Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Voorzitter, ik wil misschien eerst en vooral mijn felicitaties overbrengen aan collega Van Rooy, want hij heeft het thema ‘migratie’ kunnen opsparen tot het slotwoord. Dat is niet echt van zijn gewoonte.
Minister, ik zou graag even terugkomen op de term ‘ruimtebeslag’, waar we het een paar weken geleden ook over hebben gehad in deze commissie. U hebt toen aangegeven dat die definitie een Europese definitie is en dus is wat ze is. Maar destijds hebben we in het regeerakkoord afgesproken om daarin te differentiëren, wat ook een logische afspraak was, omdat die term een nogal negatieve connotatie heeft: we kunnen er niet omheen dat niet alle ruimtebeslag even negatief is en dat we die differentiatie eigenlijk nodig hebben om ons beleid beter af te stemmen op de realiteit. Ik geef het voorbeeld van een voetbalveld; dat is niet hetzelfde als een vliegveld, dat je betonneert. Het is allebei ruimtebeslag, maar het doel is anders en het een is al wat negatiever dan het andere in Vlaanderen. Als we zouden kunnen differentiëren, als we die cijfers diverser in kaart zouden kunnen brengen, dan zouden we ook meer gericht beleid kunnen voeren op dat vlak. Ik geef nog wat voorbeelden: stadsbossen, golfterreinen, windmolenparken, fietssnelwegen, de overkapping op de Antwerpse ring, zelfs de weides in het kader van de verpaarding, die zijn allemaal onmisbaar, maar worden allemaal binnen het ruimtebeslag gerekend. Nogmaals, de definitie is de definitie, maar ze geeft geen helder beeld van wat er dan aan effectieve verharding gebeurt. Eigenlijk zouden we dat beter in kaart moeten kunnen brengen.
Ik verneem graag hoe u omgaat, minister, met die differentiatie, met die passage uit het regeerakkoord over de differentiatie van de term ‘ruimtebeslag’. Zijn daar al stappen in gezet?
In hoeveel landen wordt de Europese definitie van dat ruimtebeslag ook daadwerkelijk gebruikt als maatstaf voor de uitvoering van hun ruimtelijk beleid?
Ik zoom in op één concrete casus. Vindt u dat wanneer de overkapping van Oosterweel een feit is, de ganse parkzone integraal en volledig moet worden beschouwd als zijnde ruimtebeslag? Nogmaals, dat zal wel onder de definitie van ruimtebeslag vallen, maar kunnen we dat op een andere manier in een differentiatie opnemen?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Coenegrachts, we hebben inderdaad al verschillende keren van gedachten gewisseld rond alles wat met ruimtebeslag te maken heeft.
U vraagt hoeveel landen de Europese definitie gebruiken. Het is zo dat het Europees Milieuagentschap heel wat informatie heeft verzameld over ruimtegebruik, in het kader van het zevende milieuactieprogramma. Begin 2020 voerde men een bevraging uit naar ruimtegebruik en ruimtebeslag – ‘land take’ noemt men dat dan. De bevraging gaf antwoorden voor 26 Europese landen die aangaven dat ze met die definitie werken.
U vraagt ook wanneer ik het ruimtebeslag zal differentiëren, zoals opgenomen is in het regeerakkoord. Belangrijk hierbij is toch even stil te staan bij de begrippen ‘ruimtebeslag’ en ‘bestemming’ volgens de ruimtelijke ordening. Ik heb in eerdere vragen al geantwoord en gewezen op de discrepantie tussen het feitelijke landgebruik en de bestemmingen. Die bestemmingen laten zich opdelen in harde en zachte bestemmingen. En in die harde en zachte bestemmingen kan er al dan niet ruimtebeslag aanwezig zijn.
Op dit moment wordt 33,3 procent van Vlaanderen – ongeveer 452.000 hectare – gekenmerkt door ruimtebeslag. Dat gaat over feitelijk landgebruik, los van de onderliggende bestemming, die vastgelegd is in de gewestplannen en ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s). Ongeveer 300.000 hectare ruimtebeslag situeert zich in harde bestemmingen, zoals woon- of industriegebied, en ongeveer 153.000 hectare situeert zich in natuur- en landbouwbestemmingen. Zonevreemd wonen neemt daar ook ongeveer 42.000 hectare van in. In elk debat is het dus belangrijk het verschil te zien tussen ruimtebeslag, dat over een feitelijk bestaand landgebruik gaat, en de onderliggende bestemming.
Ik kom nu terug op de mogelijkheden van differentiatie van het ruimtebeslag. In de monitoring van het ruimtebeslag wordt nu al gedifferentieerd in meerdere subcategorieën. Deze elf subcategorieën van landgebruik bieden zicht op de evolutie van verschillende vormen van landgebruik binnen het ruimtebeslag. Dat is technisch nog verder uit te splitsen in veel meer subcategorieën. Ik ga al die categorieën hier niet opsommen, maar dit toont wel aan dat onze gegevens het ruimtebeslag vandaag reeds zeer verfijnd meten. Onze gegevens houden dus al rekening met differentiatie, weliswaar via die subcategorieën. Met andere woorden, de differentiatie van het ruimtebeslag is vandaag al een feit.
Differentiatie betekent het onderscheiden van verschillen, categorieën of soorten, niet het herdefiniëren van het begrip ‘ruimtebeslag’ of het gewoon weglaten van het begrip ‘ruimtebeslag’. Dat is ook niet wenselijk, denk ik. Veel belangrijker dan een discussie over het begrip of de definitie van ‘ruimtebeslag’ en in hoeveel subcategorieën we dit monitoren, is het gewenst ruimtelijk beleid dat we moeten ontplooien om de doelstellingen van deze regering en de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) te behalen. Ik denk dat dat veel belangrijker is dan het debat rond het begrip ‘ruimtebeslag’.
We zien jaarlijks een bijkomend ruimtebeslag, zowel in harde bestemmingen als in zogenaamde zachte bestemmingen. Het is de ambitie om ervoor te zorgen dat het dagelijks bijkomend ruimtebeslag systematisch daalt om vanaf 2040 geen bijkomend ruimtebeslag meer te hebben. Dit betekent dat er nog ongeveer 19.000 hectare bijkomend ruimtebeslag mogelijk is.
De vraag is dus vooral welk beleid we gaan voeren om dit te realiseren: hoe gaan we naar een bijkomend ruimtebeslag van nul hectare in 2040? En zoals ik al meermaals heb gezegd, zal dit een gedifferentieerde aanpak vragen naargelang de bestemming. Het beleid ten aanzien van woongebieden zal hierbij anders zijn dan bijvoorbeeld ten aanzien van woonuitbreidingsgebieden, recreatiegebieden of industriegebieden. En ook in de zachte bestemmingen zullen we maatregelen moeten nemen om het bijkomend ruimtebeslag daar te verminderen.
We weten dat er op vandaag nog ongeveer 75.000 harde bestemmingen zijn zonder ruimtebeslag, waar dus een risico bestaat dat deze ooit ontwikkeld zullen worden. Gezien de ambitie kunnen we al deze gronden niet ontwikkelen. Als we hier de open waters, de rivieren, de meren enzovoort van aftrekken, rest er volgens HoGent nog een aanbod van 60.000 hectare. Hiervan is 13.400 hectare woongebied, 9.300 hectare woonuitbreidingsgebied, 10.800 hectare industriegebied, 5.700 hectare overige, zoals zones voor gemeenschapsvoorzieningen, 6700 hectare recreatiegebied en 14.100 hectare parkgebied.
De park- en recreatiegebieden, samen goed voor 20.000 hectare, staan onder weinig druk. Hier moet niet gewerkt worden met de bestemmingen, maar eventueel met andere maatregelen om verder ruimtebeslag tegen te gaan. Wat de andere harde bestemmingen betreft, zullen we doortastende maatregelen moeten nemen om de ambitie uit het regeerakkoord waar te maken om maximaal bijkomend 19.000 hectare ruimtebeslag te hebben. Maar zoals gezegd zullen we ook in de zachte bestemmingen beleidsmaatregelen moeten nemen om het bijkomend ruimtebeslag daar terug te dringen.
Ten slotte wil ik ook meegeven dat er een enorm potentieel ligt binnen het bestaand ruimtebeslag. Dat wordt heel vaak vergeten. Ook daar zullen we heel innovatief mee te werk gaan. Door meer in te zetten op verdichting kunnen nog heel wat bijkomende woongelegenheden gerealiseerd worden binnen het bebouwd weefsel. Ook op bedrijfsterreinen is er nog een enorm potentieel door onder andere het herontwikkelen van verlaten terreinen. Dat zijn er ook heel wat. Bovendien blijkt uit het eerste deelrapport van HoGent dat binnen het woongebied ook nog eens 20.000 ha onbebouwd is, maar wel als ruimtebeslag is opgenomen in de tabellen. Daar kan dus zonder bijkomend ruimtebeslag toch ontwikkeld worden.
In elk geval stelt zich een enorme uitdaging om dat bestaande ruimtebeslag te transformeren. Ik zie hier ook opgaves zoals het ruimtelijk rendement verhogen met respect voor kwaliteitsvereisten, het groenblauw dooraderen, ontharden, verweven, hergebruiken, energiezuinig maken enzovoort. Er zijn ook heel veel opgaves die alles te maken hebben met klimaatadaptatie, hitte-eilanden, de energietransitie, het milieuvraagstuk enzovoort.
Ook in onze open ruimte zijn er grote uitdagingen: we moeten natuur creëren, bossen bij planten. Dat zijn toch allemaal opgaves met delicate evenwichten tussen de verschillende gebruikers van open ruimte.
U vraagt ook of we de overkapping van Oosterweel en de parkzone moeten beschouwen als ruimtebeslag. Dit is een zeer specifieke vraag, maar misschien kan dit concreet voorbeeld verhelderend werken. De Ring en Oosterweel bestaan vandaag overwegend uit allerlei vormen van ruimtebeslag, in de eerste plaats infrastructuren. Een groot deel van de oppervlakte voor de Oosterweelverbinding is dus op vandaag al ingenomen als ruimtebeslag. De herinrichting, bijvoorbeeld met bijhorend park erboven, wijzigt niets aan de oppervlakte van ruimtebeslag. Het gaat dus over een bestaande oppervlakte ruimtebeslag die verschuift van de ene naar de andere categorie ruimtebeslag, binnen de verschillende subcategorieën ruimtebeslag. Dit heeft dus geen effect op de totale hoeveelheid ruimtebeslag.
Bovendien is hier ook sprake van een dubbele laag van landgebruik: infrastructuur op -1, een park op +1. Maar beide worden als ruimtebeslag geteld volgens de definitie. Dit is eigenlijk een perfect voorbeeld van een verhoging van het ruimtelijk rendement en het streven naar ruimtelijke kwaliteit. Daar heb ik daarstraks ook naar verwezen, maar dit maakt het heel concreet. Door het meervoudig gebruik van dezelfde ruimte binnen bestaand ruimtebeslag neemt het ruimtelijk rendement toe. Bovendien stijgt ook de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit door de overkapping en inrichting als publiek groen en park.
Dat is ook de essentie van de bouwshift en het BRV: meer doen met minder ruimte, verdichting binnen het bestaand ruimtebeslag en verhogen van de ruimtelijke kwaliteit. Al die stappen zullen we zetten om in 2040 naar nul hectare bijkomend ruimtebeslag te gaan. Zoals u weet staat ook in het regeerakkoord dat we het bijkomende ruimtebeslag zullen moeten verminderen naar maximaal drie hectare per dag in 2025.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, bedankt voor een zeer uitgebreid antwoord, met heel veel cijfers, die ik morgen in het verslag nog eens goed ga nakijken en nalezen. Maar ik kan uw ambitie om het ruimtebeslag te minderen alleen maar onderschrijven, net als uw visie dat beleid voorop moet staan, en niet de definitie van de een of andere term. Maar we kunnen er niet omheen dat die term ruimtebeslag een negatieve connotatie heeft. Mensen denken dan aan verharding, en dat lijkt me ook logisch. Maar als je het hebt over bijkomend ruimtebeslag in zachte bestemmingen, dan kan dat perfect de aanplant van een bos geweest zijn. Die differentiatie is niet per definitie onbelangrijk.
Je moet ook wel aan de bevolking kunnen communiceren dat ruimtebeslag niet altijd een negatief effect heeft gehad op de leefomgeving. Je zou daar veel meer moeten kunnen splitsen richting die verharding. Ik denk ook dat de meeste mensen een park in Antwerpen niet onmiddellijk als ruimtebeslag zullen beschouwen, maar dat is het wel. De definitie zegt dat ook. Maar je zou met die subcategorieën ook gedifferentieerde cijfers kunnen trekken. Misschien moeten die subcategorieën ook nog verfijnd worden om te kunnen aantonen wat daar aan verharding inzit en waar dat zit, zodat ook het beleid veel specifieker afgestemd kan worden op die conclusies. Ik denk dat dat een belangrijke opdracht blijft om het beleid beter te sturen, waarbij een verfijning van die cijfers over ruimtebeslag absoluut noodzakelijk is.
Daarmee wil ik niet zeggen dat we die definitie moeten aanpassen. Je past ook geen wiskundige formules aan. Die definitie is wat ze is. Maar die differentiatie kan ons veel leren dat nuttig is richting het voeren van concreet en gericht beleid. Dat vind ik absoluut belangrijk.
De heer Tobback heeft het woord.
Collega Coenegrachts, ik moet zeggen dat het mij toch verwondert hoever men soms gaat om dingen op een bizarre manier te interpreteren. Ruimtebeslag heeft inderdaad een negatieve connotatie, omdat het ook in veel gevallen negatieve effecten heeft: verharding en verdroging, om maar de meest opvallende of actuele te noemen. Maar er is evengoed verlies aan biodiversiteit, verlies aan toegankelijkheid, verlies aan publieke functies, en verlies aan multifunctionaliteit in de meeste gevallen. Er zijn dus een hoop negatieve effecten van ruimtebeslag waar het beleid hoe langer hoe meer, en voor hoe langer hoe meer kosten, mee geconfronteerd wordt, bij uitstek in Vlaanderen.
De discussie, waarbij sommigen – ik heb dat debat al eens gehad met de mensen van de Confederatie Bouw – proberen om daar met creatieve interpretaties allerlei rare conclusies uit te trekken, bewijst eigenlijk hoezeer we in Vlaanderen de bodem van het vat aan het schrapen zijn inzake verantwoord gebruik en beslag leggen op ruimte. Ik vind dat men daar toch een klein beetje redelijkheid aan de dag mag leggen. Het feit dat je een groendak legt op de Boerentoeren maakt er nog geen bos van. Het feit dat je een park legt op de overkapping van een autosnelweg maakt daar geen open ruimte van. Dat is nog altijd ruimtebeslag, het is zelfs ruimtebeslag in het kwadraat.
De enige daadwerkelijke graadmeter die we volgens mij in Vlaanderen hebben is het Ruimtemodel Vlaanderen dat de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) driejaarlijks publiceert en waaruit blijkt dat we nog altijd jaar na jaar vijf hectare per dag in beslag nemen voor allerlei, in de meeste gevallen private functies. Ik roep de minister op om voorbij de gemakkelijke conclusies te kijken.
Collega Coenegrachts, in sommige gevallen is een voetbalveld even erg als een vliegveld want ook dat voetbalveld is, naast het feit dat het niet toegankelijk is, volledig gedraineerd met inbegrip van de parking en de kantine ernaast. Inzake bijvoorbeeld grondwater- en waterinsijpeling en waterbeheersing is dat voetbalveld even erg als een vliegveld. Het feit dat er gras op het beton staat maakt op zich geen jota verschil.
Stop met alle pogingen om creatieve rekenkunde aan de dag te leggen en toch maar te zeggen: als we het voetbalveld ervan aftrekken, dan kunnen we hier een daar nog een paar hectare extra volbouwen. Je kunt differentiëren zoveel je wil, maar ga voorbij de eenvoudige evidenties. Ook al ziet het groen, in sommige gevallen zijn de negatieve effecten even erg. Het voorbeeld van het groendak op de Boerentoren is misschien een beetje extreem, maar het gaat daar wel over.
Open ruimte, ruimte die we niet in beslag hebben genomen, is ruimte die multifunctioneel is, die toegankelijk is voor iedereen, waar er vrij wordt gekozen wat ermee gebeurt en waar menselijke activiteit een minimale impact op heeft. Je moet dat niet proberen fantasierijk te interpreteren. Het is wat het is. In alle berekeningen is er geen enkele regio in Europa die zodanig verhard, gebetonneerd en in beslag is genomen als Vlaanderen. Zelfs als je er een paar kantjes vanaf kunt lopen, zal dat niets veranderen aan de slotsom.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Collega Coenegrachts, ik dank u voor die vraag. Het debat over het ruimtebeslag is interessant. Minister, in uw uitgebreid antwoord hoor ik u zeggen dat er al een differentiatie in de monitoring van het ruimtebeslag is. Er wordt gedifferentieerd bijgehouden hoeveel ruimtebeslag er in elke bestemming is. Het lijkt me logisch dat er ook in de beleidsmaatregelen differentiatie moet komen naargelang het type ruimtebeslag en ook de bestemming ervan. Dat is een goede zaak.
Ten tweede hoor ik u ook zeggen dat er nog heel wat bouwmogelijkheden zijn binnen het bestaande ruimtebeslag. Als ik het goed heb gehoord, sprak u over 20.000 hectare onbebouwd terrein binnen de woongebieden. Dat is heel wat, want volgens de andere berekeningen… We moeten die nog eens goed nalezen. We mogen dus van het nog niet ingenomen ruimtebeslag nog 20.000 hectare benutten. Dat is nog eens zo veel als wat beschikbaar is binnen het al ingenomen ruimtebeslag. Hetzelfde is het geval bij het industriegebied.
De ambitie is heel duidelijk: we gaan naar nul hectare ruimtebeslag tegen 2040. Ik ben blij dat de collega-vraagsteller die ambitie nog eens onderschrijft. Dat moet zeker lukken als we die cijfers naast elkaar leggen, zeker datgene wat nog beschikbaar is binnen bestaande ruimtebeslag. We steunen die ambitie alvast en we zullen u steunen in het vinden van doortastende maatregelen om ze te realiseren. Dat is ook opgenomen in het regeerakkoord.
Het zou een goede opdracht zijn voor de taskforce die u hebt opgericht naar aanleiding van de discussie over het instrumentendecreet en de planschade, om zich te buigen over de manier om die nul hectare ruimtebeslag te realiseren, om er een traject voor te bepalen en er ook de kostprijs van te berekenen. Wilt u die opdracht geven aan de taskforce?
Voor de rest geven we onze volledige steun om die ambitie te realiseren.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Ik wil de heer Coenegrachts op zijn beurt feliciteren met deze vraag, maar ook voor zijn afsluiting van daarnet, namelijk de minachting waarmee hij heeft gesproken over de link die ik leg tussen enerzijds het toenemende ruimtebeslag, noem het verharding, en anderzijds de bevolkingsgroei, immigratie en demografie. Ik blijf herhalen dat al die mensen die erbij komen, ergens moeten wonen en werken, voetbal spelen, mijnheer Tobback, of een andere sport beoefenen. Dat is allemaal ruimtebeslag. Dat neemt toe als er meer mensen zijn op dezelfde ruimte. Dat kan een kind begrijpen.
Maar als u me niet gelooft en me een domme Vlaams Belanger vindt – dat sfeertje hangt er nog vaak –, dan zal ik de heer Jan Latten voor u citeren. Dat is een gerenommeerde Nederlandse demograaf en nota bene zelf de zoon van een immigrant die recent in de heel fatsoenlijke – althans voor u – mainstream krant Trouw in Nederland, een soort De Morgen of De Standaard, stelde: “We denken in Nederland over van alles na, maar niet over de bevolkingsgroei en dat is onbegrijpelijk. Hoe kan het dat er wel wordt nagedacht over hoeveel CO2-uitstoot er in 2050 moet zijn, maar dat er zich tegelijkertijd niemand buigt over de bevolkingsgroei? Dat overkomt ons gewoon. Elk jaar staan we er weer van te kijken. We zijn een rationele samenleving waarin alle zaken worden bedacht en gepland, maar op het vlak van demografie gebeurt er niets. Er is geen visie. Nada. Onbegrijpelijk.” Tot slot vraagt de heer Jan Latten zich af: “Waarom denken we niet na over een optimale bevolkingsdichtheid?”
Mijn oproep aan deze commissie is om telkens als we debatteren over ruimtebeslag, verharding en de bouwshift, eens na te denken over wat een optimale bevolkingsgroei, -cijfer en -dichtheid is voor een oppervlakte zoals Vlaanderen. Die verandert natuurlijk niet, tenzij iemand plannen heeft om in de Noordzee eilanden op te spuiten. We zijn daar heel goed in, zoals u weet, maar zolang dat niet gebeurt, blijft de oppervlakte dezelfde.
Ik heb nog een slotvraag voor de minister en bij uitbreiding voor iedereen in deze commissie: hoe denkt u het bijkomende ruimtebeslag, of noem het verharding, sterk te kunnen terugdringen of zelfs tot nul terug te brengen wanneer er in dit land elke tien jaar een bevolking ter grootte van een stad als Antwerpen blijft bij komen? Hoe denkt u in die context die oppervlakteverharding terug te kunnen brengen tot nul? Dat moet u mij maar eens uitleggen.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Ik heb een heel concrete vraag, minister. U hebt de taskforce aangekondigd. Dat is heel belangrijk om de bouwshift te kunnen realiseren en het ruimtebeslag te verminderen. Is die al samengesteld? Hoe zit die samenstelling eruit? Wat is de exacte opdracht?
De heer Pieters heeft het woord.
Ik dank u voor die vraag, collega Coenegrachts. Er wordt hier langs alle kanten over het ruimtebeslag gesproken. In deze commissie weet men min of meer waarover het gaat. Maar je kunt er niet omheen dat de perceptie bij de mensen heel anders is. Bepaalde collega’s of fracties maken daar gebruik van om aan de term ruimtebeslag bepaalde zaken vast te hangen zonder daar over de hele breedte een uitleg over te geven, zoals collega Van Rooy al aangaf.
Je kunt er niet omheen dat de term ruimtebeslag op een manier gebruikt wordt dat het bij de mensen anders overkomt dan vaak wordt bedoeld. Daarom is de suggestie van de heer Coenegrachts zeer terecht. Als we hier een discussie of een debat voeren, moeten we dat op die manier tot uitdrukking brengen.
Minister Demir heeft het woord.
Collega’s, dank u voor de vele vragen.
Collega Coenegrachts, het is correct dat ruimtebeslag niet hetzelfde is als beton en niet per definitie negatief is. Een park is ook ruimtebeslag. Daarom heb ik ook aan de taskforce gevraagd om correcte, actuele en gedetailleerde cijfers te bezorgen, want dat van de Hogeschool Gent kwam ook plots tevoorschijn. Op basis van dergelijke cijfers kunnen we een strategie, een roadmap en maatregelen voorstellen om een haalbare en betaalbare bouwshift te realiseren.
Collega Tobback, de Vlaamse Regering heeft zich inderdaad voorgenomen om een bijkomend ruimtebeslag af te remmen om die ruimte te vrijwaren voor onder andere waardevolle natuur en bos. U hebt gelijk dat een voetbalveld, een golfterrein of een dierentuin ook ruimtebeslag is. De ambitie van de regering is dus duidelijk: we moeten naar 0 hectare bijkomend ruimtebeslag tegen 2040.
Collega De Coninck, inderdaad, het regeerakkoord voorziet doortastende maatregelen die we zullen nemen om het bijkomend ruimtebeslag te stoppen, waarbij Vlaanderen samen met de gemeenten het overtollige aanbod zal afbouwen. Ik heb de taskforce gevraagd om een coherente set van instrumenten en sluitende regelgeving voor te stellen om het overtollige aanbod af te bouwen, bijkomend ruimtebeslag te verminderen en ook mee te gaan in kwaliteitsvolle verdichting op goede locaties.
Collega Van Rooy, ik ga niet in op wat u mij probeert te ontlokken.
Collega Schauvliege, de opdracht van de taskforce bestaat erin om een strategie, roadmap en actieplan uit te werken met concrete maatregelen, doortastend en in functie van de bouwshift. Die maatregelen omvatten ook adequate instrumenten en sluitende regelgeving om het overtollige en slecht gelegen juridische aanbod bijvoorbeeld al af te bouwen, om bijkomend ruimtebeslag en openruimtebestemmingen te verminderen en om verdichting op goede gelegenheden en locaties te voorzien. De taskforce moet de kostprijs van de schaderegeling berekenen zodat we allemaal goed weten waar we aan toe zijn om die bouwshift in de praktijk om te zetten.
Ik heb de samenstelling niet bij me. Het zijn allemaal experten van de administratie die mij hierin zullen adviseren. Vorige week heeft het kabinet die mensen op de hoogte gebracht van de opdracht die ik net heb genoemd.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, dank u wel voor de bijkomende verduidelijkingen.
Mijnheer Van Rooy, ik heb absoluut niet minachtend gedaan over uw opmerking. Het viel me alleen op dat het de laatste was van uw tussenkomst, maar normaal is dat uw eerste. Dat is gewoon een opmerkelijk gegeven.
Collega Tobback, ik denk dat als u aan de mensen gaat uitleggen dat een voetbalveld en een vliegveld hetzelfde zijn, ze u waarschijnlijk gek zullen verklaren, en terecht, vrees ik. Als je de Vlaming wilt meekrijgen in de bouwshift en het draagvlak daarvoor wilt creëren, moet je ook met cijfers komen die behapbaar en begrijpbaar zijn en die de reële situatie op het terrein duidelijk weergeven. Ik wil helemaal niet zeggen dat als je het voetbalveld niet meer meetelt in de berekeningen, je dan twee halfopen bebouwingen extra mag zetten in je gemeente. Dat soort dingen zegt niemand hier, en ik al helemaal niet. Het gaat mij er wel om hoe je de Vlaming meekrijgt in de bouwshift. Dan helpt het niet als een park ruimtebeslag is, als een park lijkt op verharding. Dan krijg je de Vlaming daar niet in mee. Wij hebben de ambitie om de Vlaming wel mee te krijgen in dat verhaal en dat niet gewoon vanuit Brussel door zijn strot te rammen. Ik blijf erbij dat we die cijfers het best zo gedetailleerd mogelijk hebben en goed kunnen aangeven waar ruimtebeslag problematisch is en waar dat minder problematisch is.
Het is duidelijk niet de laatste keer dat we het hierover hebben gehad.
De vraag om uitleg is afgehandeld.