Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Het versterken van de positie van het Nederlands in Brussel vormt een rode draad doorheen het Vlaams Brusselbeleid. Het Huis van het Nederlands vervult daarin als prioritaire partner van de Vlaamse Gemeenschap een centrale rol. De organisatie ondersteunt en adviseert Brusselaars die het Nederlands willen leren, oefenen of gebruiken. Na het afnemen van een taaltest worden bezoekers doorverwezen naar de meest geschikte NT2-cursus (Nederlands als tweede taal) en hebben zij eveneens de mogelijkheid om zich ter plaatse voor zo’n cursus in te schrijven.
Minister, uit cijfers die ik bij u en Vlaams minister van Inburgering Somers opvroeg, blijkt dat zelfs in het bijzondere coronajaar 2020 opnieuw heel wat bezoekers aanklopten bij het Huis van het Nederlands met een vraag over taalcursussen NT2. Van de bijna 15.000 unieke bezoekers die vorig jaar de weg naar het Huis vonden, schreven ongeveer 6.500 individuen zich effectief in voor een NT2-cursus. Dankzij een snelle digitale omschakeling en een vlotte coronaveilige heropening van de fysieke deuren wist het Huis van het Nederlands dus grotendeels zijn werking te handhaven, wat zeker en vast een pluim verdient.
Maar anderzijds leggen de cijfers voor 2020 opnieuw een knelpunt bloot dat ik vorig jaar al eens heb aangekaart: de slaagcijfers per lesmodule NT2 zijn problematisch. Ten opzichte van de cijfers van 2019 zijn deze cijfers zelfs nog verder in negatieve richting geëvolueerd. Amper 48,6 procent van de cursisten slaagt voor een module waarop ze ingeschreven zijn. 15,5 procent slaagt niet en maar liefst 34,5 procent valt in de loop van de module uit. In vergelijking met het Brusselse centrum voor volwassenenonderwijs (CVO) en centrum voor basiseducatie (CBE) en het Agentschap Integratie en Inburgering in Vlaanderen liggen de uitvalcijfers iets hoger bij de cursisten die door het Huis van het Nederlands Brussel worden geplaatst. In de commissievergadering van 6 mei 2020 erkende u zelf dat die hoge uitvalcijfers moeten worden aangepakt en gaf u aan dat u dit als werkpunt zou meenemen in de toekomst.
Momenteel laat u door het Huis van het Nederlands Brussel een grootschalig taalleerdersonderzoek uitvoeren, dat peilt naar de motivatie en de verwachtingen van volwassen Brusselaars die Nederlands willen leren doorheen hun leertraject.
Minister, hoe evalueert u de slaag- en uitvalcijfers, die ten opzichte van 2019 verder in negatieve richting zijn geëvolueerd? Welke beleidsmaatregelen hebt u al genomen en zult u nog nemen om de hoge uitval bij de cursussen NT2 aan te pakken? Op welke manier werkt u hiervoor samen met Vlaams minister van Inburgering Somers en het Huis van het Nederlands? Zult u de oorzaken voor de lage slaagcijfers en hoge uitval specifiek laten meenemen in het taalleerdersonderzoek?
Minister Dalle heeft het woord.
Ik betreur uiteraard deze negatieve evolutie van de cijfers. Ik wens echter te onderstrepen dat mijn bevoegdheid betrekking heeft op de bekendmaking van het NT2-aanbod, de toeleiding ernaartoe en de promotie en de ontwikkeling van oefenkansen Nederlands voor taalleerders.
Het Huis van het Nederlands geeft advies over Nederlandse lessen, zelfstudie of activiteiten om het Nederlands te oefenen. Je spreekt er met een consulent en legt indien nodig testen af. Afhankelijk daarvan word je doorverwezen of rechtstreeks ingeschreven in de opleiding die het beste bij je past: aan een centrum voor volwassenenonderwijs, een centrum voor basiseducatie of een universitair talencentrum.
Het zijn natuurlijk die onderwijsinstellingen, niet het Huis van het Nederlands Brussel, die de cursussen zelf organiseren. Zij ressorteren onder mijn collega-minister Weyts bevoegd voor Onderwijs. Het is eventueel aan hem en zijn administratie om over het NT2-curriculum uitspraken te doen en desgevallend actie te ondernemen. Ik kan dat natuurlijk niet in zijn plaats beantwoorden.
Het spreekt voor zich dat zowel minister Somers als ikzelf binnen onze bevoegdheden onze schouders hieronder zetten, samen met het Huis van het Nederlands. Het is de bedoeling om de resultaten van het onderzoek ‘Brusselse taalleerders’ af te wachten. Dat is een cruciaal onderzoek om dit te bekijken. Afhankelijk daarvan zullen wij onderzoeken of we binnen onze bevoegdheden nog extra beleidsmaatregelen kunnen nemen. Die maatregelen zouden dan flankerend kunnen bijdragen tot een lagere uitval en betere slaagkansen bij NT2-cursisten.
Ik kom dan bij uw vierde en laatste vraag over het onderzoek ‘Brusselse taalleerders’. Ik kan bevestigen dat dit van bij de start eigenlijk is opgezet als een onderzoek naar factoren die bepalend zijn voor het succes van de trajecten van de Brusselse NT2-leerders. Slaagcijfers maar ook uitval spelen daarin uiteraard een heel belangrijke rol.
We werken op dat vlak op twee sporen. Een van de sporen in het onderzoek is een kwantitatieve analyse van de gegevens in het registratiesysteem van het Huis. Die analyse koppelt persoonlijke kenmerken en trajectkenmerken aan de taalvorderingen van de cursisten over meerdere semesters of schooljaren. Dit deel van het onderzoek zal toelaten de cijfers over uitval die we nu hebben in een iets langer tijdsperspectief te plaatsen. Dat een cursist een lesmodule niet afmaakt, betekent immers niet per se dat zijn leerproces daar stopt. Een nieuwe taal leren vergt tijd, en niet alle volwassenen leggen hun traject in een keer af. Gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer maken soms dat cursisten tijdelijk afhaken, om enkele maanden of zelfs jaren later opnieuw lessen te volgen. Het belangrijkste is natuurlijk dat men het Nederlands op een goede manier kan leren. En dat traject is niet voor iedereen precies hetzelfde. Dat langere tijdsperspectief zal een beter zicht geven op de effectieve output van de leerprocessen. Dat is het eerste luik, de kwantitatieve analyse.
Maar er is ook een tweede luik, het kwalitatieve luik van het onderzoek. Dat polst naar de ervaringen die motiverend dan wel demotiverend werken tijdens het leerproces, en hoe die de resultaten, in de vorm van slaagcijfers en toegenomen spreekdurf, mee beïnvloeden. Ook dat kwalitatieve element is belangrijk, we willen zeker bekijken welke factoren daar een impact op kunnen hebben.
De bedoeling van al die zaken en van dat onderzoek is natuurlijk ervoor zorgen dat op termijn die cijfers beter worden, dat er minder cursisten afhaken, dat er meer cursisten slagen, en vooral dat meer Brusselaars het Nederlands op een goede manier machtig zullen zijn.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoorden. Het Huis van het Nederlands levert uitstekend werk inzake de versterking van de positie van het Nederlands in onze hoofdstad. Want zoals gezegd ging voor de start van de coronacrisis het bezoekersaantal elk jaar in stijgende lijn. En afgelopen jaar, tijdens de pandemie, bleef de werking en het bezoekersaantal relatief gehandhaafd. We zijn dus echt wel heel tevreden over de werking van het Huis van het Nederlands en over hun inspanningen de afgelopen jaren.
Maar zoals werd gezegd, blijven de slaagcijfers voor de lesmodule NT2 natuurlijk wel een belangrijk werkpunt. We hebben het hier vorig jaar al eens over gehad, en ik volg mijn dossiers nauwgezet op, zoals u ziet. Ik zal dat zeker ook aankaarten bij uw collega’s, minister Weyts en minister Somers.
Zoals gezegd blijken de cijfers nog verder in de verkeerde richting geëvolueerd te zijn. Daarom kijken wij als fractie uit naar onder meer de resultaten van het taalleerdersonderzoek dat een beter inzicht zal verschaffen in de succesfactoren en ook in de valkuilen van het leertraject van de Brusselaars die Nederlands willen leren. Het is cruciaal dat het aanbod NT2 behoeftedekkend is, dat de geïnteresseerden worden doorverwezen naar de meest gepaste cursussen en dat de cursist zich voldoende gemotiveerd voelt om de modules succesvol af te ronden.
Minister, wat dat laatste betreft: dat heeft Het Huis van het Nederlands en eigenlijk niemand hier natuurlijk echt zelf in de hand. Daar spelen ongetwijfeld tal van redenen een rol. Soms vallen mensen uit om persoonlijke redenen. Brussel is een volatiele en jonge stad, waar mensen wel eens aan iets beginnen, maar niet noodzakelijk afwerken. Ik denk toch ook dat het heel veel te maken heeft met het niet-verplichtende karakter van het inburgeringstraject, waardoor mensen de verplichting om zo’n cursus af te werken niet voelen. We zien in de cijfers dat de uitval veel hoger ligt voor de inschrijvingen bij het Huis van het Nederlands, dan bij het Agentschap Integratie en Inburgering in Vlaanderen, waar de inburgering wel verplicht is.
De verplichte inburgering in Brussel had er al anderhalf jaar geleden moeten zijn. Het ziet er niet naar uit dat de inburgering voor morgen zal zijn. Vanuit Vlaanderen zijn we er al een tijdje klaar voor, maar heel veel beweegt er nog niet langs Brusselse zijde. Dat is eigenlijk nog braaf uitgedrukt. Minister, ik weet dat wij daarover op dezelfde lijn zitten. Net daarom roep ik u op om samen met uw collega, minister Somers, uw oor te luister te leggen bij de Brusselse collega’s om te horen waar het fout gaat. Alstublieft, blijf druk uitoefenen, zodat de verplichte inburgering er zo snel mogelijk komt.
Minister Dalle heeft het woord.
Ik heb niet echt bijkomende opmerkingen. Het spreekt voor zich dat de verplichte inburgering een belangrijk sluitstuk is voor het inburgeringsbeleid in Brussel en dat we daar hetzelfde standpunt hebben. Het zou een goede zaak zijn als de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) op dat vlak snel vooruitgang kan boeken in een goede samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Ik benĀ blij om nogmaals te horen dat de minister en onze fractie op dezelfde lijn zitten. Ik kijk uit naar de verdere inzichten die het taalleerdersonderzoek ons zal verschaffen. Uiteraard volgen wij dit verder op.
De vraag om uitleg is afgehandeld.