Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de mate waarin hulplijnen daders van intrafamiliaal en seksueel geweld bereiken
Vraag om uitleg over de aanpak van siblinggeweld
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, met een grootschalige campagne voor de hulplijn 1712 wil de Vlaamse overheid de plegers van familiaal geweld bereiken. Het idee is dat we niet alleen de slachtoffers moeten helpen, maar ook de daders. Zij moeten worden geholpen om net dat familiaal geweld te doen stoppen.
De bedoeling is dat mensen die zich zorgen maken over hun gewelddadig gedrag, worden aangemoedigd om contact op te nemen met de hulplijn 1712. Geweld vloeit vaak voort uit stress, frustraties, conflicten. Het is dus belangrijk dat mensen worden geholpen om daar op een goede manier mee om te gaan in plaats van die stress en frustratie om te zetten in geweld. 1712 contacteren is een eerste, belangrijke stap, maar er is uiteraard ook meer nodig om de onderliggende problemen te remediëren. Minister, vandaar ook mijn vragen.
De hulplijn is anoniem en gratis, maar het is natuurlijk wel de bedoeling dat de hulpverlening echt ook met die mensen kan gaan werken aan hun problemen. Hoe zal men mensen overtuigen om de stap naar de hulpverlening te zetten? Is er evidentie dat wie als dader 1712 belt, ook bereid is die stap te zetten? Is er naast een campagne voor de hulplijn 1712 ook een plan en ook voldoende capaciteit om met de daders aan de slag te gaan als ze eenmaal hebben erkend dat ze een probleem hebben? Zo ja, wat is de capaciteit die daarvoor zal worden ingezet, en waar wordt die extra op ingezet?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik heb een vraag over hetzelfde thema. Wegens de coronacrisis en de moeilijkheden die die crisis ook met zich meebracht voor gezinnen, kreeg 1712 vorig jaar tot de helft meer oproepen over intrafamiliaal geweld. Mensen die contact opnemen zijn meestal slachtoffer of maken zich zorgen over een slachtoffer. Minder dan 1 procent van de bellers, mailers of chatters zijn daders of mensen die zich zorgen maken over hun eigen gewelddadige gevoelens. Om situaties van intrafamiliaal geweld echter te kunnen doen stoppen, is het niet genoeg om aandacht te geven aan de slachtoffers. Het is uiteraard ook belangrijk om de daders te begeleiden. Daarom lanceert 1712 een campagne die zich op die doelgroep richt, namelijk mensen die, wanneer ze bijvoorbeeld onder stress staan, gemakkelijker overgaan tot gewelddadig gedrag en die daar iets aan willen doen. Dat aandacht voor de daders kan werken, blijkt ook uit de resultaten van de hulplijn Stop it Now!, die zich richt tot mensen met pedofiele gevoelens en zo als preventief luik een aanvulling biedt op het bestaande therapeutisch aanbod voor seksuele daders.
Uit diverse schriftelijke vragen die ik daarover al stelde, blijkt dat vorig jaar 48 procent van de mensen die Stop it Now! contacteerden, bezorgd was over eigen seksuele gevoelens of gedrag ten aanzien van minderjarigen. Wanneer het aanbod en de communicatie daarrond zich dus expliciet richt tot daders, kan dat zeker resultaat hebben. Ondertussen bestaat Stop it Now! 4 jaar en tot eind 2020 had de hulplijn 197 van de hulpvragers doorverwezen naar langdurige hulpverlening. De nieuwe campagne van Stop it Now!, met de slogan ‘Soms maken drie minuten genot een heel leven kapot’, richt zich specifiek op online seksueel misbruik.
Minister, in uw antwoord op mijn schriftelijke vraag van 2 februari jongstleden antwoordde u dat Stop it Now! dit jaar een online zelfhulpmodule plant voor wie beelden van seksueel misbruik van minderjarigen downloadt, onder de naam ‘Stoppen is mogelijk’.
Is er een analyse gebeurd van de redenen waarom daders of potentiële daders zelf geen contact opnemen met 1712 en 1712 die groep blijkbaar minder bereikt dan slachtoffers? Wat zijn de redenen? Hoe wil de campagne die momenteel wordt gelanceerd, daarop inspelen? Zal 1712, zoals dat ook bij Stop it Now! zo is, zich ook richten op mensen in de omgeving van potentiële daders om hen ertoe aan te zetten over hen melding te maken? Hoe wordt de link tussen 1712 en de hulpverlening gericht op daders gemaakt, en hoe worden daders naar hulpverlening toegeleid? Zijn er al effecten merkbaar van het aantal en de aard van de oproepen bij Stop it Now! ten gevolge van de campagne die zich specifiek richt tot daders of mogelijke daders van online seksueel misbruik? Werd de online zelfhulpmodule van Stop it Now! al gelanceerd? Zo ja, is er al zicht op het gebruik ervan, en hoe wordt dat geëvalueerd? Zal er ook werk worden gemaakt van een online zelfhulpmodule voor daders van intrafamiliaal geweld?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, ik heb een andere insteek, maar die valt uiteraard ook onder familiaal geweld en de aanpak ervan. Het is algemeen geweten dat huiselijk geweld enorm is toegenomen tijdens de coronacrisis als gevolg van de opgelegde maatregelen. Huiselijk geweld kan verschillende vormen aannemen. Het kan gaan om geweld tussen partners, geweld van ouders tegen kinderen, maar ook om geweld tussen kinderen onderling. Die laatste vorm van huiselijk geweld wordt ook wel siblinggeweld genoemd.
Recent zijn er verschillende artikels verschenen over de weinige aandacht die er voor deze vorm van huiselijk geweld is, terwijl die nochtans waarschijnlijk het meeste voorkomt. Huiselijk geweld tussen kinderen komt vooral voor in gezinnen waar veel ouderlijke stress is. Dat zijn gezinnen waarin kinderen meer verantwoordelijkheden moeten opnemen en ook voor hun broer of zus moeten zorgen. Daarbij kan dan misbruik worden gemaakt van de macht die ze hebben over hun broer of zus. Zoals bij alle vormen van geweld, kan ook siblinggeweld verscheidene vormen aannemen. Het kan gaan om fysiek, psychisch en seksueel geweld.
Over de prevalentie en omvang van siblinggeweld zijn weinig cijfers beschikbaar. Daar zijn een aantal oorzaken voor. Zo is er in België nog geen uitgebreid en recent onderzoek naar dit fenomeen gebeurd. Onderzoek uit het buitenland concludeert wel dat 40 tot 50 procent van de kinderen minstens eenmaal per jaar geconfronteerd wordt met siblinggeweld. Daarnaast wordt geweld tussen broers en zussen aanzien als iets wat normaal is, waardoor het niet als geweldvorm erkend wordt. Het gebrek aan erkenning en aandacht zorgt ervoor dat siblinggeweld momenteel nog onzichtbaar is in onze maatschappij.
Minister, in antwoord op mijn schriftelijke vraag van 11 mei gaf u aan dat er drempels zijn in het vinden van hulp en dat het voor hulpverlening vaak een uitdaging is om om te gaan met deze problemen. Ook verwees u naar een onderzoek van University Colleges Leuven-Limburg (UCLL): ‘Geweld, gemeten en geteld scholenonderzoek 2018’. Daar werd ook gerapporteerd wie de pleger is. U gaf ook aan dat er werk van wordt gemaakt om periodiek wetenschappelijk onderzoek op te zetten rond de prevalentie van kindermishandeling.
Minister, hoe gaat u ervoor zorgen dat de drempels om naar de hulpverlening te stappen inzake deze problematiek verlaagd worden?
Wanneer zal er sprake zijn van periodiek wetenschappelijk onderzoek om deze problematiek in kaart te brengen? Welke aspecten zullen aan bod komen in dit onderzoek?
Welke extra ondersteuning zal er aan de hulpverleners geboden worden om met deze toch wel specifieke problematiek om te gaan?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, dat zijn veel vragen over – opnieuw – een belangrijk thema.
Wat de vraag met betrekking tot het motiveren en toeleiden van daders naar verdere hulpverlening betreft, zijn verschillende elementen van belang. Heel wat plegers zijn inderdaad gebaat bij verdere begeleiding. 1712 kan hen daarom gericht doorverwijzen naar verdere hulpverlening. Ik kom daar zo meteen nog op terug. Maar ook voor plegers is het anoniem contact nemen met 1712 net een eerste heel belangrijke stap naar hulp.
Een belangrijke pijler waar 1712 op inzet, is het informeren van mensen die met 1712 contact opnemen. Dat kan bijvoorbeeld gaan over het bieden van informatie over de betekenis van geweld, het benoemen van geweld, het helpen bij het inzicht krijgen in wat iemand triggert om geweld te plegen en ook hoe voorkomen kan worden dat het geweld in de toekomst nog plaatsvindt. Door in te zetten op psycho-educatie kan men kennis en inzichten vergroten en mensen leren omgaan met geweld. Inzicht krijgen in het eigen handelen en de dynamieken die daarbij spelen, vormt een belangrijke stap naar gedragsverandering. Voor veel mensen zal 1712 op deze manier een sterke preventieve rol spelen en is er niet altijd een verdere begeleiding nodig. Of het is een eerste stap naar meer zelfinzicht en mogelijk ook naar hulpverlening.
Wat die hulpverlening betreft, zijn twee zaken van belang. Ten eerste zijn de hulpverleners van 1712 professionele hulpverleners die een goede kennis hebben van de sociale kaart en aan de hand van motiverende gespreksvoering cliënten kunnen motiveren om de stap naar hulpverlening te zetten. Dat kan heel breed gaan. Ten tweede steunt de werking van 1712 op de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) en de vertrouwenscentra kindermishandeling (VK’s). Het spreekt voor zich dat deze manier van werken gerichte doorverwijzingen naar een achterliggend, meer gespecialiseerd hulpverleningsaanbod ten goede komen.
Wat betreft de capaciteit om met daders aan de slag te gaan, namen – zoals vermeld in het persbericht – in 2020 64 plegers contact op met 1712. Dat is een relatief beperkte groep en wanneer uit het gesprek met 1712 blijkt dat ze gebaat zijn bij en bereid zijn om de stap naar de verdere hulpverlening te zetten, kunnen ze door 1712 worden doorverwezen naar verdere hulpverlening.
Ik gaf al aan dat 1712 hiervoor samenwerkt met organisaties die verdere hulpverlening bieden.
Wij volgen continu de tendensen en de noden in de betrokken sectoren en mocht nu blijken dat de instroom bij deze organisaties vanwege het succes van de campagne dermate hoog komt te liggen dat er een capaciteitstekort dreigt, dan zullen we dat bij de opvolging vanuit mijn administratie en kabinet verder opnemen.
Binnen 1712 is er voorafgaand aan de campagne een uitgebreide analyse gebeurd omtrent waarom 1712 zelden door plegers of potentiële plegers wordt gecontacteerd. Zo weten we uit onderzoek dat plegers van geweld verschillende barrières voelen om de stap te zetten naar hulpverlening. Dat kan gaan om schaamte, schuldgevoelens of angst. Dat speelt ook bij plegers een rol. In een aantal gevallen zien ze zichzelf ook niet als plegers. Een andere reden is dat 1712-campagnes zich tot hiertoe voornamelijk richtten op omstaanders of slachtoffers van geweld, misbruik of kindermishandeling. Mogelijk is het niet of te weinig bekend dat 1712 ook toegankelijk is voor plegers of mensen uit de omgeving van plegers.
Tot slot: de 1712-hulpverleners registreren wat de contactnemer zelf aangeeft. Iemand kan zichzelf als slachtoffer zien, maar zelf ook een pleger zijn. Of een naaste die met 1712 contact opneemt, kan zich voorstellen als iemand uit de context van het slachtoffer, terwijl dit vaak, en zeker bij familiaal geweld, dezelfde context is als deze van de pleger.
In die zin moeten we de cijfers over het bereik van plegers door 1712 dan ook nuanceren.
De campagne werd een maand geleden, op 19 mei 2021, gelanceerd. Het is nog te vroeg om ons over de effecten uit te spreken, bijvoorbeeld wat betreft het effect op Stop-it-Now!.
De website ‘Stoppen is Mogelijk’ is ontstaan vanuit een samenwerking met Stop-it-Now! Nederland en werd in december 2018 gelanceerd. Deze website kreeg de afgelopen maanden een upgrade en is nu uitgegroeid tot een online zelfhulpmodule.
De nieuwe versie werd, samen met de start van de campagne op 19 mei 2021, in gebruik genomen. Gebruikers kunnen nu interactiever aan de slag gaan. De website is opgedeeld in zeventien modules, waarbij in elke module ruimte is voor oefeningen, vragenlijsten en reflectie. De link naar telefonische hulplijnen wordt ook steeds gelegd.
Nieuw is ook het luik voor professionals. Professionals die in contact komen met mensen die zich zorgen maken over het bekijken van seksuele misbruikbeelden van minderjarigen kunnen bijvoorbeeld oefeningen downloaden om te gebruiken in de eigen therapiesessies. Ook hier is het nog te vroeg om al te evalueren.
Op dit moment zijn er nog geen plannen om een zelfhulpmodule voor daders van intrafamiliaal geweld te ontwikkelen.
Het is een goede zaak dat er meer aandacht komt voor de thematiek van grensoverschrijdend gedrag tussen broers en zussen. Een publicatie daarover eerder dit jaar op Sociaal.net op basis van een thesisonderzoek confronteerde ons met die realiteit. Het lijkt dat deze problematiek een onderschatte vorm van geweld is en dat ze meer voorkomt dan we zouden verwachten. We hebben nog weinig zicht op de precieze situatie in Vlaanderen, zowel op vlak van impact op de betrokkenen als de eventuele drempels naar hulpverlening.
Ik vind het dan ook belangrijk om enkele elementen mee te geven, die van belang zijn als we deze situaties bekijken.
Laat ons elke situatie ook bekijken vanuit een ontwikkelingsperspectief. Van baby tot jongvolwassene groeien kinderen en jongeren op vele domeinen en ze moeten leren wat kan en wat niet kan, ook op het vlak van geweld. Zo is het bijvoorbeeld gekend dat heel wat peuters bijten, slaan en krabben, maar dat ze dit na verloop van tijd ook achter zich laten. Ook adolescenten hebben nog altijd niet hun volle mogelijkheden om gedrag te controleren en in te schatten. Hun prefrontale cortex is nog volop in ontwikkeling.
Onderzoek toont ook aan dat grensoverschrijdend gedrag tussen broers en zussen grotendeels een wederkerig probleem is tussen die broers en zussen en hun omgeving. Het gaat vaak om een interactie waarin termen als pleger en slachtoffer minder relevant zijn, maar waaruit vooral een onderliggende hulpvraag blijkt.
Kinderen en jongeren zijn afhankelijk van hun opvoeders voor hun ontwikkeling en bescherming. Ze staan in een zorgafhankelijke positie. In onze samenleving kiezen we ervoor om ouders als eerste opvoedingsverantwoordelijke te zien, met ondersteuning uit de omgeving en de overheid, zodat kinderen en jongeren kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Bij onveiligheid willen we kinderen en jongeren beschermen en dat doen we niet door hen te labelen als geweldplegers, maar wel via hulp, desnoods aanklampende hulp waarin het hele gezin en de omgeving worden betrokken.
We kennen in Vlaanderen heel wat goede hulpverlenende organisaties die al een sterke rol opnemen in het gezinsbeleid, zowel op het vlak van de preventieve gezinsondersteuning op de eerste lijn als de meer gespecialiseerde partners. Denk aan de consultatiebureaus Kind en Gezin, de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB’s), de vertrouwenscentra kindermishandeling, hulplijn 1712, CAW’s en alle actoren in de jeugdhulp die gezins- en contextgericht aan de slag zijn. De relatie tussen siblings zal in vele gevallen een van de uitdagingen zijn die in die context worden aangepakt en die ook worden opgenomen in de doelstellingen van een gezinsbegeleiding. Weliswaar kennen we hierrond geen generieke registratie.
We hebben geen plannen om daar nu zelf een specifieke bevraging rond op te zetten, maar we zullen met interesse de wetenschappelijke inzichten die hierrond internationaal ontwikkeld worden opvolgen en desgevallend met de betrokken sectoren bekijken hoe we hiermee kunnen omgaan en dit ook verbeteren.
We hebben in de commissie heel recent het voorstel van resolutie besproken over een totaalaanpak van kindermishandeling van de goede collega’s Schryvers, Parys, Saeys, Verheyen, De Rudder en Daniëls. In dit voorstel van resolutie wordt voorgesteld om periodiek wetenschappelijk onderzoek uit te voeren naar de prevalentie van kindermishandeling, om de evoluties doorheen de tijd te meten, alsook onderzoek naar de maatschappelijke kosten en de impact van kindermishandeling. Het is in deze ambitie dat we ook het aspect van grensoverschrijdend gedrag tussen broers en zussen willen onderbrengen.
Hoe, wanneer en wat dit exact zal inhouden, is onderwerp van voorbereidende gesprekken die hierrond worden opgestart. Daarnaast zal ik nagaan of dit thema in de toekomst ook een mogelijk onderwerp van expertiseontwikkeling kan zijn in het nieuw opgerichte platform kindermishandeling.
De ondersteuning van de hulpverleners zien we op twee niveaus. Ten eerste zijn er de versterkingen in capaciteit van de hulpverlening, denk aan één gezin - één plan (1G1P), of aan de versterking van de CAW’s en de centra geestelijke gezondheidszorg (CGG’s). Iedere actor die met kinderen en jongeren werkt, heeft een opdracht in deze situaties. Ik denk in deze specifieke context ook nog aan de versterking van de hulplijnen 1712, nupraatikerover.be en de chat na seksueel geweld.
Ten tweede heeft ondersteuning ook te maken met expertise- en praktijkontwikkeling. We zullen met het Vlaams Expertisecentrum bekijken hoe we dit kunnen bevorderen via zijn opdrachten en het een plek kunnen geven in de verdere ontwikkelingen van de Kindreflex.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, dank u voor uw uitgebreide antwoord. Ik vind het alleszins een goede zaak, zeker als je de cijfers ziet. Ik denk dat u zei dat er 64 plegers waren in 2014. Hebt u recentere cijfers? Dat zou nog interessanter zijn. Dat is natuurlijk heel weinig. We kennen allemaal de cijfers over intrafamiliaal geweld. Dat is dan nog eens een onderschatting. Het is een goede zaak dat we ons proberen te richten op de daders.
U zei ook dat er een onderzoek is gebeurd naar waarom die daders zich zo weinig melden. Er is schaamte, maar ze zien zich vaak ook niet als dader. Als mensen dan toch de stap durven te zetten naar zo’n hulplijn, is het heel belangrijk dat wij hen stimuleren om hulp te zoeken en dat wij hen zeer gericht doorverwijzen. Wij kunnen slachtoffers helpen, maar het is natuurlijk ook uitermate belangrijk dat wij het geweld stoppen. Ik vind het alleszins een goede zaak dat er meer aandacht uitgaat naar daders.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Toen 1712 een aantal jaren geleden werd geïnstalleerd kwamen we daarmee tegemoet aan een nood die er was. Als je ziet hoeveel mensen 1712 contacteren … Het gaat dan over slachtoffers of mensen in de buurt van een slachtoffer die zich zorgen maken. Maar dat mag niet het enige zijn. We moeten preventief kunnen werken. Ook 1712 moet daar een middel toe kunnen zijn, zodat we ook daders en potentiële daders stoppen en dat we er niet alleen zijn voor slachtoffers, hoe belangrijk dat ook is.
U verwees inderdaad in antwoord op mijn vraag naar een analyse die is gebeurd waarom daders zo weinig contact opnemen met 1712. Ik las ook een citaat van Wim Van De Voorde, coördinator van 1712, in de pers waarin hij zei dat de campagne zich niet richt tot mensen die instrumenteel geweld plegen of anderen misbruiken om ze te manipuleren: “Narcisten die naar geweld grijpen, hebben vaak een gebrek aan zelfinzicht. Het zou weinig zin hebben om ons in een campagne tot hen te richten, want we weten uit onderzoek dat zij bijna nooit op eigen initiatief professionele hulp voor hun problemen zoeken.”
Ik begrijp wat hij daar zegt, maar natuurlijk willen we zo veel mogelijk geweld stoppen en dan moeten we ook zien dat we die groep kunnen bereiken. We hebben allemaal de spotjes gehoord en de campagne in de krant gezien. Minister, als die doelgroep heel moeilijk over de brug te krijgen is om zichzelf te melden, is mijn vraag of de campagne meer kan worden gericht naar zijn omgeving zodat van daaruit mogelijk – potentiële – daders meer gemeld worden bij 1712 en dat men dan richtlijnen krijgt rond hoe men daarmee kan omgaan.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Ik ben heel blij dat zowel de rol van de daders als het thema siblinggeweld vandaag op de agenda staan en dat de collega’s daarover vragen hebben ingediend. Eind maart had ik daarover ook een vraag ingediend, maar die is helaas onontvankelijk verklaard. Het is fijn dat we het hier vandaag toch over kunnen hebben.
De campagne van 1712 voor daders van familiaal geweld is meer dan een lovenswaardig initiatief en ook een belangrijke manier van werken. De collega’s hebben daarover al de belangrijkste vragen gesteld.
Wat betreft siblinggeweld, minister, is het ook belangrijk dat we nog eens aanhalen dat het de meest voorkomende vorm van huiselijk geweld is. Collega Wouters zei het al en u zei het ook: het onderwerp heeft tot nu toe weinig wetenschappelijke aandacht gekregen. In België is er weinig tot geen onderzoek naar gevoerd. Dat maakt ook dat siblinggeweld vaak niet herkend wordt en dat de kennis en de inzichten over dat fenomeen tamelijk beperkt zijn. Dat blijkt uit de beschikbare cijfers en dat is hier ook al aangehaald. Seksueel misbruik binnen het gezin door een minderjarige is de meest aanwezige vorm van siblinggeweld. Extra beleidsaandacht is hier zeker aangewezen.
Ik had een vraag voor u, minister: welke rol ziet u weggelegd voor het Vlaams Platform Kindermishandeling? Maar u hebt al geantwoord dat dat thema meegenomen zal worden.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Ik ben blij dat u vooral begon met een serene uiteenzetting waarin u de context weergeeft. Dat is heel erg nodig in deze situatie. Wat betreft siblinggeweld is er een bredere context. Kinderen zijn niet alleen afhankelijk van hun directe context, maar vaak is de context op zich dat iedereen aan het pompen is om niet te verzuipen. Iedereen, zowel volwassenen als kinderen, doet zijn best om zijn steentje bij te dragen. Dat is ook nodig. Ze doen dat naar beste vermogen, maar vaak in vreselijke omstandigheden. Ik woon zelf in een stad waar we er alles aan doen om een derde van de kinderen die in armoede opgroeit, uit de armoede te halen, maar natuurlijk ook hun gezinnen. Ik heb er gisteren mijn dochter nog op gewezen dat als we hier uit het raam kijken, er waarschijnlijk kinderen zijn die geen eigen kamer hebben of zitten te bakken in meer dan 30 graden onder een dakappartement, zoals tijdens de afgelopen hittegolf. (Het geluid van Celia Groothedde valt weg.)
Dit zorgt er niet voor dat mensen menswaardiger kunnen omgaan met hun situatie. Een mens vraagt zich dan af hoeveel zin de opdeling in daders en slachtoffers nog heeft, ook voor de toeleiding naar hulplijnen en voor de oplossingen die we willen bieden.
U geeft terecht aan dat wederzijds geweld bij partnergeweld een grote factor is.
Ten slotte, ik ben heel blij met de aandacht die u besteedt aan online seksueel geweld. Heel lang zijn mensen zich er niet bewust van geweest dat er iets mis was met het bekijken van dat soort beelden, en dat beelden niet mochten worden doorgestuurd. Diegene van wie de beelden werden gemaakt werd geculpabiliseerd, maar er is ook het doorsturen en het gebruiken van de beelden. Als kanttekening: ik weet niet of het doenbaar is om überhaupt mensen te bereiken die effectief toch moedwillig geweld plegen, en waar ernstige psychische aandoeningen zoals narcisme spelen. Daarop zullen we toch op een andere nood moeten inspelen, vrees ik, daarover ben ik het eens met de hulpverlening.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Ik dank de minister voor zijn uitgebreide antwoord, maar ik wil het nog even hebben over de slachtoffers van siblinggeweld, want die ondervinden hier gedurende lange tijd nog de gevolgen van. En net zoals alle slachtoffers van andere vormen van geweld, ervaren ook zij depressie, angst en een lager welbevinden. De drempel om hulp te gaan vinden is ook vaak nog te hoog, gezien het taboe hierrond. Opvallend hierbij is dat slachtoffers die hulp zochten, net meer psychische klachten ondervinden. Dit komt mogelijk doordat de slachtoffers niet tot bij de juiste hulpverlening geraken, omdat er geen duidelijke informatie beschikbaar is. … (onverstaanbaar) … Minister, bent u van mening dat de huidige gespecialiseerde hulpverlening voldoende is afgestemd op de specificiteit van siblinggeweld? Welke knelpunten zijn er, en welke initiatieven … (Het geluid van Suzy Wouters valt weg.)
(internet valt uit)
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, tot nu toe waren er heel wat campagnes die meestal gericht waren op slachtoffers en op getuigen. Dat getuigt van de meldingen die er al waren – ik heb in mijn antwoord al gezegd dat het in 2020 gaat over 64 mensen in totaal.
Collega Schryvers, het is vanzelfsprekend dat een deel van de plegers inderdaad niet te bewegen zal zijn om zelf een stap te zetten naar hulp. Dat is bij veel crimineel gedrag natuurlijk het geval. Zogenaamde omstaanders zijn ook de doelgroep van 1712. Dus zij worden ook, zeker en vast, mee aangesproken. Ik denk dat we ook de komende jaren diverse campagnes zullen moeten hebben, gericht op bepaalde groepen of die bepaalde contexten kunnen aanspreken. Bijvoorbeeld in 2020 ging het heel concreet over geweld in sport en cultuur.
Collega Groothedde, geweld heeft altijd natuurlijk een context. En het komt voor dat levensomstandigheden, zoals een te kleine woning of armoede, stress kunnen veroorzaken en ook een aanleiding kunnen zijn tot geweld. De campagne richt zich op een deel van de 1712-doelgroep. Jaarlijks wordt er een bepaald aspect meer in de kijker geplaatst. Maar, zoals ik ook in mijn antwoord heb gezegd, de grens tussen slachtoffer en pleger is niet altijd heel eenvoudig en eenduidig te trekken.
Misschien, collega Wouters, is dit ook een antwoord op uw vragen: in de jeugdhulp is de relatie tussen broers en zussen zeker ook een element dat in veel begeleidingen ook aan bod komt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.