Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over extra personeel in de woonzorgcentra
Vraag om uitleg over het bovennormpersoneel in woonzorgcentra
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Het Vlaams sociaal akkoord VIA 6 (Vlaams intersectoraal akkoord) omvat bijkomende middelen voor zowel koopkrachtverhoging van het personeel als voor maatregelen die de werkbaarheid en kwaliteit van werken in de sector moeten verbeteren. Welke kwaliteitsmaatregelen er precies genomen zullen worden met de beschikbare budgetten, daar wordt sector per sector over onderhandeld. Voor de private ouderenzorg gaat het over een beschikbaar budget van 30,5 miljoen euro voor kwaliteitsmaatregelen. Daarnaast werd het reeds in de vorige legislatuur voorziene budget van 102 miljoen euro voor rvt-reconversie (rust- en verzorgingstehuis) naar voren getrokken met ingang vanaf 1 juli 2021.
Op 14 april ontvingen de woonzorgcentra een ministeriële omzendbrief waarin werd toegelicht welke kwaliteitsmaatregelen er de komende jaren voor de sector genomen zullen worden. Een belangrijk streefdoel is het verlagen van de werkdruk, en dus moeten er meer handen aan het bed komen. Om dit te bereiken zal de overheid onder meer de financiering van het personeel optrekken, zodat de woonzorgcentra meer mogelijkheden krijgen om extra personeel aan te werven. Zo wordt de financiering van de bewoners met een B-, C-, of Cd-profiel in rob-verblijf (rustoord voor bejaarden) gelijkgetrokken met de financiering van rvt-bedden. Vanaf 1 juli verdwijnt het historisch verschil in financiering tussen rob en rvt. Ook de financiering van bewoners met een D-profiel – dat zijn de bewoners met dementie of beginnende dementie – wordt opgetrokken. Naast het optrekken van de financiering van het personeel binnen de minimumnorm, wordt ook de financiering voor het bovennormpersoneel opgetrokken van de huidige 13,5 procent naar 15 procent.
De aangekondigde maatregelen zijn broodnodig om de werkdruk in de sector te verlagen, gegeven natuurlijk dat deze maatregelen zich effectief vertalen in het aanwerven van bijkomend personeel. Dat is niet evident gezien de moeilijkheid die directies van woonzorgcentra ervaren om geschikt personeel te vinden. Sommige woonzorgcentra hebben al personeel in dienst dat tegemoetkomt aan de eisen voor de eerdere rvt-erkenning. Het akkoord voorziet voor deze voorzieningen dan ook de flexibiliteit om andere profielen dan strikte zorgprofielen aan te werven. Voor anderen is dit niet het geval en moeten er dus bijkomende aanwervingen van zorgpersoneel gebeuren. Ik heb daarover de volgende vragen, minister.
Zullen de woonzorgcentra vanaf 1 juli automatisch de opgetrokken financiering ontvangen voor hun bewoners met een rvt-zorgprofiel, of zullen zij dit enkel ontvangen wanneer ze al voldoen aan de personeelsnormen of bijkomend personeel aanwerven?
Hoeveel tijd krijgen de woonzorgcentra om het nodige personeel aan te werven volgens de zorggraad van de bewoners en de personeelsfinanciering die zij ontvangen?
Op welke manier zullen enerzijds de woonzorgcentra die nog niet voldoen aan de personeelsnormen, opgevolgd worden inzake de bijkomende aanwerfplicht van zorgpersoneel? Op welke manier zullen anderzijds woonzorgcentra die reeds voldoen aan de personeelsnormen, opgevolgd worden inzake het inzetten van de bijkomende financiële middelen voor bijkomend zorg- of niet-zorgpersoneel? Hoe zal de controle daarop gebeuren?
De heer Parys heeft het woord.
Ik heb een gelijkaardige vraag over de woonzorgcentra en de wettelijke minimale personeelsnorm waaraan zij moeten voldoen. Deze norm ligt te laag waardoor de woonzorgcentra zich vaak genoodzaakt zien om extra personeel aan te nemen. Dit moeten ze ook grotendeels tot volledig zelf bekostigen. Het aanwerven van wat we ‘bovennormpersoneel’ noemen, gaat niet gelijk op in de sector: in de periode van 2019-2020 zat 31,65 procent van het totale personeel in de openbare woonzorgcentra boven de wettelijke norm. Voor de non-profitwoonzorgcentra bedroeg dit 18,17 procent en voor de commerciële woonzorgcentra was dit 13,69 procent. Dat blijkt uit de cijfers die collega Vandecasteele heeft opgevraagd.
Het Vlaams Onafhankelijk Zorgnetwerk (VLOZO), de koepel van onafhankelijke woonzorgcentra, ontkent het verschil in bovennormpersoneel niet, maar plaatst wel een kanttekening bij de cijfers. De koepel zegt dat er veeleer naar de gewerkte uren moet worden gekeken in plaats van louter naar het aantal tewerkgestelde personeelsleden, en wuift ook de bezorgdheid weg dat de lagere personeelsgraad invloed zou hebben op de kwaliteit van de zorg. Alle woonzorgcentra moeten immers aan dezelfde kwaliteitseisen en -controles voldoen. Ten slotte wijst VLOZO erop dat de commerciële woonzorgcentra een jonge sector vormen en dat ze bezig zijn aan een inhaalbeweging om de historische achterstand weg te werken.
Met het VIA 6-akkoord wordt de wettelijke personeelsnorm opgetrokken. Dat is een goede zaak. Het zou op termijn het verschil in personeelsaantal tussen de verschillende types woonzorgcentra moeten wegwerken. Minister, bent u het eens met het feit dat VIA 6 die verschillen zou moeten wegwerken? Wat is uw reactie op de cijfers die u zelf bekend hebt gemaakt in antwoord op een schriftelijke vraag?
Ik vond het interessant dat VLOZO stelde dat je eigenlijk naar het aantal werkuren moet kijken in plaats van naar het aantal personeelsleden. Dat is ook wat gezondheidseconoom Jeroen Trybou van de Universiteit van Gent zei. Hij vindt dat de statistieken niet het hele verhaal vertellen, omdat in de openbare sector het personeel meer verlof heeft en er dus meer mensen nodig zijn. En dus zou ook het volledige personeel niet mogen worden meegerekend in de statistieken. Hoe staat u tegenover die beweringen? Zult u dan ook informatie kunnen verschaffen over het aantal gewerkte uren van het personeel in de woonzorgcentra om een helder beeld te krijgen?
En binnen welke tijdspanne verwacht u dat VIA 6 het verschil in personeel ook effectief voelbaar zal hebben gemaakt op de werkvloer?
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik had eerder een schriftelijke vraag gesteld over de totale aantallen van het zorgpersoneel dat aanwezig was en werkte in de woonzorgcentra per sector. Daarbij wisten we al dat in de commerciële woonzorgcentra in totaal minder zorgpersoneel wordt ingezet per honderd bewoners dan in de openbare.
U zei in uw antwoord dat dat met verschillende zaken te maken kan hebben. Het kan te maken hebben met de zorgbehoefte van de bewoners, op basis van de Katzschaal, met de rechtspositieregeling van het personeel, zoals het aantal betaalde verlofdagen, maar ook met de inzet van personeel boven de personeelsnorm. Daarop heb ik inderdaad een vraag gesteld over de inzet van bovennormpersoneel bij de woonzorgcentra. Omdat we weten dat de normen heel laag zijn, zien heel veel voorzieningen zich genoodzaakt om bovennormpersoneel in te zetten. Bijna elke voorziening doet dat ook.
We zien ook bij het inzetten van bovennormpersoneel een groot verschil tussen de verschillende types uitbaters. We zien dat bij de openbare woonzorgcentra veel meer bovennormpersoneel wordt ingezet dan bij de profitwoonzorgcentra. Dat is opmerkelijk.
Ik wil daarbij even professor Pacolet citeren, die dat in een eerder interview al aan de kaak gesteld had. Hij zei: “Op basis van deze cijfers zou je verwachten dat commerciële voorzieningen het hoogste percentage bovennormpersoneel inzetten, dat ze met andere woorden meer dan andere voorzieningen de personeelskosten zelf financieren. Dat lijkt ook niet onlogisch aangezien ze aan hun bewoners een hogere dagprijs vragen. (...) Niettemin stellen we net het omgekeerde vast. Commerciële zorghuizen hebben niet meer maar minder bovennormpersoneel. Het extra geld dat ze aan bewoners vragen, gaat dus niet allemaal naar extra personeel.”
Een tweede aangehaalde reden was het aantal verlofdagen. We zien inderdaad dat in de openbare sector de mensen meer verlof hebben dan in de commerciële sector. In de openbare sector is dat ongeveer 26 dagen, in de commerciële slechts 20. U stelde dat er daardoor meer personeel nodig is, maar ik stel ook de vraag of het niet net wenselijk is om het zorgpersoneel, dat vandaag erg overwerkt is en een erg hoge werkdruk ervaart, meer personeel te kunnen geven.
Ik heb verschillende vragen over dat bovennormpersoneel, minister. Hoe verklaart u de verschillen in aantallen bovennormpersoneel tussen de verschillende types van woonzorgcentra?
Door het VIA 6-akkoord wordt het onderscheid tussen de oude personeelsnormen rob en rvt weggewerkt. Daarmee kunnen 1573 voltijdse equivalenten aangeworven worden. Hoeveel nieuwe collega’s elk woonzorgcentrum zal kunnen aanwerven, hangt af van het aantal rvt-erkenningen en het bovennormpersoneel. Hebt u reeds zicht op de cijfers per woonzorgcentrum? Met andere woorden, hoeveel voltijdse equivalenten extra zal elk afzonderlijk woonzorgcentrum kunnen aanwerven?
Er kunnen verschillende functies aangeworven worden. In VIA 6 werd afgesproken dat de werknemersafgevaardigden in sociaal overleg kunnen meebeslissen over de keuze van de functies die extra aangeworven zullen worden. Hoe zult u toezien op het naleven van deze maatregel? Kunnen woonzorgcentra er zelf voor kiezen om geen bijkomend personeel aan te werven?
Wat vindt u van het verschil in verlofdagen tussen de verschillende types van woonzorgcentra op het vlak van eigendomsstructuur? Vindt u dit verschil te verantwoorden?
Volgens de koepelorganisatie, het Vlaams Onafhankelijk Zorgnetwerk (VLOZO) wordt het personeel in de commerciële woonzorgcentra efficiënter ingezet. Hebt u er een zicht op of er inderdaad een verschil is te bemerken tussen de inzet van personeel in de verschillende eigendomsstructuren op het vlak van efficiëntie? En waar gaat dat verschil dan concreet over?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, op dit moment werkt het agentschap de nodige regelgeving uit om vanaf 1 juli 2021 de bepalingen uit VIA 6 toe te passen. Dit is absoluut geen eenvoudige oefening binnen het voorziene tijdsbestek, maar ik kan u wel al bevestigen dat vanaf 1 juli 2021 de nodige elementen zullen worden toegevoegd aan de berekening van de basistegemoetkoming voor zorg, opdat de middelen voor bijkomende tewerkstelling en kwaliteit die voortvloeien uit VIA 6, naar de sector zouden stromen.
Het verschil in personeel waarnaar de heer Parys verwijst, situeert zich in het feit dat bepaalde woonzorgcentra over een hoger aantal bijkomende erkenningen beschikten ten opzichte van andere woonzorgcentra. Die bijkomende erkenning levert een hogere financiële tussenkomst van de Vlaamse overheid op voor de zwaardere zorgprofielen. Dat onderscheid werken we nu weg. Dat betekent dat een woonzorgcentrum dat voorheen niet over een bijkomende erkenning beschikte, nu voor een zwaarder zorgprofiel eenzelfde financiering krijgt als een woonzorgcentrum dat wel over die bijkomende erkenning beschikte. Die financiering vereist natuurlijk ook een hogere personeelsinzet.
De basistegemoetkoming voor zorg voor dit lopende jaar 2021 wordt in feite bepaald door de personeelsomkadering in een referentieperiode, in casu de referentieperiode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2021, af te zetten tegen de financieringspersoneelsnorm van toepassing op dat ogenblik. Het is logisch dat woonzorgcentra die in die periode in het verleden niet konden weten dat er een verhoging van die personeelsnorm zat aan te komen, daar vandaag niet op gesanctioneerd worden. Vanaf 1 juli 2021 zullen we dus een extra financiering aan de woonzorgcentra betalen, zonder dat daar al een toetsing is aan de verhoogde personeelsomkadering.
In 2023 zal de basistegemoetkoming voor zorg die een woonzorgcentrum kan factureren, voor de eerste keer bepaald worden op basis van de verhoogde financieringspersoneelsnormen die uit het VIA 6-akkoord volgen. De referentieperiode voor het bepalen van de basistegemoetkoming voor zorg voor 2023 is de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022. Dat betekent dus ook dat vanaf 1 juli 2021 voor de woonzorgcentra de nieuwe verhoogde financieringsnormen van toepassing zijn. Een woonzorgcentrum dat voor 2023 de maximale basistegemoetkoming voor zorg wil ontvangen, zal met andere woorden vanaf 1 juli 2021 aan de hogere financieringspersoneelsnormen moeten voldoen.
De verhoging van de minimale personeelsvoorwaarden, zoals bepaald in de erkenningsvoorwaarden, wordt in een latere fase hard gemaakt. Dit vereist een aanpassing aan het Woonzorgdecreet.
Tussen 1 juli 2021 en 31 december 2022 zal de uitvoering van VIA 6 resulteren in een verhoging van de financieringspersoneelsnorm. Woonzorgcentra die niet aan de verhoogde financieringspersoneelsnorm voldoen, zullen dat ook vertaald zien in een lagere basistegemoetkoming voor zorg vanaf 2023. Het lokaal sociaal overleg zal erop toezien dat aan de genomen engagementen op het terrein gevolg wordt gegeven.
Woonzorgcentra moeten voldoen aan bepaalde erkenningsvoorwaarden en financieringsnormen. Op deze aantallen zien het agentschap Zorg en Gezondheid en Zorginspectie toe.
Een woonzorgcentrum kan uiteraard altijd beslissen om meer personeel in te zetten.
De voorzieningen zelf moeten op basis van de eigen specifieke situatie oordelen hoeveel medewerkers er ingezet moeten worden om een kwaliteitsvolle dienstverlening aan de bewoners aan te bieden. De Vlaamse overheid bepaalt de minimale personeelsinzet op basis van normen en stimuleert via de financiering van het deel A2 van de basistegemoetkoming de inzet van het bovennormpersoneel.
De verschillen in de personeelsinzet kunnen ingegeven zijn door een veelheid van factoren: de visie van de voorziening op zorg; de visie op het personeelsbeleid; de infrastructuur, die een grotere of kleinere equipe vereist om een bepaald niveau van kwaliteit te bereiken; de zorgzwaarte van de bewoners; de rvt-dekkingsgraad, enzovoort.
De overheid staat in voor de erkenning en subsidiëring van de voorzieningen en kan een bepaalde set aan personeelsnormen bepalen. Indien voorzieningen daar niet aan voldoen, zal het agentschap hier ook naar handelen.
De gegevens over het bovennormpersoneel zijn het resultaat van de registratie van het personeel in de RaaS-webtoepassing en de berekeningen die daarop gebeuren. Die berekeningen leiden tot de tegemoetkomingen waarop de voorzieningen recht hebben. Ze gebeuren op een uniforme en evenwichtige wijze over elk type van voorziening heen.
Diezelfde overheid mengt zich verder niet in de interne personeelsaangelegenheden en de keuzes daarrond in een voorziening.
Het is correct dat in de openbare sector een andere rechtspositieregeling geldt dan in het paritair comité van de private sector.
Mevrouw Vandecasteele, het is duidelijk dat de sociale partners in het VIA 6-akkoord volop de kaart trekken van bijkomende tewerkstelling. Het komt nu aan de werkgevers van de voorzieningen en de representatieve vakorganisaties toe om uitvoering te geven aan dat akkoord.
We hebben deze discussie al eerder gevoerd in de commissie. Ik kan enkel herhalen dat de talrijke kwaliteitsonderzoeken die er al zijn geweest geen noemenswaardige verschillen in kwaliteit kunnen blootleggen op basis van louter de organisatievorm van een voorziening, of het nu gaat om een vzw, een vennootschap of een publieke voorziening.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. In VIA 6 worden heel belangrijke bijkomende engagementen aangegaan voor meer handen aan het bed. Dan moeten we natuurlijk ook zorgen dat deze op de werkvloer in de praktijk worden gebracht. Het wegwerken van het verschil in financiering is een vraag die al jaren wordt gesteld. Dat is al een heel oud zeer.
De voorbije jaren is er stapsgewijs vooruitgang geboekt. Maar nu durf ik te zeggen dat dit historisch is en dat we geraken waar we altijd wilden geraken. Dat wordt als rechtvaardig en als heel nodig aangevoeld. Maar dan moeten ook de invullingen kunnen gebeuren.
Minister, ik begrijp dat u zegt dat we rekenen op basis van de referteperiode, en dat we woonzorgcentra die, niet wetend dat dit er zou aankomen, in de referteperiode nog niet voldeden niet gaan sanctioneren. Ik heb uit uw antwoord ook begrepen dat ze vanaf 1 juli toch zullen moeten voldoen om in de toekomst die financiering te kunnen hebben. Kunt u dat bevestigen?
Minister, ik heb een bijkomende vraag. Worden diegenen die al voldeden en die bijkomende middelen moeten inzetten voor zorg- en niet-zorgpersoneel op een specifieke manier gecontroleerd?
De heer Parys heeft het woord.
Minister, hier worden heel veel vragen gesteld, maar uiteindelijk lijkt de essentie me te zijn dat wij als parlement graag appels met appels zouden vergelijken, en dat het nu bijzonder moeilijk is om dat te doen. U hebt terecht aangegeven dat er sprake is van een onrechtvaardigheid: mensen vangen in een woonzorgcentrum bewoners met eenzelfde zorgzwaarteprofiel op, maar sommigen hebben daar een erkenning voor, en anderen hebben geen bijkomende erkenning en worden dus ook ongelijk gefinancierd. Dat dat wordt weggewerkt, is een heel goede zaak, maar als parlementslid moeten we de regering controleren, en dus ook de financiële stromen die vanuit de regering vertrekken. Ik zou dus ten eerste heel graag weten – en de vraag aan u is of u dat mogelijk zult maken – hoeveel elk woonzorgcentrum bijlegt boven op de financiering die de Vlaamse overheid geeft. Ten tweede, hoeveel uren geleverde zorg staan tegenover die financiering? Ten derde, de derde parameter als iedereen dan is gelijkgetrokken, zal zijn wat de zorgzwaarte is waarvoor die zorg moet instaan. Dat is mijn essentiële vraag aan u: zal ik u volgend jaar een schriftelijke vraag kunnen stellen waardoor ik echt appels met appels zal kunnen vergelijken? Zal ik dan ook effectief kunnen zien wat de personeelsnorm is voor een gelijkaardige zorgzwaarte in verschillende soorten voorzieningen?
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, u weet al langer dan vandaag dat de commercialisering van de ouderenzorg me zorgen baart. We zien die vandaag toenemen, met steeds meer multinationals en grote concerns die de gebouwen of de uitbating van woonzorgcentra bezitten. Het feit dat zij heel wat minder bovennormpersoneel inzetten dan bijvoorbeeld de openbare woonzorgcentra, wijst erop dat zij besparen op personeel, terwijl het logischer zou zijn – professor Pacolet werd daarjuist geciteerd – dat ze meer bovennormpersoneel zouden inzetten omdat ze meer geld vragen van hun bewoners. Op basis van de getuigenissen van het personeel van die woonzorgcentra, van de werkvloer hoor ik ook echt een verschil tussen de mensen die werken in openbare woonzorgcentra en de mensen die werken in commerciële woonzorgcentra, waarvan heel veel flexibiliteit wordt verwacht. In die commerciële centra merkt men echt met twee paar handen minder te staan. Ook worden de uurroosters er heel laat doorgegeven, wordt vakantie er niet toegekend. Er is een sterke aanwijzing dat bij die commerciële groepen winst soms primeert op de inzet van personeel. Zoals u inderdaad zegt: vandaag is er geen kwalitatief onderzoek dat een verschil in kwaliteit blootlegt. We horen echter dat er wel een veel hogere werkdruk is bij het personeel van die commerciële woonzorgcentra, omdat zij toch proberen dezelfde kwaliteit te geven aan de bewoners, ondanks het feit dat ze minder handen hebben. Dat zeggen ook de vakbonden. De bewoners betalen gemiddeld 200 euro meer per maand. Dat is niet min, maar blijkbaar gaat er toch maar een kleiner deel daarvan naar personeel in vergelijking met de openbare woonzorgcentra.
Ik vind toch dat u moet proberen dat op te volgen, dat u moet proberen de vinger op de wonde te leggen. U mag daar ook niet naïef in zijn. U zegt bij de uitvoering van VIA uit te gaan van de sociale partners, maar ik wil vooral vragen dat daarbij zeker de commerciële instellingen zouden worden verplicht om dat extra personeel in te zetten en ervoor te zorgen dat de werkdruk voor het personeel op de werkvloer daadwerkelijk daalt. Zeker na een jaar coronacrisis is dat echt wel aan de orde, want zelfs de bijkomende middelen waarin u nu voorziet zodat personeel vakantie kan nemen, worden blijkbaar niet ingezet in veel commerciële woonzorgcentra. Mijn oproep is dus om ter zake echt de vinger aan de pols te houden, om streng te zijn op dat vlak en te eisen dat dat geld echt voor het personeel en de bewoners wordt ingezet.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik denk dat het heel belangrijk is om niet alleen te kijken naar het aantal personeelsleden die op de payroll staan, want dat zegt niets over hoeveel handen er ook daadwerkelijk aan het bed zijn. We weten dat er bijvoorbeeld in de OCMW-rusthuizen toch wel heel wat mensen op die payroll staan die arbeidsongeschikt zijn en dus niet aan het bed van die oudere staan. Als we werken met statistieken, moeten we bekijken wat er zich echt afspeelt op de werkvloer. Ik denk dat het wegwerken van het verschil tussen rob- en rvt-bedden een heel belangrijke stap is. De vraag is ook of er niet meer flexibiliteit moet zijn bij het inzetten van personeel, vooral op de piekmomenten. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het personeel ’s avonds laat.
Het Vlaams regeerakkoord spreekt ook over de inzet van andere profielen. Dat is belangrijk, want het gaat dan om personeel dat de mensen in hun dagelijks leven ondersteunt, met de mensen praat, een aangename leefomgeving creëert en de bewoners flexibiliteit biedt, zodat ze hun zorg en welzijn zelf op maat kunnen samenstellen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om dit te connecteren met het debat over het ontwerp van decreet betreffende privatisering van de zorgbedrijven, dat de komende weken sowieso op het Vlaams Parlement afkomt. De plannen die het stadsbestuur van Antwerpen op tafel heeft gelegd, zijn ondertussen bekendgemaakt en breed besproken. Het gaat om de vraag wat de impact van het aanbiederstype op de kwaliteitsvolle en toegankelijke woonzorg is. Dat is de essentie van wat hier het vraagstuk moet zijn. Ik maak me grote zorgen.
Mijnheer Parys, mevrouw Vandecasteele, ik wil me bij jullie woorden aansluiten. We kunnen met onderzoek veel bewijzen, maar we zouden eerst en vooral het onderzoek ten gronde moeten voeren. Een aantal indicaties wijzen erop dat een aantal commerciële partners in deze sector minder kwaliteit bieden dan de ouderenzorg in de publieke sector lijkt te bieden. Het onderzoek is op dit moment uiteraard nog wat onduidelijk, maar het lijkt me bizar nu keuzes te maken en mogelijkheden te scheppen, maar pas achteraf te bekijken wat het effect is geweest. Als we appels met appels willen vergelijken, vraag ik om eerst de kwaliteit van de verschillende aanbiedertypes inhoudelijk te onderzoeken. Gezien de uitdagingen in de ouderenzorg die voor ons liggen, moet de ouderenzorg er in de toekomst anders uitzien en moeten we grondiger te werk gaan dan nu snel een ontwerp van decreet op tafel leggen omdat sommigen ideologisch menen dat dit de beste vorm is. De publieke sector is een belangrijke actor. Ik stel voor dat we dit op die manier grondig onderzoeken.
De heer Anaf heeft het woord.
Voorzitter, we zullen in de ouderenzorg ook naar het systeem van de persoonsvolgende financiering evolueren. De vraag of gelijke zorg ook effectief gelijk worden gefinancierd, wordt dan zeer belangrijk. We stellen allemaal vast dat het nu heel krap werken is in de ouderenzorg. Er mogen niet te veel mensen afwezig zijn of door ziekte uitvallen om de boel niet helemaal in het honderd te laten lopen. We kunnen enkel vaststellen dat de personeelsnormen echt naar boven moeten, want anders zal de sector dit verhalen op de dagprijs die de mensen moeten betalen of in een aantal gevallen de kwaliteit van de zorg laten dalen. Ik verwijs naar de discussie over de zwarte lijst van de woonzorgcentra.
Ik denk dat we allemaal erkennen dat VIA 6 een grote stap vooruit is, maar wat de opwaardering van de personeelsbezetting en de kwaliteit van de zorg betreft, is dit slechts een eerste stap. Ik herinner me dat mevrouw Cloet hier enkele maanden geleden heeft verklaard dat we voor een correct personeelskader in de woonzorgcentra ongeveer anderhalve keer zo veel personeel nodig hebben dan er nu is tewerkgesteld. Er moeten nog grote stappen worden gezet, en dat is een discussie die we de komende maanden ongetwijfeld nog zullen voeren.
Minister Beke heeft het woord.
Ik denk dat we nog een paar keer op dit bijzonder boeiend debat zullen terugkomen. Alle woonzorgcentra moeten aan dezelfde regelgeving voldoen. Het level playing field staat in het Vlaams regeerakkoord. Ook de commerciële woonzorgcentra moeten aan de regelgeving voldoen.
Er zijn hier een aantal vragen gesteld over hoe de personeelsinzet kan worden bereikt. Momenteel loopt een onderzoek naar de noodzakelijke personeelsinzet in de woonzorgcentra. De sociale partners zijn hierbij betrokken. Ik hoop de resultaten daarvan tegen het einde van het jaar te hebben. We kunnen die resultaten dan uiteraard bespreken. Het is belangrijk te benadrukken dat de Vlaamse Regering absoluut inzet op een versterking van de personeelsnorm. Dat is het historische van VIA 6.
We gaan als overheid zelfs de norm boven de personeelsnorm financieren, 15 procent boven het normzorgpersoneel.
En tot slot, kwaliteit is niet enkel kwantiteit. Het gaat niet alleen over hoeveel personeelsleden, het is eigenlijk veel breder dan dat. Het personeelskader is belangrijk, maar het is niet het enige element om kwalitatieve zorg te kunnen garanderen. Het is een element, maar het is niet het enige element.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Kwalitatieve zorg hangt inderdaad af van heel veel elementen. Personeel, en voldoende personeel, is er daar een van. Belangrijk in dat kader is natuurlijk het akkoord dat gesloten is, echt een enorme stap vooruit. De woonzorgcentra gaan bijkomende middelen krijgen en de middelen worden overal toegekend op basis van de zorgzwaarte naar de toekomst toe. Zo kunnen en moeten er ook meer handen aan het bed komen. Het is nu zaak om dat ook op een goede manier op te volgen zodat die extra middelen ook echt ten goede komen aan de kwaliteit van de zorg en aan de bewoners, en ook een mindering van de werkdruk voor al wie er werkt met zich mee brengen. Ik denk dat het voor al die verschillende doelstellingen nodig is om dat ook op een goede manier te controleren en op te volgen. En ik denk dat we het daar ook in de volgende periode nog wel over zullen hebben in deze commissie.
De heer Parys heeft het woord.
Ik vind dat de collega’s die zijn tussengekomen, niet allemaal even genuanceerd zijn geweest. Aan de ene kant zeggen ze dat we het nog niet weten en dat we meer onderzoek moeten doen om te zien hoe het zit met de kwaliteit in de verschillende woonzorgcentra, maar aan de andere kant weten ze al wel dat de kwaliteit zeker minder is in de commerciële woonzorgcentra. Collega’s, ik ga nog eens herhalen wat ik hier al veel gezegd heb: ik ben er absoluut onverschillig over of een woonzorgcentrum nu een vzw, een nv, een bv of wat dan ook is, wie er ook de eigenaar van is. Wat voor mij en mijn fractie telt, is of de bewoner die daar woont, daar graag woont, daar goede zorg krijgt en of daar op een oordeelkundige manier met de centen omgesprongen wordt die de Vlaamse overheid daar inpompt. Dat zijn de essentiële vragen. Voorlopig lijkt het absoluut niet alsof de commerciële woonzorgcentra zoveel slechter scoren op de kwaliteitsindicatoren die de Vlaamse overheid vooropgesteld heeft.
Minister, ik herhaal dus nog eens mijn vraag om ervoor te zorgen dat we appelen met appelen kunnen vergelijken. Daar zal ik op blijven aandringen.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Ik roep op om daar niet te naïef in te zijn. Ik hoor echt de werknemers van commerciële spelers, zeker van de grote groepen, van de multinationals. Dat zijn groepen die er zijn om winst te maken, die moeten ook winst maken. Dat zijn grote multinationals die winst moeten maken als ze hun positie in de markt willen behouden. Zij worden gedwongen om winst te maken en elke keer meer winst te maken, anders worden ze weggeconcurreerd. Dat is een doel van die multinationals.
Het personeel ervaart zelf dat er bespaard wordt. Zij ervaren zelf dat er onvoldoende personeel ingezet wordt. Nu zien we dat opnieuw met het bovennormpersoneel dat veel minder ingezet wordt. Zij zeggen dat ze er geen vertrouwen in hebben dat de huidige regeling die met het VIA 6 getroffen is, door alle commerciële spelers uitgevoerd zal worden. Ze horen constant dat er te veel personeel is. De mensen zijn vandaag zelfs bang om ontslagen te worden. Er wordt gezegd door de directie dat er te veel personeel is, en daardoor worden mensen bang.
Minister, een van mijn vragen was hoe u dat in de gaten gaat houden, hoe u dat gaat zien. We mogen daar ook niet naïef in zijn. We moeten nu eenmaal stellen dat een openbare zorgvoorziening niet als doel heeft winst en steeds meer winst te maken, wel om efficiënt te zijn en goed met het geld om te springen, maar niet om winst te maken. Er is nu eenmaal een fundamenteel verschil. Als we daar blind voor zijn, gaat het geld dat we in de zorg steken, allemaal verdwijnen naar de aandeelhouders van multinationals. Dat willen we voorkomen. Mijn oproep is om daar oog voor te hebben en niet naïef in te zijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.