Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Voorzitter, minister, mijn vraag gaat over compensatie die Vlaanderen geeft in het kader van de hogere energiefactuur van bedrijven ten gevolge van het ETS-systeem (emission trade system), het Europees emissiehandelssysteem, waarbij elektriciteitsproducenten moeten betalen voor de uitstoot van CO2.
Al jarenlang stellen we vast dat het hier gaat om een overcompensatie. Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) geeft een veel lagere factor dan de 0,76 ton per megawattuur die gehanteerd wordt in onze berekening van het te compenseren bedrag. Dat betekent dat de betrokken bedrijven méér geld toegestopt krijgen dan wat ze extra moeten uitgeven.
Naast die zeer gulle berekening en die maximalistische invulling in Vlaanderen ging 45 procent van de inkomsten die Vlaanderen krijgt uit de veiling van emissierechten naar de grote energie-intensieve bedrijven; in 2021 zou dit zelfs oplopen tot 65 procent van het totaalbedrag. Dat betekent dat we maar liefst 464 miljoen euro hebben uitgegeven aan het compenseren van de grote energie-intensieve bedrijven voor de ‘carbon leakage’.
Deze manier van werken is bovendien verankerd in het regeerakkoord. We compenseren maximaal, zelfs in die mate dat Vlaanderen nu koploper is in het compenseren van die bedrijven. Dat blijkt uit de cijfers die verschenen in het rapport van de European Roundtable on Climate Change and Sustainable Transition. We doen dus aan overcompensatie en aan oversubsidiëring binnen het Vlaamse beleid.
Tegelijk blijkt uit het jaarverslag 2019 over de energiebeleidsovereenkomsten (EBO’s) dat de grote energie-intensieve bedrijven op vlak van energie-efficiëntie geen vooruitgang boeken. Integendeel, de stijging van het reële primair energieverbruik tussen 2014 en 2019 bedraagt ongeveer 6,6 procent. Van een afname is dus geen sprake. Het gevolg is dat onze ‘groene competitiviteit’, onze concurrentiekracht binnen een Europees en wereldwijd vergroenende economie, ernstig gevaar loopt. Minister Demir erkende dit probleem en kondigde vorige week in de commissie aan dat ze met de industrie wil bekijken hoe de EBO’s aangescherpt kunnen worden.
Wij geloven niet in een systeem waarbij enkel kosten worden gecompenseerd, maar als we de transitie naar een klimaatneutrale industrie willen hard maken, moeten we meer doen. Minister, blijft u vasthouden aan de maximale compensatie van de kosten voor energie-intensieve bedrijven ook als daarvoor steeds meer middelen ingezet moeten worden, die dan niet meer naar het gewone klimaatmitigatiebeleid kunnen gaan, zoals bijvoorbeeld energierenovatie van gezinswoningen? Moeten we ons niet eerder houden aan een bestedingspercentage van maximum 25 procent van de middelen uit de veiling van emissierechten, zoals Europa aanraadt?
Wat is uw reactie op het jaarverslag 2019 betreffende de energiebeleidsovereenkomsten met de energie-intensieve industrie? Bent u het eens dat we door het uitblijven van meer voortgang inzake energie-efficiëntie in de feiten een groot concurrentienadeel dreigen op te bouwen in Vlaanderen? Zult u bij de minister bevoegd voor Omgeving aansturen op een forse aanscherping van de voorwaarden om zo ervoor te zorgen dat onze bedrijven op termijn concurrentieel blijven?
Zult u in overleg met uw collega werk maken van alternatieve steunmechanismen die meer garanties inhouden voor een effectieve transitie naar meer klimaatneutrale en circulaire productieprocessen, zodat onze energie-intensieve bedrijven de nodige veerkracht kunnen ontwikkelen om mee te kunnen in een groene toekomst?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Steenwegen, uw vragen overlappen een stukje de vragen die in de commissie Leefmilieu aan collega Demir zijn gesteld. We hebben het ook hier al een aantal keren over dit thema gehad. Ik erken absoluut dat dit een actueel thema is maar ik wil toch een aantal correcties maken.
Ten eerste is het doel van het compensatiesysteem de bescherming tegen carbon leakage van bepaalde elektro-intensieve bedrijven, voor de component CO2-prijs in hun elektriciteitskost. Niets meer, niets minder. Belgische bedrijven kopen hun elektriciteit op een West-Europese markt en zeker niet alleen van Belgische centrales. Je mag voor de compensatie dus niet alleen kijken naar de Belgische elektriciteitsmix en CO2-factor. Bovendien, collega Steenwegen, en dat weet u maar u hebt dat daarnet niet gezegd, zit er ook een reductiefactor van 0,75 in het systeem die verhindert dat de volledige kost wordt gecompenseerd. Ik vind uw verhaal over die overcompensatie dan ook niet correct, gelet op het systeem zoals het is uitgewerkt.
Ten tweede is het zo dat met een stijgende CO2-prijs ook de totale inkomsten voor het Klimaatfonds stijgen. Hoe hoger de CO2-prijs, hoe meer middelen voor het klimaatbeleid, ook al maakt de verschillende timing van inkomsten en uitgaven het wel wat complexer. De verhouding van compensatie is in Vlaanderen vrij hoog omdat we relatief weinig veilinginkomsten hebben van Belgische elektriciteitsproductie en relatief veel elektro-intensieve bedrijven.
Ten derde, en dat heb ik hier ook al toegelicht, zullen we bij de volgende compensatieronde werken met nieuwe richtsnoeren en met een nog strikter gevalideerde CO2-factor.
Ten vierde kijken we uit naar wat de Europese Commissie in juli zal voorstellen inzake Europese koolstofgrensheffing als alternatief om koolstoflekkage tegen te gaan. Het is dus niet zo dat we hier met een systeem zitten dat helemaal uit de hand aan het lopen is. Maar dat neemt niet weg dat ik begrijp dat u daar vragen over stelt.
En dan kom ik bij uw vragen zelf.
Als je het simpel wilt stellen, is de EBO een systeem waar we aan energie-intensieve bedrijven zaken vragen, en is de indirect carbon leakage (ICL) iets waarmee we die bedrijven een compensatie geven.
Beide mechanismen zijn momenteel in revisie. Collega Demir trekt het dossier van de EBO, ikzelf dat van de ICL. Mijn administratie werkt mee aan de EBO, haar administratie werkt mee aan de ICL. De hervorming van de ICL is wel dringender, omdat dat begin volgend jaar al rond moet zijn. De nieuwe EBO moet pas in 2023 rond zijn. Volledig parallel loopt dit dus niet maar we houden ons allebei aan het regeerakkoord.
Wat de ICL betreft, bepaalt het regeerakkoord dat we niet alleen de huidige regeling van maximaal toegelaten compensatie verlengen, maar ook dat we daarbij naar de buurlanden blijven kijken via een vergelijking van de energiekosten via de energienorm. We zullen dus zeker niet volledig blind in een richting doorgaan, dat is absoluut niet de bedoeling.
Wat collega Demir in de andere commissie heeft gezegd over de aanscherping van de EBO vloeit ook voort uit het regeerakkoord, en kan ik volledig onderschrijven. EBO’s zijn erop gericht dat zoveel mogelijk energie-intensieve industriële ondernemingen vooraanstaand worden en blijven op het gebied van energie-efficiëntie zonder dat dat hun competitiviteit en groeikansen ondermijnt. De bedrijven nemen massaal – meer dan 98 procent – die handschoen ook op. Die drive moeten we versterken. Ze beseffen maar al te goed hoe belangrijk dat is. Ik zal daar vanuit mijn bevoegdheden mee aan de kar trekken.
Er is sinds de start van de EBO al enorm veel gebeurd, ook de laatste jaren nog. De bedrijven hebben met maatregelen meer energie bespaard dan wat hun energieplannen voorzagen. Maar het laaghangend fruit is ondertussen wel geplukt. We moeten kijken of we voor de nieuwe EBO geen grotere ladder moeten laten gebruiken.
Ik denk dat ik daarmee op de belangrijkste van uw vragen geantwoord heb. Ik ben het met u eens dat rationeel energiegebruik een heel belangrijk aandachtspunt is en blijft voor onze energie-intensieve industrie en dat we blijvend moeten inzetten op energie-efficiëntieverbeteringen als onderdeel van de transitie naar een koolstofcirculaire en CO2-arme Vlaamse industrie. Ik zal dat, samen met collega Demir, ook blijven doen. Via de Klimaatsprong, het Moonshot-gebeuren en de fundamentele procestransities die we daar beogen, wil ik trouwens de komende jaren ook nieuwe zaken in gang zetten op dat vlak. Daarmee kom ik al op het terrein van de volgende vraag om uitleg van de heer Rzoska. Voorlopig houd ik het dus hierbij.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. De essentie van de vraag is natuurlijk dat we ernaar moeten streven dat onze industrie concurrentieel blijft, voorop blijft lopen en dus voldoende gestimuleerd wordt om dat te doen. Die energie-efficiëntie is heel belangrijk. Zoals u terecht zei, minister, is het laaghangend fruit waarschijnlijk geplukt. De gemakkelijke maatregelen zijn genomen. Nu komen we in een fase waarin het wat moeilijker wordt, waarin grondigere herzieningen van productieprocessen en dergelijke moeten plaatsvinden. In dat verband is het natuurlijk wel opvallend dat er aan de middelen uit het Klimaatfonds die naar bedrijven gaan, quasi geen voorwaarden gesteld worden. Die middelen worden gegeven maar er wordt geen enkele efficiëntiewinst aan gekoppeld, terwijl er bij de andere budgetten uit dat Klimaatfonds een heel strikte efficiëntiekoppeling wordt gemaakt, terecht trouwens.
U verwijst ook naar een mogelijke Europese koolstofgrensheffing. Inderdaad, door de stijgende koolstofprijs dreigt nu het gevaar te ontstaan dat onze industrie in het algemeen, zonder zo’n koolstofgrensheffing, het moeilijk krijgt door de internationale concurrentie.
Tot slot, we hebben gisteren kunnen vernemen dat een Nederlandse rechter een uitspraak heeft gedaan die het bedrijf Shell verantwoordelijk stelt om zelf te zorgen voor een sterkere en snellere daling van zijn CO2-uitstoot. We stellen vast dat, in plaats van een overheid die haar rol vervult en het kader schept waarbinnen de noodzakelijke energiebesparingen en energietransitie plaatsvinden, het nu eigenlijk de rechter is die meer en meer, op vraag van de maatschappij, het initiatief neemt om de grenzen te bepalen en op te leggen wat er nu moet gebeuren. Ik vind dat een heel spijtige zaak. Daarom heb ik een bijkomende vraag over energie-efficiëntie. Bent u van plan om, in het kader van de middelen van het Klimaatfonds, een betere koppeling te maken tussen de budgetten voor de bedrijven en een verhoogde energie-efficiëntie?
De heer Gryffroy heeft het woord.
Uw collega, Staf Aerts, heeft inderdaad al een gelijkaardige vraag gesteld in de commissie Leefmilieu en Energie. Ik kan het niet laten om enkele stukjes uit het antwoord daarop voor te lezen. Eigenlijk vind ik het namelijk nogal bizar dat twee verschillende mensen twee keer dezelfde vraag stellen, om dan achteraf waarschijnlijk te proberen tegenstrijdigheden te vinden. “Er is de grote aanwezigheid van energie-intensieve industrie in Vlaanderen.” Dat is zo, en ik hoop dat u daar ook gelukkig mee bent, want deze economie creëert jobs en welvaart. In het antwoord lees ik ook: “Deze inkomsten zijn immers gebaseerd op het aandeel van elke lidstaat in historische emissies van ETS-bedrijven.” Gelukkig hebben wij kerncentrales, die geen CO2 uitstoten en ervoor zorgen dat we een ander absoluut getal krijgen, waardoor de Belgische opbrengsten beperkt zijn.
Vlaanderen krijgt dan ook maar iets meer dan de helft van de burden sharing, ook al stoot Vlaanderen door de zeer hoge intensifiëring van zijn industrie 70 procent uit van heel België. Daar zit ook een ongelijkheid in. Dit alles maakt dat de toepassing van de Europese aanbeveling om de uitgaven aan compensaties voor indirecte emissiekosten te beperken tot 25 procent van de veilingopbrengst, eigenlijk zou leiden tot een ongelijk speelveld.
De minister heeft ook nog een paar andere cijfers gegeven. We zijn altijd maar bezig over wat de bedrijven te veel zouden krijgen, maar de minister gaf mee dat de federale overheid in 2019 3 miljard euro heeft gegeven – dat is de verantwoordelijkheid van onder meer jullie groene collega's in de Federale Regering – voor verlaagde accijnzen op stookolie en op professionele diesel. Ik heb jullie daar nooit vragen over horen stellen in het federaal parlement, maar hier komt u wel altijd iets vragen waarvan ik vind dat het terecht is dat die bedrijven dat krijgen. Dat zijn cijfers van een heel andere orde.
Als ik de kritiek hoor op de energiebeleidsovereenkomsten, dan wil ik wel meegeven dat er in de periode 2015-2018 2500 maatregelen werden gepland, maar er zijn er wel 3500 uitgevoerd, meer dus dan er werden gepland. De gecumuleerde energiebesparing die dankzij de EBO’s werd gerealiseerd in die periode, komt overeen met de isolatie van 530.000 daken – ik snap niet goed waarom men altijd kritiek moet geven op de bedrijven –, en is daarmee goed voor meer dan 60 procent van de door Europa opgelegde energiebesparing voor Vlaanderen.
Met andere woorden, de industrie heeft wel degelijk een groot stuk van haar werk gedaan. Uiteraard staan er in het regeerakkoord een aantal afspraken over de EBO’s, zoals minister Crevits aankaartte. Men heeft inderdaad gezegd dat men dat ging evalueren, niet alleen in de breedte, maar ook in de diepte. Men is daarmee bezig. Men komt voor de zomer ook met een conceptnota naar de regering.
Minister Crevits werkt aan een Vlaams industrieel transitiekader voor de bijdrage van de industrie aan de transitie naar een klimaatneutrale samenleving. Er is dus niets anders dan positief nieuws. Ik breng soms graag positief nieuws in plaats van altijd negatief nieuws over de economie en de industrie. Met industrie en met economie creëren we welvaart en dat is wat we willen.
Collega's, ik wil me graag aansluiten bij dit bijzonder belangrijke onderwerp. Ik wil ervoor waarschuwen dat we geen vijandbeeld creëren van de industrie als het gaat over de klimaatverandering. We moeten allemaal vaststellen dat in de voorbije twintig jaar de uitstoot van de industrie is gedaald, terwijl de uitstoot van de huishoudens en de mobiliteit is gestegen. We gaan dan toch niet de huishoudens en de mobiliteit als de grote vijand beschouwen.
Neen, we gaan investeren. Inzake mobiliteit gaan we bijvoorbeeld het systeem van de bedrijfswagens, waar heel veel belastinggeld aan wordt gespendeerd, gebruiken als hefboom naar een versnelde vergroening van het wagenpark. Eigenlijk doen we dus hetzelfde met de industrie. Dat is niet problematisch, maar veeleer een heel belangrijke hefboom om resultaten te boeken.
De resultaten zijn in het verleden geboekt. De uitdaging is om dat ook in de toekomst te doen. Het laaghangend fruit is geplukt en toch willen we de lat hoger leggen als het gaat over het soort investeringen in energie-efficiëntie, en willen we bekijken op welke manier we het instrument van de EBO’s gaan gebruiken om naar een verbreding van dat instrument te gaan.
In het regeerakkoord zijn er belangrijke intenties geuit en nu komt het erop aan om die te realiseren zonder dat we de industrie verketteren, maar veeleer ondersteunen om mee de oplossing te zijn.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, ik heb niet zoveel toe te voegen aan de toevoegingen van collega’s Gryffroy en Bothuyne. Toch nog een punctuele opmerking aan collega Steenwegen: om een compensatie te krijgen in het kader van ICL moet men deelnemen aan de energiebeleidsovereenkomst. Dat is een absolute voorwaarde en dat is misschien ook een van de redenen waarom de resultaten zo goed zijn.
Als je zo'n energiebeleidsovereenkomst afsluit, dan verplicht je jezelf tot energiemaatregelen met een bepaald rendement. Het is een lat die moet worden gelegd voor de volgende. Het klopt wel dat de resultaten die we daarmee boeken, beter zijn dan wat aanvankelijk was geraamd. Dat is op zich een heel positieve zaak.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Minister en collega's, dank voor jullie aanvullingen. Collega Gryffroy, de bezorgdheid voor onze industrie is precies de reden van mijn vraag. We weten allemaal dat onze industrie – en zeker ook de industrie in de haven van Antwerpen – een enorme transitie zal moeten doormaken. De uitspraak tegen Shell, gisteren in Nederland, bewijst dat. Het zal dus veel sneller moeten gaan dan hoe de industrie momenteel aan de gang is.
Collega Bothuyne, ik viseer hier helemaal niet de industrie, ik viseer de overheid. Het is de overheid die moet zorgen dat het kader geschapen wordt waarbinnen we die noodzakelijke transitie zo snel mogelijk kunnen uitvoeren. En dat is precies om onze industrie hier te houden, collega Gryffroy, en te zorgen dat ze kan blijven bestaan en blijvend voor tewerkstelling zorgen. Dat is de bezorgdheid, en dat is de reden van deze vraag.
Op het federale niveau kijk ik uit naar uw steun wanneer er voorstellen zullen komen voor bijvoorbeeld divestment en het wegtrekken van subsidies uit de fossiele industrie. We zullen daar met veel plezier samen onze schouders onder zetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.