Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Warnez heeft het woord.
Meten is weten. Het is de eenvoudige maar correcte beleidsvisie die vandaag met een duurdere term ‘evidencebased beleid voeren’ heet. We zien dat heel wat lokale besturen daar meer en sterker op inzetten, en op een doordachte manier, op basis van data, beleidsbeslissingen nemen. Vanuit Vlaanderen moeten we dat ondersteunen, want data zijn het nieuwe goud.
Een van de mogelijkheden om meer data te kennen, is het betrekken van de burgers bij dataverzameling. Ook daar hebben we een Engelse benaming voor, namelijk ‘citizen science’ of burgerwetenschap. Door burgers te betrekken bij de opbouw van informatie en kennis kan een overheid, en dus ook een lokaal bestuur, oplossingen zoeken voor problemen op maat van de stad of gemeente.
Dit is natuurlijk geen nieuwe manier van werken. We kennen ondertussen allemaal al de CurieuzeNeuzen, waarbij lokale besturen op initiatief van De Standaard en de Universiteit Anwerpen, samen met burgers enkele jaren geleden massaal de lokale luchtkwaliteit hebben gemeten. Op dit ogenblik meten duizenden gazondolken in private tuinen en het openbaar domein de grondkwaliteit in het kader van droogte- en hitteproblemen.
Heel wat steden en gemeenten nemen ook zelf initiatief. Ik denk, dicht bij mijn gemeente, aan de stad Roeselare, die samen met de West-Vlaamse Intercommunale voor Economische Expansie, Huisvestingsbeleid en Technische Bijstand (WVI) in het project SmartWaterland via pluviometers de regenwaterval in kaart brengt in functie van het bestrijden van wateroverlast. Ik denk ook, iets verder weg, aan de stad Leuven, die onder meer via de tool Telraam de dagelijkse mobiliteit van de stad onder de loep neemt en dan een aangepast lokaal mobiliteitsbeleid uitwerkt.
Het valt op – en dat is ook logisch – dat heel wat steden aan het pionieren zijn. Ook voor lokale besturen is meten weten. En dus moeten we ook daar ‘citizen science’ aanmoedigen.
Om die burgerbetrokkenheid bij dataverzameling te ondersteunen, lanceerden het Interuniversitair Micro-elektronicacentrum (imec), de Vrije Universiteit Brussel (VUB), IDEA Consult, Citizen Science Vlaanderen (Scivil) en het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) eind april op een interessante webinar een draaiboek ter inspiratie voor lokale besturen om zelf aan de slag te gaan. U was daar ook via een filmpje, minister, en u hebt daar een interessante introductie gegeven. Het is een belangrijke stap om steden en gemeenten op die manier richting ‘citizen science’ te leiden.
Minister, hoe evalueert u het draaiboek?
Hoe zult u die ‘citizen science’ verder ondersteunen? Richt u zich ook op de kleinere steden?
Op welke manier bespreekt u die projecten met uw collega-ministers, zodat ze ook toepasbaar worden door andere besturen?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Warnez, ik wil beginnen met u te bedanken dat u mijn filmpje hebt gewaardeerd. Dat doet me heel veel plezier. Ik zal het zelf ook nog eens opnieuw bekijken.
Nu kunt u dat vanuit een ander perspectief bekijken.
Nu kan ik dat vanuit de ogen van de heer Warnez bekijken.
Meneer Warnez, dit is een interessant thema. Een goed beleid steunt inderdaad op betrouwbare data, en informatie en ‘citizen science’ of burgerwetenschap kan daarbij een rol spelen. Juist daarom heb ik er binnen mijn breder beleid op het vlak van slimme steden en gemeenten voor geopteerd om dit jaar het thema van ‘citizen science’ op de agenda te zetten. Het is een aanpak waarvan we steeds meer voorbeelden zien en waarbij steden en gemeenten ook vragende partij zijn voor ondersteuning.
Daarom heb ik aan ABB gevraagd om samen met een aantal partners werk te maken van een praktisch hand- en draaiboek dat lokale besturen handvatten moet geven om succesvolle samenwerkingen op te zetten met ‘citizen science’-initiatieven. Het draaiboek bevat tips, goede praktijken en een stappenplan voor lokale besturen om met burgerwetenschap aan de slag te gaan.
Het draaiboek is gelanceerd op vrijdag 23 april, met een webinar waarop 115 deelnemers intekenden, waaronder veel medewerkers van lokale besturen, groot en klein. Gelet op de grote opkomst op de webinar en de positieve reacties van lokale besturen, kunnen we stellen dat het draaiboek goed onthaald wordt. Ik denk dat u daar ook getuige van was. Ikzelf vond het alvast een werkstuk dat zeker gezien mag worden en ben eigenlijk ook benieuwd naar wat u er zelf van vindt.
Het draaiboek is uiteindelijk wel maar één instrument; het is vooral belangrijk om goede praktijken te blijven delen. Ik som er enkele op.
In het project Leuven.cool plaatste men weerstations in openbare ruimten en in privétuinen om het stedelijk hitte-eilandeffect te bestuderen.
In Roeselare werkt men rond waterbeheer via een fijnmazig netwerk van digitale pluviometers. De data worden verzameld op een online dataplatform. De combinatie van al die data laat toe om een snel en efficiënt waterbeheersingsbeleid uit te voeren en onder andere hevige wateroverlast te voorkomen in de stad.
In Mechelen was er Route2school, een project gericht op het in kaart brengen van de verkeersveiligheid van schoolroutes. Scholen en leerlingen participeren daar actief in mee.
Er zijn ook voorbeelden in kleinere lokale besturen. De gemeenten Zoersel en Kampenhout stapten bijvoorbeeld ook in Route2school in.
Zal ik dat verder ondersteunen? Ik wil ondersteunend werken voor alle steden en gemeenten. Vooral voor de kleinere gemeenten kan het draaiboek gidsend werken. De stappenplannen die worden uitgewerkt, richten zich ook op kleinschalige initiatieven. De ondersteuning stopt ook niet bij dit draaiboek. Zo wil ik de lokale besturen ook ondersteuning bieden bij de technische kant van dit verhaal, namelijk door informatie aan te reiken over sensoren en meettoestellen die ingezet kunnen worden in ‘citizen science’-projecten. Daarom liet ik een marktverkenning opstarten die momenteel loopt en die een duidelijk beeld moet geven van de sensoren en meettoestellen die op de markt beschikbaar zijn voor metingen door burgers.
Op welke manier bespreek ik de sterke projecten met de collega-ministers, zodat ze toepasbaar worden voor andere besturen? Kennisdeling en partnerschappen tussen overheid, middenveld, burgers, bedrijven en academische instellingen zijn belangrijk bij deze projecten. De opmaak van het draaiboek is daar een mooi voorbeeld van. Het is opgemaakt door een consortium van imec-SMIT, Scivil en IDEA Consult. Er zijn bij de opmaak achttien lokale besturen betrokken, alsook de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en het Kenniscentrum Vlaamse Steden. ABB bracht dit initiatief ook al onder de aandacht van het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO), Digitaal Vlaanderen, het Departement Mobiliteit en Openbare werken (MOW) en de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Er is tussen deze administraties dus al zeker kennisdeling en samenwerking. Vlaamse agentschappen zoals de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) of de VMM zijn ook al betrokken partij in concrete ‘citizen science’-projecten.
Via ABB wil ik in de toekomst blijvend inzetten op deze kennisdeling en interessante projecten onder de aandacht brengen van de andere beleidsdomeinen, voor zover ze die zelf al niet kennen of er actief in participeren. Er zijn immers al, zoals geschetst, goede samenwerkingsrelaties binnen de verschillende Vlaamse agentschappen.
Dit is dus een interessant spoor, dat we zeker willen blijven bewandelen, op een voluntaristische manier.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord en voor uw wil om u zich hiervoor te blijven inzetten.
Ik vond het voorbeeld dat u gaf van Mechelen, interessant, omdat u vertelde dat Zoersel en Kampenhout daar ook bij betrokken werden. Vanuit een grote stad een kleine stad meenemen, ik denk dat dat voor Mechelen niet zoveel extra werk was. Of je nu een project opzet voor 60.000 inwoners – sorry, ik weet niet hoeveel inwoners Mechelen heeft …
87.000.
Wel, minister, of je nu een project opzet voor 87.000 inwoners of voor 100.000, op zich is de inspanning niet zoveel groter. Misschien is het een idee, minister, om als u nog eens thematische subsidieoproepen lanceert, dat als een van de voorwaarden op te nemen: een stad moet een kleinere stad of gemeente meenemen in een project. Zo krijgen we een automatische spreiding van de projecten. Ik hoor daar graag uw mening over.
Als Mechelen als voorbeeld dient, dan moet Brugge zich daar natuurlijk naast zetten. En Oostende natuurlijk ook. Maar we gaan eerst naar Brugge.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Dit topic is collega Van Miert echt op het lijf geschreven, maar ik mag hem vandaag even vervangen, omdat hij er jammer genoeg zelf niet bij kan zijn.
Vorige week ging het hier nog over de volksraadpleging en de modernisering ervan. Enkele maanden geleden ondervroeg collega Van Miert u hier nog over de activiteiten ‘linked data’ en het ‘right to challenge’ – collega Warnez zal daar zo dadelijk nog een vraag over stellen. Het is zeer duidelijk: de nieuwe of andere vormen van burgerparticipatie zijn een ‘hot topic’ binnen de bestuurswetenschappen en ook enigszins binnen de politieke vernieuwing.
‘Linked data’, ‘right to challenge’, ‘hot topic’, ‘citizen science’: we gebruiken heel wat Engelse termen, terwijl we heel mooie Nederlandse termen hebben. Ik wil er toch even op wijzen dat we de term ‘burgerwetenschap’ voor mij gerust naar voren mogen brengen in plaats van alle Engelstalige termen die we zo vaak gebruiken. We hebben een rijke taal, laat ons ze ook gebruiken.
Maar we juichen de initiatieven die de burger actief betrekken bij hun omgeving en gemeenschap, zeker toe. Ze kunnen niet alleen leiden tot een betere kennis van een stad of stadsdeel, maar ook bijdragen aan het sociale weefsel. Ik denk dat burgerwetenschap haar waarde in een aantal gevallen al sterk bewezen heeft.
U hebt als minister al een aantal handleidingen aangereikt aan de lokale besturen. Ik denk dat deze handleiding zeker iets kan betekenen. Voor sommige lokale besturen is het inderdaad, zoals collega Warnez ook al aangaf, moeilijk in te schatten hoe ze op lokale schaal zoiets kunnen opzetten of begeleiden. Ik denk dat er terecht ook een onderscheid gemaakt wordt tussen de grotere steden enerzijds, en de kleinere steden die daar ook interesse in hebben. Ik denk dat die handleiding een meerwaarde kan betekenen op dat vlak.
Ik denk wel dat het aan het lokaal bestuur zelf is om te kijken hoe, voor welk thema en met welke partners zij deze initiatieven opzetten. Uiteraard speelt ook die lokale dynamiek mee. Eén ding is zeker: onze lokale besturen mogen dergelijke burgerparticipatie niet uit de weg gaan. Ze moeten dat assimileren en gaan omarmen om het eigen beleid mee vorm te geven. Dat is onze visie, vanuit de N-VA-fractie.
Hoe zit het met de burgerwetenschap in Oostende, collega Tommelein?
Heel goed, voorzitter. (Gelach)
Dit is inderdaad een bijzondere vorm van participatie, iets waar uiteraard heel veel belang aan moet worden gehecht. Het is een bijzondere vorm, in die zin dat het burgerparticipatie en evidencebased onderzoek in symbiose samenbrengt. Er moet inderdaad meer op durven worden ingezet. Het beleid moet zoveel mogelijk ondersteund worden door wetenschappelijk onderzoek. Burgers kunnen zeker betrokken worden bij onderzoek. Waar het een meerwaarde kan betekenen, moet er ook meer op worden ingezet.
Scivil is het Vlaamse kenniscentrum ter zake en ondersteunt en informeert wetenschappers, burgers, beleidsinstellingen, bedrijven en verenigingen voor meer burgerwetenschap in Vlaanderen. Dit wordt mee gefinancierd door het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI). Mijn vraag aan u is, minister, op welke manier u hieromtrent samenwerkt met uw goede, West-Vlaamse collega, minister Crevits.
Dat is een pertinente vraag, minister.
Minister Crevits zal kwaad zijn dat ik die niet gesteld heb, maar u, collega Tommelein.
Het is daarvoor dat ik het doe.
Dat wijst alleszins op een zeer grote cohesie binnen de meerderheid. Wij ondersteunen elkaar en houden elkaar vast, misschien tot groot verdriet van de heer De Loor op dit moment, maar dat is nu eenmaal de context waarin we werken.
Mevrouw De Vreese, u hebt inderdaad een aantal technieken opgesomd waar we de voorbije maanden over gepraat hebben: het ‘right to challenge’ – het recht om uit te dagen –, burgerparticipatie, burgerwetenschap, digitale volksraadplegingen. Ik geloof inderdaad dat er een sterke evolutie bezig is om een lokale democratie te dynamiseren en te vernieuwen. Die nieuwe technieken zullen nooit de representatieve democratie vervangen, maar kunnen daar wel heel sterke aanvullingen op zijn en het beleid sterker en beter maken. Ik ben heel blij dat we daar met de commissie regelmatig over kunnen praten, want ik heb zelf gezien dat het betrekken van burgers op nieuwe manieren, niet alleen via de klassieke hoorzittingen, het lokale beleid echt wel kan versterken.
Twee, we mogen niet vergeten dat ‘citizen science’ of burgerwetenschap in wezen een instrument is dat vanuit het middenveld kan komen. Dat moet niet alleen vanuit het stadhuis bedacht worden, heel vaak komt het net vanuit het middenveld en is het de overheid die die uitgestoken hand en die extra informatie ook aangrijpt en daarmee aan de slag gaat. En ik ga jullie kort twee kleine voorbeelden geven.
Ik heb als burgemeester meegemaakt dat we in Mechelen een nieuwe verkeerssituatie invoerden in de binnenstad. Onze uitstekende ambtenaren hadden berekend hoeveel auto’s er over de Kraanbrug, die deel uitmaakt van die nieuwe situatie, reden en die wisten me te vertellen hoeveel auto’s er per uur over die brug reden. De burgers zijn naar ons gekomen met berekeningen per vijf minuten, met informatie over waar de auto’s vandaan kwamen en waar ze naartoe reden. Zij hadden zich daarvoor georganiseerd, hadden daar een nieuwe technologie voor ontwikkeld, hadden ook een bevraging gedaan. Die burgerwetenschap overklaste op die manier de capaciteit en knowhow van mijn eigen lokale administratie. En die informatie heeft de doorslag gegeven tot bijsturing van het lokale circulatieplan. De data die de burgers ons konden aanreiken, waren beter en kwaliteitsvoller dan wat we zelf in handen hadden.
Een tweede voorbeeld is de transformatie naar meer fietsverkeer. Wij hebben een zeer sterke transformatie gehad naar meer fietsverkeer, zoals overal in Vlaanderen, maar we hadden geen beeld van hoeveel fietsers er nu waren. Wel, er is een burgerinitiatief gekomen dat een week lang aan alle invalswegen van het stadscentrum gemeten heeft hoeveel fietsers daar nu voorbijreden. Die data, die ons door burgers zijn aangereikt, hebben ons doen inzien dat we een aantal infrastructuuringrepen moesten doen die we waarschijnlijk niet gedaan zouden hebben zonder inbreng vanuit de samenleving.
Dat zijn twee ervaringen die ik heb die toch wel aantonen wat er kan en wat er niet kan.
Nu, het feit dat kinderen met sensoren rondrijden en dat die sensoren voor ons een schitterend beeld geven van de weg van school naar huis, van de straten waarlangs men rijdt en met hoeveel, is opnieuw een ongelooflijk interessant instrument om verkeersveiligheid en verkeersmobiliteit te realiseren. En je betrekt er mensen bij, waardoor mensen ook alert worden.
Er is het verhaal van Bonheiden, tijdens de vorige legislatuur – N-VA’er Guido Vaganée, een goede vriend, was daar toen burgemeester –, waar een systeem was bedacht waarbij senioren, als ze gingen wandelen in de landelijke en groene gemeente, konden aangeven waar er het best een bank zou komen. Dat zijn allemaal knappe initiatieven. Zo wist de burgemeester perfect waar de bank idealiter moest komen, in plaats van vanuit Ruimtelijke Ordening zomaar een bank neer te zetten waar dan niemand op zit.
Dat zijn prachtige initiatieven. En daar moeten we absoluut verder op inzetten en dat dynamiseren.
Het idee van collega Warnez waarbij een grotere gemeente een kleinere onder de arm neemt, is heel sympathiek, maar we zijn in dit domein niet bezig met projectoproepen. We zijn vooral bezig met inhoudelijke ondersteuning. Maar het lijkt me een heel goede zaak, mijnheer Warnez, om minstens een suggestie te doen aan steden om bij het ontwikkelen van een project onmiddellijk een kleinere gemeente te betrekken. Dan heb je bij wijze spreken een klankbord en een soort spiegel en je reikt elkaar de hand.
Er zijn misschien wel burgerwetenschappelijke projecten of ‘citizen science’-projecten … Ik doe mijn best, mevrouw De Vreese, en ik ga in op uw suggestie om zo veel mogelijk de Nederlandse taal te gebruiken. Vijftien jaar geleden was de N-VA, die toen net was opgericht, daar heel hard mee bezig, maar er waren te veel N-VA-parlementsleden die af en toe een woordje Engels spraken en men heeft dat wat losgelaten. Ik wil het weer mee helpen introduceren. Er zijn dus misschien wel burgerwetenschappelijke projecten op regioniveau te bedenken, mijnheer Warnez. Daarbij kan een regio op een bepaald moment voorstellen om een project over klimaat, mobiliteit en dergelijke op een bredere schaal te proberen opvangen met burgerwetenschap. Dat kan een heel mooi platform zijn. Dat zijn concrete zaken die op regionaal niveau door alle of een aantal gemeenten van een regio zouden kunnen worden uitgevoerd. Er zit daar heel veel potentieel in. We mogen het niet te strak reguleren. We moeten het ondersteunen en de goede praktijken delen. Uw suggestie dat de grote gemeenten de kleintjes onder de arm nemen, wil ik zeker verspreiden.
Aangezien ik een van de weinige N-VA-parlementsleden was in de tijd toen dat blijkbaar nog belangrijk was – nu trouwens nog altijd –, mag u me straks in alle beslotenheid zeggen over wie u het hebt.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik had het woord ‘regio’ opgeschreven en ik vond het al raar, minister, dat u het niet in de eerste repliek hebt aangehaald. Ik dacht dat u het vergeten was, maar u wilde het blijkbaar opsparen.
Ik concludeer dat we straks met Nederlandse termen de burgers meer zullen betrekken, ook bij het verzamelen van data. Met die conclusie kunnen we perfect een brugje maken naar een volgende vraag, maar alleen de voorzitter beslist welke vraag dat is.
Dat klopt, mijnheer Warnez. Ik heb daarstraks gezegd dat, zodra de heer Vaneeckhout aanwezig is, we even teruggaan naar het debat over de Vlaamse ambtenaren. We waren daarover al een heel boeiend debat aan het voeren, mijnheer Vaneeckhout, maar we hebben dat even moeten onderbreken. U bent als een hond in het kegelspel geweest, maar een parlementslid heeft nu eenmaal niet altijd vat op zijn agenda.
De vraag om uitleg is afgehandeld.