, stabiele gezin.
Het wordt echter uitdagender wanneer de biologische ouders veto’s stellen tegen groepen kandidaat-pleegouders. Concreet bijvoorbeeld biologische ouders die niet willen dat hun kind bij holebipleegouders een thuis krijgt, bij pleegouders met een migratieachtergrond of bij een eenoudergezin.
Op welke manier wordt een dergelijk standpunt in vraag gesteld, formeel in beeld gebracht en in welke mate wordt dit soms al proactief ingeschat door de bevoegde diensten? We krijgen daar toch een aantal zorgwekkende signalen over.
Minister, in hoeverre kan en mag er rekening gehouden worden met de vragen van de biologische ouders bij het toewijzen van een kind aan een pleeggezin?
Hoe wordt er omgegaan met discriminerende veto’s op basis van bijvoorbeeld geaardheid, afkomst of gezinssamenstelling?
Welke veto’s kunnen als legitiem aanvaard worden, welke niet? Hoe expliciet of formeel moeten die gemaakt worden?
Zijn er voldoende duidelijke richtlijnen voor de pleegzorgdiensten over hoe hiermee om te gaan, zowel richting de biologische ouders als richting de kandidaat-pleegouders?
Minister Beke heeft het woord.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 stipuleert dat een dienst voor pleegzorg er bij de toewijzing van een kind aan een pleeggezin over waakt dat de ideologische, filosofische en godsdienstige overtuiging van het pleegkind en van het gezin van oorsprong moeten worden gerespecteerd.
Artikel 25 van het decreet Rechtspositie van de Minderjarige stelt bovendien dat de minderjarige recht heeft op respect voor zijn persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van een respectvolle omgang met de eigen politieke, filosofische, ideologische of religieuze overtuiging en seksuele geaardheid. Dit werkt ook door in de keuze van een pleeggezin.
Om een pleegzorgsituatie zo harmonieus mogelijk te laten verlopen is het belangrijk om zoveel mogelijk overeenstemming te vinden in de visie, de waarden en de normen van de biologische ouders en het kind enerzijds, en van het pleeggezin anderzijds. Een grotere overeenstemming zal contacten tussen ouders en pleegouders vergemakkelijken en loyauteitsconflicten voor de kinderen verminderen.
Daartegenover staat de realiteit van het beperkte aanbod van geschikte kandidaat-pleeggezinnen of het gegeven van maatschappelijke noodzaak of een crisis. Dit maakt dat er vaak gezocht wordt naar ‘second best’-gezinnen, waarbij er minder rekening gehouden kan worden met de wensen, verwachtingen enzovoort van de biologische ouders.
Elke dienst pleegzorg vertrekt van een visie van respect voor diversiteit binnen alle gezinsvormen. Deze visie wordt ook vertaald naar procedures en werkingsprocessen, bijvoorbeeld rond het informeren van kandidaat-pleegouders of in de screening en verdere begeleiding door de dienst.
Ook in zijn personeelsbeleid en in de begeleidingsgesprekken tussen en met pleeggezinnen en biologische gezinnen zal een dienst pleegzorg deze openheid voor diversiteit uitdragen. Als biologische ouders bepaalde verwachtingen stellen, zal vanuit die visie maximaal in gesprek gegaan worden om vanuit het belang voor het kind de keuze voor een pleeggezin te maken. En indien er toch geen gepast pleeggezin gevonden wordt, kan desnoods alsnog gekozen worden voor andere, alternatieve verblijfsvormen.
Het besluit pleegzorg bepaalt dat een dienst voor pleegzorg respect moet tonen voor de grondrechten en de rechten van de pleeggezinnen, alsook van de pleegkinderen, de pleeggasten en de gezinnen van oorsprong.
Respect voor diversiteit van gezinsvormen kadert bovendien in het respect voor het recht op gezins- en familieleven, een grondrecht dat geëerbiedigd moeten worden door de diensten conform artikel 24 van het besluit pleegzorg.
Het is aan de diensten pleegzorg om op basis van dat kader haar visie verder te expliciteren en door te vertalen in het kwaliteitsbeleid en het personeelsbeleid, en de interne procedures ter zake.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, u brengt een zeer coherent verhaal, dat ook lijkt te kloppen. Ik denk dat de basisprincipes helemaal juist zitten. Alleen bereiken er ons af en toe verhalen waarbij er toch wat minder zorgvuldig mee wordt omgegaan of waarbij alvast de onderlinge communicatie daarover helemaal niet goed lijkt te verlopen.
Uiteraard moet het kind centraal staan en zijn alle vertrekpunten die u hebt geschetst de juiste, maar het voeren van het gesprek daarover en het zichtbaar maken van dat gesprek is toch zeer belangrijk. Dat moet actief bespreekbaar worden gemaakt, om de spanningsvelden daarrond op tafel te krijgen en te zien hoe expliciet de vraag is van bijvoorbeeld biologische ouders en in welke mate daar op een andere manier een antwoord op kan worden gegeven.
Een tweede facet is dat het gesprek dat wordt gevoerd met de biologische ouders zichtbaar moet worden gemaakt voor de kandidaat-pleegouders op een manier die uiteraard aanvaardbaar is maar die er ook voor zorgt dat kandidaat-pleegouders bepaalde zaken eventueel zullen volgen of meer inzicht krijgen in bepaalde procedures en processen. Vandaar mijn zeer eenvoudige vraag: denkt u dat op dit moment de diensten pleegzorg voldoende middelen hebben om per case voldoende ruimte en voldoende gesprekken te kunnen voeren om die zaken zichtbaar en bespreekbaar te maken, en om daarover op een juiste manier coherent terug te koppelen naar kandidaat-pleegouders? Of hebt u er zich op dat het in sommige gevallen toch wel eens misloopt op dat gebied en dat dus de geest van wat er in het besluit van de Vlaamse Regering uit 2013 staat in de praktijk niet echt gevolgd wordt omdat er te weinig middelen zijn of om andere redenen?
De heer Parys heeft het woord.
Minister, de uitgangspunten die u hebt geschetst zijn goede uitgangspunten. Maar zoals vaak in het parlement kunnen wij goede algemene principes formuleren, maar is het wel wat anders om ze in de praktijk en op het terrein toe te passen.
Dan heb ik het over de vraag wat je doet met een kind dat door de rechter in een pleeggezin wordt geplaatst wanneer er geen plek is, behalve bij een koppel van hetzelfde geslacht, waar de biologische ouders 100 procent tegen gekant zijn. Dat is het soort vragen waar pleegzorgbegeleiders in de praktijk elke dag mee te maken krijgen. Dan denk ik dat het goed is dat we hun wat meer concrete handvaten geven, minister, en dat we goede praktijken uitwisselen. Maar we moeten daar vanuit de politiek ook wat duidelijker in zijn, zodat het voor iedereen gemakkelijker wordt.
Het kan natuurlijk niet zijn dat biologische ouders op die manier een echt veto kunnen stellen over de beslissing die de jeugdrechter in veel gevallen heeft genomen om het kind in een gezin te plaatsen. Als ze bij wijze van spreken moeilijk doen over alles, dan zouden ze de plaatsing in een pleeggezin alleszins kunnen verhinderen en er zo voor kunnen zorgen dat hun kind in een voorziening terechtkomt. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Het kind moet altijd het vertrekpunt zijn van alles.
Het is in de praktijk ook wel zo dat kandidaat-pleegouders altijd een vetorecht hebben over wie ze willen opvangen. Als ouders bijvoorbeeld zeggen dat ze willen dat er elke dag halal gekookt wordt voor hun kind omdat ze dat als religieuze overtuiging erg belangrijk vinden, dan kunnen die kandidaat-pleegouders natuurlijk zeggen dat ze dat niet zien zitten. Dat is dus een onevenwicht dat er altijd is en dat er altijd zal zijn. Daar is pragmatiek dus heel erg belangrijk.
Minister, ik heb een heel concrete vraag voor u. Het is een vraag die mij al verschillende keren heeft bereikt. Wat doen we met pleegouders die een kind opvangen waarvan de ouders plots, nadat het kind enige tijd in dat pleeggezin verblijft, een religieuze overtuiging beginnen aan te hangen, en vinden dat hun kind, ook al is het zeer jong, bijvoorbeeld besneden moeten worden? De pleegouders vinden dat dat niet kan en dat dat een aantasting is van de lichamelijke integriteit van het kind, omdat het nog niet oud genoeg is om daar zelf een beslissing over te nemen. De biologische ouders vinden dan weer dat het absoluut moet gebeuren, aangezien het hun recht is, als ouder, om hun geloofsovertuiging ook op hun kind over te dragen. Hoe moet de pleegzorgdienst daar volgens u mee omgaan, minister?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Pleegzorg wordt ingeschakeld als de zorg voor je kind in je eigen gezin niet meer lukt. Bij pleegzorg kan er sprake zijn van vrijwillige of gedwongen pleegzorg. Afhankelijk daarvan zal er wat verandering teweeggebracht worden. Maar het kind moet altijd centraal staan.
Bij pleegzorg is het contact met de biologische ouders nog steeds heel belangrijk. En doordat het ouderlijk gezag behouden blijft hebben ook de biologische ouders inspraak bij belangrijke beslissingen over het kind. Om ervoor te zorgen dat het belang van het kind steeds vooropstaat, en dat het kan opgroeien in een liefdevolle omgeving, is het uitermate belangrijk dat de biologische ouders en de pleegouders goed met elkaar overeenkomen. Indien dit niet het geval is kan het kind hieronder lijden, wat helemaal niet de bedoeling is, en te allen tijde vermeden moet worden. Onze fractie is dan ook van mening dat de klik tussen de biologische en de pleegouders primeert op andere selectiecriteria.
Ik heb geen verdere vragen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Het belang van het kind moet bij pleegzorg natuurlijk altijd centraal staan. We moeten alles doen opdat pleegzorg harmonieus zou kunnen verlopen, zoals de minister al zei. We weten dat pleegzorg – er zijn natuurlijk heel veel verschillende vormen – meestal gaat over een tijdelijk iets, en dat er ook blijvende contacten zijn met de eigenlijke ouders, dus het gezin van oorsprong. En dan is het natuurlijk wel van belang dat er ook zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met hun standpunt ter zake, om ten eerste dat harmonieus contact tussen pleegouders en de natuurlijke ouders te kunnen waarmaken, en anderzijds om nadien ook de terugkeer – indien mogelijk – op een goede manier te kunnen laten verlopen.
De manier waarop pleegzorgdiensten daar momenteel rond werken is goed, net als de krijtlijnen daarrond in het decreet en in het besluit van de Vlaamse Regering (BVR).
Minister, wat me niet duidelijk is, is over hoeveel gevallen het nu zou gaan waar er eigenlijk geen pleegzorg kan worden ingesteld, vrijwillig of opgelegd, vanwege het feit dat er eigenlijk vanuit het natuurlijk gezin bepaalde eisen worden gesteld, en bepaalde pleegouders niet worden aanvaard. Dat zou me toch interesseren.
U weet dat we in het decreet Pleegzorg hebben voorzien dat, wanneer een kind uit huis moet worden geplaatst, de jeugdrechter pleegzorg altijd als eerste optie onder ogen moet nemen. En wanneer hij een kind niet in pleegzorg plaatst moet hij dat motiveren.
Nu, we weten ook dat die motivatie een formele of echt een inhoudelijke motivatie kan zijn. In een resolutie hebben we al eens een onderzoek gevraagd naar de manier waarop die motiveringsverplichting wordt ingevuld. Het zou ook kunnen dat er bijvoorbeeld formeel wordt gemotiveerd dat, vanwege bepaalde vragen van het natuurlijk gezin, er geen match werd gevonden met een pleeggezin.
Minister, er is voorzien dat die studie zou worden uitgevoerd. Hebt u meer informatie over de termijn waarop we daar meer informatie of meer gegevens over mogen verwachten?
Minister Beke heeft het woord.
Wat dat laatste betreft: dat moet ik even navragen. Dat kan ik zo meteen niet zeggen. Ik zal kort nog reageren, want hier zijn een aantal stellingen geponeerd, eerder dan dat er vragen zijn gesteld.
Wat de financiering van de pleegzorg betreft. Dat is een ‘open end’-financiering. Dat zit daarin vervat.
Ik wil wel even wijzen op de wet van 19 maart 2017, die heel uitdrukkelijk het statuut van de pleegzorger meebepaalt. En dat heeft pleegouders ook wel meer inspraak gegeven bij belangrijke beslissingen. Het is ook deze wet die geleid heeft tot een aantal uitspraken bij het Grondwettelijk Hof. Dus het juridisch kader is duidelijk afgelijnd – wat mag en niet mag, wat de wensen en de verwachten zijn en wat de inspraak is. En dat is ook al grondwettelijk getoetst door het Grondwettelijk Hof.
Als pleegzorgbegeleider is het vooral belangrijk om problematieken te detecteren en bespreekbaar te maken, om dan nadien de gerechtelijke macht, de jeugdrechtbank, hierover effectief haar werk te laten doen, denk ik.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Het is een thema waar ik toch bezorgd over ben. We moeten zorgen dat het verschil tussen theorie en praktijk niet te groot wordt, en dat het voor alle betrokkenen transparant, zichtbaar en respectvol blijft over wat er allemaal speelt in bepaalde, specifieke situaties. Ik denk dat dat een heel erg belangrijk iets is.
Ten tweede moeten zij die dat inderdaad moeten begeleiden, voldoende ruimte, tijd en middelen hebben om dat op een manier te doen waarop ze vooral de mensen centraal kunnen stellen. We hebben het daarnet over gehad bij adoptie. Ik wil hier hetzelfde doen: het gaat om empathie, betrokkenheid om mensen mee in een traject mee te nemen. Ze moeten duiden wat er speelt. En als er zaken mislopen moeten ze ook de juiste plaatsen hebben waar ze die zaken kunnen aanklagen. Want ook dat merken we op het terrein: dat er mensen zijn die met een wrang gevoel achterblijven, en dan eigenlijk niet weten waar ze daarmee terechtkunnen. Uiteindelijk komen ze dan finaal bij ons terecht, wat in principe niet de eerste bedoeling is. Ik hoop dat u daar verder werk van maakt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.