Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, op 12 mei werd door het Steunpunt Wonen een webinar georganiseerd rond de eerste projectoproep noodwoningen. Uit de cijfers van Steunpunt Wonen blijkt dat er in Vlaanderen minimum 4000 noodwoningen nodig zijn. Momenteel zijn er 1377 noodwoningen beschikbaar. Uit de eerste projectoproep zullen er ongeveer 138 extra noodwoningen worden gerealiseerd. Dit betekent dat er nog een kloof van 2500 noodwoningen overbrugd moet worden. Het zal dus een extra inspanning vergen om te vermijden dat Vlamingen in noodsituaties voor onbepaalde tijd dakloos worden.
Uit de resultaten van de eerste projectoproep bleek dat 33 procent van de projecten aandacht had voor een flexibele woonvorm. Deze projecten waar noodwoningen aanpasbaar zijn in grootte door bijvoorbeeld verplaatsbare wanden of delen die afgesloten konden worden, zijn voorbeelden die bij een tweede projectoproep kunnen toegevoegd worden als inspiratie of motivatie voor toekomstige indieners van projecten voor noodwoningen.
De studie van het Steunpunt Wonen bevatte heel wat aanbevelingen voor gemeenten inzake noodwoningen. Enkele voorbeelden zijn een goede behoefteanalyse, het zien als een schakel in het lokaal woonaanbod, het lokaal woningkwaliteitsbeleid en het lokaal sociaal beleid. Het zorgen voor een goed beheer, een goede doorstroming en een goede begeleiding zijn daarbij de belangrijkste aanbevelingen.
Een aantal resultaten uit de eerste projectoproep vielen op. Slechts 56 procent van de ingediende projecten was gericht op de uitbreiding van het aantal noodwoningen, terwijl de nood aan die bijkomende woningen natuurlijk zeer hoog is, zoals ik zonet heb vermeld. In 28 procent van de projecten was de gemeente de initiatiefnemer, in 77 procent was het OCMW de indiener. 36 procent van de projecten was een regionale samenwerking van gemeenten. De samenwerking met sociale woonactoren bleek slechts in de helft van de projecten het geval te zijn.
Minister, op het einde van het webinar gaf u mee dat de tweede projectoproep rond 15 juni – ongeveer deze tijd – gelanceerd zal worden. Ik heb daar dan ook enkele vragen bij. Welke conclusies hebt u zelf meegenomen uit dit webinar en uit de resultaten van de eerste projectoproep, zeker in het kader van de tweede projectoproep? Zijn er ingrijpende wijzigingen voorzien voor de tweede projectoproep?
Zal er meer nadruk gelegd worden op het uitbreiden van het aanbod van noodwoningen?
Zal er een strakke timing gevolgd worden voor het indienen van projecten en de verdere stappen? Of zal er voor de gemeenten meer tijd voorzien worden voor het indienen van degelijke projecten?
De vraag is ook of er meer nadruk gelegd zal worden op de samenwerking met de sociale woonactoren. Ik denk dat dit wel aangewezen is.
Gaat er extra aandacht gevraagd worden voor regionale samenwerking, of wordt er nog meer ingezet op gemeenten als zelfstandige initiatiefnemer?
Een andere vraag gaat over subsidies, toch ook niet onbelangrijk. Zullen die op dezelfde wijze worden toegekend, of voorziet u aanpassingen om tot betere resultaten te komen?
Op welke manier zullen gemeenten gemotiveerd worden om de aanbevelingen van het Steunpunt Wonen in hun beleid rond noodwoningen op te nemen?
Zullen er in de toekomst nog andere initiatieven genomen worden om het schrijnend tekort aan noodwoningen te verkleinen?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel voor uw vragen, mijnheer D’Haeseleer.
Eerst en vooral: ik heb zowel de presentaties als de vragenronde van het webinar zelf gevolgd – en ik vond het trouwens heel boeiend – en uit de toelichting van het steunpunt onthoud ik vooral de zeer waardevolle aanbevelingen van de lokale besturen. U somde de belangrijkste aanbevelingen al op in uw vraagstelling, dus ik ga die niet nog eens herhalen, maar het is duidelijk dat dergelijke praktische tips en tricks een grote meerwaarde hebben bij het uitwerken van een lokaal noodwoningenbeleid. Die input is voor ons ook altijd van belang en nuttig voor verdere stappen, om mee te nemen als dat nodig is.
Daarnaast gaf het Steunpunt Wonen ook aan dat het moeilijk was om de vraag en het bestaand aanbod aan noodwoningen goed in kaart te brengen, onder meer omdat het noodwoningenbeleid zich situeert op het raakvlak van verschillende bevoegdheden en er daardoor een grote waaier van initiatieven bestaat onder verschillende benamingen: crisiswoningen, transitwoningen, noodwoningen, doorstroomwoningen, doorgangswoningen, en zo verder.
Ik ben dan ook tevreden dat het Steunpunt er toch in geslaagd is om een ruwe raming te maken. Dat laat ons vandaag toe om, voor het eerst, een cijfer te plakken op de behoefte aan bijkomende noodwoningen.
Uit de presentatie van het agentschap Wonen neem ik vooral mee dat er een grote interesse was – en is – bij de lokale besturen in de projectoproepen voor noodwoningen. Lokale besturen liggen hier duidelijk van wakker en zoeken naar passende oplossingen en naar opportuniteiten op hun grondgebied. Dat zorgde voor een hele diverse waaier aan projectvoorstellen, van diepgaande renovaties aan het huidige aanbod en het aankopen van bestaande woningen tot integraties in sociale hubs en mobiele woonunits. Ook opvallend was dat men, zoals u ook al aangeeft, tracht in te spelen op de wisselende behoeften, door creatieve concepten te voorzien waar men noodwoningen groter of kleiner kan maken naargelang de bewoners, bijvoorbeeld door verplaatsbare wanden of een slim systeem van afsluitbare binnendeuren, zoals u zelf ook al aangaf.
Een belangrijk punt, waar we bij hebben stilgestaan tijdens de vragenronde, is de aandacht voor woningkwaliteit. Ik weet niet of u het zelf gevolgd hebt, maar dat was een punt. Om het even te schetsen: sommige mensen zeiden ‘Wat doet woningkwaliteit ertoe als het echt gaat over een noodwoning? Misschien kunnen we dan aanvaarden dat er wat minder woningkwaliteit is?’ Ik heb zelf het standpunt verdedigd dat we het eerst en vooral niet kunnen maken om subsidies te geven voor woningen die niét in orde zouden zijn. Anderzijds is dat net een aandacht die we voor alle woningen moeten hebben. Die woningkwaliteit is als ‘minimaal’ omschreven, het is dus een minimale woningkwaliteit, waar we echt wel aan moeten vasthouden.
Veel projecten gaan zoals u zegt over het renoveren van bestaande noodwoningen. Het is een heel bewuste keuze geweest om woningkwaliteit in de projectoproep mee te nemen, omdat het belangrijk is dat mensen ook in noodwoningen veilig, gezond en kwaliteitsvol kunnen verblijven. Het verzekeren van de minimale woningkwaliteit is immers een speerpunt in het Vlaamse woonbeleid en het is belangrijk dat de lokale besturen daarin het goede voorbeeld geven. Bovendien is het ook vanuit menselijk oogpunt vanzelfsprekend dat we personen die in een crisissituatie verkeren – bijvoorbeeld na een onbewoonbaarverklaring of na een brand – op een menswaardige manier een dak boven het hoofd kunnen bieden, alvorens door te stromen naar een duurzame woonoplossing. Elke noodwoning die gerealiseerd of gerenoveerd wordt in het kader van de projectoproep moet dan ook na het beëindigen van de werken een conformiteitsattest hebben. Dat conformiteitsattest gaat absoluut niet over grote luxe, maar wel over veiligheid, gezondheid en een minimum aan basiscomfort. Dat is dus echt een minimum dat we instellen, en dan vind ik ook dat als wij daar zelf subsidies voor geven, of lokale besturen er het initiatief voor nemen, er moet voldaan zijn aan die minimumkwaliteit.
De tweede projectoproep noodwoningen is zo pas gefinaliseerd. Het webinar maakte duidelijk dat de eerste projectoproep goed in elkaar stak. De tweede projectoproep bevat dan ook geen fundamentele wijzigingen ten opzichte van de eerste. Het gaat vooral over enkele verduidelijkingen en verfijningen. De beoordelingscriteria werden vereenvoudigd en er werd ook een maximaal subsidiebedrag vastgesteld. Op dat laatste kom ik straks nog terug. Maar op de hoofdlijnen zal de tweede projectoproep dus gelijklopen met de eerste.
Het is in elk geval de bedoeling om de renovatie van bestaande noodwoningen te blijven meenemen in de projectoproep. Zoals gezegd, moet de minimale woonkwaliteit gewaarborgd worden. Maar zo zijn er bijvoorbeeld ook noodwoningen die vanwege hun huidige toestand niet of weinig gebruikt worden. We moeten ervoor zorgen dat die woningen evenzeer opnieuw kunnen worden ingezet.
De timing ligt in dezelfde lijn. Indieners zullen tot en met 30 september de kans krijgen om hun dossier in te dienen. Maar we hebben de tweede projectoproep al in het najaar van 2020 aangekondigd. We hebben toen al gezegd dat die er zou komen, dus ik ga ervan uit dat veel lokale besturen al bezig zijn met de nodige voorbereidingen. Uit het grote aantal ingediende projectvoorstellen van vorig jaar kunnen we ook wel vaststellen dat de timing normaal gezien geen probleem mag zijn voor de indieners.
Samenwerking zal, net zoals tijdens de eerste projectoproep, een belangrijk element zijn bij de beoordeling van de projectvoorstellen. Een goede wisselwerking met de sociale woonactoren is daarbij inderdaad relevant, omdat het voor veel bewoners van noodwoningen de beste optie is voor een duurzame woonoplossing. Daar is dus zeker aandacht voor, om die doorstroom te garanderen.
Regionale samenwerkingen groeien van onderuit. Je kunt dat vanuit de Vlaamse overheid niet sturen, maar we moedigen het uiteraard wel aan, denk maar aan de gesubsidieerde intergemeentelijke samenwerkingsprojecten voor het lokale woonbeleid. Zowel eigenstandige initiatieven als regionale samenwerkingen blijven dus mogelijk.
De subsidie is opnieuw vastgesteld op 50 procent van de subsidieerbare kosten, maar er wordt in de projectoproep nu wel een maximumbedrag per noodwoning meegenomen, namelijk 145.000 euro. Dat maximumbedrag is in de feiten ook gehanteerd bij het toekennen van de subsidies bij de eerste projectoproep, omdat er voor enkele projectvoorstellen zeer hoge geraamde kosten werden opgegeven. Dat wordt nu dus geëxpliciteerd in de projectoproep.
De lokale besturen kunnen alle informatie van het webinar terugvinden op de website van het Steunpunt Wonen. We gaan daar bij de lancering van de projectoproep nog eens extra de aandacht op vestigen. Een aantal van de aanbevelingen zal ook, net zoals in de eerste projectoproep, een rol spelen bij de beoordeling van de projectvoorstellen.
Zoals u weet, zal de projectoproep noodwoningen de komende jaren herhaald worden. Momenteel zijn er binnen mijn beleidsdomein geen andere initiatieven hierrond gepland.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Het klopt dat er een aantal heel waardevolle aanbevelingen zijn geformuleerd op de webinar. Het strekt u tot eer dat u die meeneemt in uw beleid. Het is inderdaad een huzarenstukje geweest om de data een beetje in kaart te brengen. De verschillende bevoegdheden en de verschillende soorten woningen die verspreid zitten over verschillende beleidsdomeinen maakten het inderdaad niet gemakkelijk.
Wat de woonkwaliteit betreft, stel ik vast dat verschillende gemeenten nogal de neiging hebben om de lat daar lager te leggen. Ze zeggen dat het een crisisopvangwoning is en dat het beter is dan niets, of toch nog altijd beter dan op straat te moeten leven. Maar ik denk dat we ook voor die crisisopvangwoningen de lat even hoog moeten leggen. Woonkwaliteit is belangrijk. Het conformiteitsattest zal daar uiteraard een belangrijke rol in spelen.
Ik noteer dat gemeenten tot 30 september de kans krijgen om in te tekenen op de tweede projectoproep, maar dat er voor de rest geen fundamentele wijzigingen zijn in vergelijking met de eerste. U hebt ook vermeld dat het maximumbedrag zal worden vastgelegd op 145.000 euro, als ik u goed begrepen heb.
Het is inderdaad van belang om die informatie op een goede manier te laten doorstromen naar de gemeenten, want ik stel vast dat sommige gemeenten ambtenaren in dienst hebben die eigenlijk niets anders doen dan de Vlaamse en de federale overheid onder de loep nemen, om te zien op welke manier ze eventueel gebruik kunnen maken van subsidies.
Vooral bij kleinere gemeenten loopt het soms wel eens mank, gewoon omdat men vanuit de administratie niet de reflex heeft om die zaken op te volgen. Ik denk dat het van belang zal zijn om de informatiedoorstroming naar de gemeenten zo optimaal mogelijk te organiseren. Ik denk dat we een aantal gemeenten, vooral de kleinere, zelf moeten aansporen. Als we zien dat er een absoluut probleem is van capaciteit – want we zitten nog niet aan de helft van het volgens het Steunpunt Wonen noodzakelijk aantal noodwoningen – dan denk ik dat we toch met een structureel probleem zitten. Ik heb ook al dikwijls vastgesteld tijdens de vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst (BCSD) bij ons, dat men daar soms nogal rap overheen stapt. Als het aanbod volzet is, stelt men vast dat die mensen binnen de kortste keren wel een oplossing vinden bij buren of vrienden en daarmee is voor hen het probleem opgelost. Dikwijls wordt er dan ook de conclusie uit getrokken dat het aanbod eigenlijk wel volstaat en dat die mensen uiteindelijk zelf wel naar een oplossing zoeken. Dat is echter een verkeerde voorstelling van zaken. We moeten die gemeenten bijbrengen dat er iets moet worden gedaan aan dat structureel tekort.
Vele gemeenten tekenen in op initiatieven van de Vlaamse overheid als het financieel aantrekkelijk is. Als er genoeg gesubsidieerd wordt, dan ontstaat vlugger de neiging om op een aantal projecten in te tekenen want de gemeenten zijn meestal krap bij kas. Minister, ik heb vernomen dat u op dat vlak geen uitbreiding van de financiële bijdrage voorziet. Integendeel, u zult het project voorzien van een maximumbedrag. Op zich ben ik daar niet tegen. Ik denk dat men met 145.000 euro toch al een en ander kan aanvangen. Ik weet niet of de minister daarvan op de hoogte is. Er zijn heel veel gemeenten die er niet op intekenen. Zijn er signalen dat het financiële aspect daar een rol bij speelt en dat de gemeenten zeggen dat ze niet de financiële capaciteit hebben om daar nieuwe initiatieven in te nemen? Dat zou een aanleiding kunnen zijn om er eens over na te denken of er eventueel bij volgende initiatieven geen ruimere financiële enveloppe ter beschikking moet worden gesteld.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijnheer D’haeseleer, u vraagt naar bijkomende middelen, maar ik denk dat we als Vlaamse overheid doen wat we moeten doen. Ik heb ook nog een petje van minister van Begroting. De zakken van de Vlaamse overheid zijn niet bodemloos. We zitten zelf ook in financieel moeilijke tijden maar we hebben zeer duidelijk de keuze gemaakt als Vlaamse overheid om hierin te investeren. Dat loopt nu ook. Ik durf gerust te zeggen dat die eerste projectoproep echt wel een succes was. We hebben daar zeer positieve feedback over gekregen van de lokale besturen, ook die kleine lokale besturen. Ik denk dat het wel haalbaar is. Men heeft niet echt heel veel bestuurskracht nodig om hieraan te kunnen deelnemen. Ik denk dat het wel lukt. Maar u hebt gelijk dat we moeten letten op die informatiedoorstroming, en dat doen we ook. We hebben daar in elk geval geen negatieve feedback over gekregen.
Wat betreft de capaciteit hebben we nu een eerste keer een meting van wat de nood is aan noodwoningen over heel Vlaanderen. Dat zal een streefcijfer blijven. Het is redelijk ruim ingevuld. Het gaat over een ideale situatie. Maar we blijven daarop inzetten.
Wat betreft het eerste punt dat u maakte, zitten we op dezelfde lijn. Ik heb u geschetst welke discussie er was tijdens dat webinar. Het is inderdaad zo dat sommige lokale besturen en ook zelfs mensen die op het terrein werken, zeggen dat de kwaliteit er even niet toe doet. Het zijn mensen die op een paar uur tijd een nieuwe woonst moeten hebben. Stel u voor, uw huis is afgebrand, dan hebt u een dak boven uw hoofd nodig. Dan moet het snel gaan. Dan is de kwaliteit minder belangrijk. Ik denk dat u ook van die mening bent, maar ik denk dat die woningkwaliteit ook dan belangrijk is. Daar zetten we ook op in. Dat blijft een voorwaarde. Dat vind ik een goede zaak. We moeten ook blijven inzetten op die woonkwaliteit, niet alleen omdat we als Vlaamse overheid het voorbeeld moeten geven maar ook omdat men mensen in een crisissituatie in de eerste plaats op een veilige en gezonde manier wil opvangen.
Het gaat niet over de 'grand luxe', het gaat enkel om een basiskwaliteit en minimale kwaliteitsnormen. Ik denk dat we het daar over eens zijn als ik u goed begrepen heb. Dan moeten we inderdaad die woningkwaliteit bewaken, ook bij een noodwoning.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, ik ben het grotendeels eens met uw opzet. Het is voor het eerst dat het tekort van 2500 noodwoningen in kaart gebracht is. Meer dan de helft van de noodzakelijke capaciteit is inderdaad wel heel veel. Het komt er dan ook op aan om de kloof zo spoedig mogelijk te dichten. Ik weet ook dat dat niet op een twee drie mogelijk is. Ik weet ook dat de Vlaamse Regering budgettair beperkt is. Dat klopt allemaal. Het komt erop aan om vooral de gemeenten die op dat vlak toch een inspanning te doen hebben zo veel mogelijk aan te sporen om mee te doen. Minister, inderdaad, de informatiedoorstroming zal hierin belangrijk zijn. Goed, we zullen dit blijven opvolgen en eind september zullen we zien wat die tweede projectoproep teweeggebracht heeft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.