Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, tijdens de commissievergadering van 25 maart hebt u al meegedeeld dat de afdeling Toezicht een toezichthouder belast heeft met een onderzoek ad hoc bij alle sociale verhuurders aangaande de procedures tot opvolging van de taalkennisvereiste. Tevens zal onderzocht worden hoe het gesteld is met de effectieve naleving van alle verplichtingen in de praktijk. De resultaten daarvan verwacht u in het najaar. Dat dit onderzoek geen overbodige luxe is, kan afgeleid worden uit uw antwoord op mijn schriftelijke vraag van 26 maart.
De inmiddels door iedereen gekende lage cijfers van ingebrekestellingen betreffende de taalkennisverplichting na 1 jaar als sociale huurder voor de jaren 2019 en 2020, respectievelijk 38 en 62 ingebrekestellingen, zijn afkomstig van 11 sociale huurvestingsmaatschappijen (SHM’s) – 11 SHM’s van de 80 SHM’s en 44 sociale verhuurkantoren (SVK’s) die in Vlaanderen actief zijn. Dat is minder dan 10 procent. Dat zou betekenen dat in meer dan 90 procent van de sociale woonactoren alle sociale huurders in orde zijn met de taalkennisvereiste, maar als we de praktijk een beetje kennen, dan lijkt dat onmogelijk. Het strookt niet met de realiteit. Dat versterkt alleen maar mijn overtuiging dat er sprak is van een gebrekkige opvolging van en controle op de taalkennisvereiste. Zoals ik tijdens de hoger vermelde commissie reeds aanhaalde, heb ik berichten ontvangen van verschillende SHM’s, waaruit bleek dat ze de opvolging van de taalkennisvereiste niet terdege konden uitvoeren door personeelsgebrek.
U zou nog voor het zomerreces het ontwerpdecreet betreffende de wijziging van het sociaal huurstelsel, waarin de verhoging van de taalkennisvereiste van het taalniveau Nederlands naar A2 vervat zit, voorstellen aan de commissie Wonen. De verhoging van de taalkennisvereiste naar niveau A2 zal nog meer controle vergen, en die is nu al bijna onbestaande. Het zou dan ook – u kent ons standpunt daarover, minister – beter zijn om die taalkennisvereiste op te leggen, vooraleer men een sociale woning kan betrekken.
Hebt u van de afdeling Toezicht al tussentijdse resultaten ontvangen van het extra onderzoek? U kondigde tijdens de vorige commissievergadering immers aan dat er in maart en april al onderzoeken gepland waren en dat de eerste resultaten daarvan in mei al beschikbaar zouden zijn. Hebt u al kennis van die tijdelijke onderzoeken?
Bent u het met mij eens als ik zeg dat uw antwoord op mijn schriftelijke vragen, waaruit blijkt dat de ingebrekestellingen uit minder dan 10 procent van de sociale woonactoren voortkomen, er op wijst dat men het vanwege verschillende redenen niet te nauw neemt met de controle op de taalkennisvereiste?
Zult u ook extra personeel voorzien in de huidige sociale woonactoren en de toekomstige eengemaakte woonmaatschappijen om de opvolging en controle van de huidige en toekomstige taalkennisvereiste beter te verzekeren?
Zal er bij het taalkennisniveau A2 enkel een mondelinge taalvaardigheid of ook een schriftelijke taalvaardigheid verwacht worden? Minister Bart Somers bevestigde eerder op een schriftelijke vraag dat het enkel mondeling zou zijn. Zou een deel schriftelijk niet wenselijk zijn voor het lezen van een contract, huishoudelijk reglement, enzovoort?
En belangrijk voor ons: met een nieuw wetgevend initiatief zult u natuurlijk maar een beperkt deel van de sociale huurders vatten, maar zou het ook niet nuttig zijn en overweegt u om de taalkennisvereiste van niveau A2 ook door te voeren voor huidige huurders? Zo neen, wat houdt er u tegen om dit te doen?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijnheer D’haeseleer, ik denk dat ongeduld een zegen is, en we hebben die zegen blijkbaar allebei.
Wat uw eerste vraag betreft, heb ik in de vorige commissie al geantwoord dat de resultaten van de afdeling Toezicht eind dit jaar verwacht worden. Ik kan daar nog niet echt op vooruitlopen of uitspraken gaan doen over tussentijdse resultaten, die mogelijks een vertekend beeld geven. Dat ga ik dus ook niet doen. Conclusies of de opvolging en controle van de taalkennisvereiste door de sociale woonactoren nu al dan niet gebrekkig gebeuren, trek ik liever op basis van feiten dan op basis van vermoedens. Ik zal daarvoor dan ook wachten op de resultaten van de werkzaamheden van de toezichthouder, zoals ik dacht dat we op 25 maart in ons laatste debat over dit onderwerp trouwens reeds afgesproken hadden.
U stelt dat de verhoging van de taalkennisvereiste naar A2-niveau nog meer controle zal vergen dan het huidige A1-niveau. Daar ben ik het in alle eerlijkheid niet mee eens. Het is niet omdat er een hoger taalniveau moet worden aangetoond door de huurder, dat dit meer controle zou impliceren.
Maar zoals ik al heb aangegeven, zet ik nu eerst in op een performante controle door de afdeling Toezicht van het Agentschap Wonen-Vlaanderen, die dit jaar nog via een ad-hoccontroleonderzoek zal nagaan of er bij de sociale verhuurders een procedure aanwezig is voor de opvolging van de taalkennisvereiste en of deze procedure in de praktijk ook effectief nageleefd wordt. Ik heb ook de Visitatieraad verzocht om bij de prestatiebeoordeling van de SHM’s na te gaan welk beleid de SHM voert om ervoor te zorgen dat haar huurders binnen het daartoe vooropgestelde tijdsbestek aan de taalkennisvereiste voldoen.
Er wordt bij het A2-niveau, net zoals dat nu bij het A1-niveau het geval is, een mondelinge taalvaardigheid verwacht. Ik ben het ermee eens dat schriftelijke taalvaardigheid ook zeer belangrijk is, maar – en daar verschillen we van mening – ik zal al zeer blij zijn als we erin slagen dat vooral de samenleving, de gemeenschap, de sociale huurders onder elkaar met elkaar kunnen communiceren, of met hun buren of met de vuilnisman. Dat lijkt mij prioritair in elk geval. Ik spreek daarmee niet tegen dat kunnen lezen en schrijven ook belangrijk is, maar die mondelinge taalvaardigheid moeten we als eerste behandelen.
De doelstelling, die nog steeds dezelfde is, is driedelig: een vlottere communicatie tussen verhuurder en huurder, een vlottere communicatie tussen huurders onderling en het verbeteren van de veiligheid en leefbaarheid van de wooncomplexen. Vooral dat laatste noopt ons ertoe om hierrond verdere inspanningen te leveren. Om die doelstellingen te bereiken, verstrengen we het taalniveau. We stappen af van het basisniveau Nederlands en verwachten dat huurders bijvoorbeeld problemen inzake woonoverlast kunnen begrijpen, dat ze buren kunnen verwittigen bij onheil, dat ze kunnen communiceren met hun buren en de verhuurder, dat ze een klacht aan de verhuurder kunnen meedelen, of een klacht ten aanzien van hen begrijpen. Ze moeten elkaar ook gewoon goeiemorgen kunnen wensen, ze moeten afspraken kunnen maken, overeenkomen enzoverder. Het hoeft niet alleen negatief te zijn; ze moeten ook de leuke dingen van het samenleven kunnen beleven.
Een schriftelijke vaardigheid zou wenselijk zijn, maar dat vereisen, zou als onevenredig kunnen aanzien worden en de grondwettelijke toets, met name het recht op een behoorlijke huisvesting, niet doorstaan. Hoe belangrijk dat ook is, die mondelinge taalvaardigheid is prioritair.
De huidige taalkennisverplichting is geconcipieerd als een huurdersverplichting waaraan men moet voldoen één jaar nadat men huurder is geworden en is van toepassing op de personen die huurder zijn geworden vanaf 1 november 2017, zijnde de datum van introductie van de taalkennisvereiste. Voor de personen die voor 1 november 2017 huurder zijn geworden, gold nog de taalbereidheidsvoorwaarde, die ingevoerd is op 1 januari 2008.
We kiezen er nu voor om een strengere maatregel in het kader van de taalkennisvereiste toe te passen voor de personen die huurder worden, vanaf het invoeren van de maatregel. Ik vind dat ook niet meer dan logisch. Men kan moeilijk en cours de route van iemand die in zijn traject naar A1 zit, de spelregels veranderen en stellen dat ze aan A2 moeten voldoen. Dat zou onredelijk zijn.
Ik ben er trouwens ook van overtuigd dat we moeten blijven pushen. Ik geloof dus echt in de verhoging van het niveau van die taalvereiste. Maar ik hoop en ik reken erop dat dat ook een aanzet is om de communicatie met de buren te gaan opzetten en dat taalniveau te gaan verbeteren. Maar we moeten daar als overheid eerst de push toe geven, en dat doen we hier nu ook.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. De reden van mijn ongeduld is natuurlijk het feit dat ik op het terrein zie dat er toch weinig resultaat wordt geboekt. U had tijdens de vorige commissievergadering waarop dit ter sprake is gekomen, gezegd dat u de eerste resultaten al verwachtte in mei. U zou in maart en april al bij de eerste vijf SHM’s onderzoeken doen. Dus ik had misschien gehoopt en ook gedacht dat u toch al een aantal indicaties zou kunnen geven over die resultaten. Nu, u kiest ervoor om dit niet te doen, en dat is misschien wat jammer.
U zegt dat we conclusies moeten trekken op basis van feiten. Nu, de feiten zijn er. Slechts elf SHM’s hebben al ingebrekestellingen of boetes opgelegd. En ik denk toch dat men daaruit kan besluiten dat dit in overeenstemming is met de realiteit, als we de situatie in de verschillende SHM’s kennen. Wij staan achter uw doelstelling, maar met een gebrekkige opvolging op het terrein dreig je het door u en door ons gewilde beleid onderuit te halen, minister. En dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Ik ben er inderdaad voorstander van dat men de lat hoger legt. U zegt dat het al goed is dat men goedemorgen kan zeggen tegen de buur, en dat men samen op het speelpleintje kan gaan spelen. Dat is allemaal tof. Maar het zou ook nuttig zijn indien huurders nota’s, richtlijnen en huishoudelijke reglementen kunnen lezen. Dat bevordert toch het samenleven, en trouwens ook de integratie in de samenleving in het algemeen.
U zegt dat het feit dat we niet alleen het mondeling niveau A2 zouden hanteren en we misschien ook zouden verplichten om schriftelijk een bepaald niveau te behalen, ertoe zou leiden dat het de grondwettelijke toets niet zou doorstaan. Ik ben daar niet van overtuigd. Ten eerste hebben we dat nooit geprobeerd, en ik denk ook het er allemaal van afhangt op welke manier men die maatregelen zou motiveren. Ik ben er dus absoluut niet van overtuigd dat we die grondwettelijke toets niet zouden doorstaan indien we een schriftelijk engagement zouden vragen van die huurders.
U zegt dat we dan en cours de route de spelregels veranderen voor mensen die nu al aan een taalcursus bezig zijn. Maar ik denk dat dat inherent is aan beleid. Ik verwijs naar de zonnepanelen. Daar hebben we ook de spelregels en cours de route veranderd. Minister, als we zien welke samenlevingsproblemen er zijn, en dat die alleen maar vergroten in sociale woonwijken, dan speelt taal daar inderdaad een belangrijke rol. Als we inderdaad niet willen dat dit louter symboolpolitiek is, waarvan ik hoop dat dat niet uw bedoeling is, dan denk ik dat de handhaving en het optrekken van het niveau heel belangrijk is.
Ik weet niet of u nog altijd uw timing aanhoudt – dat is misschien een bijkomende vraag – waarbij u in mei of juni, nog voor het reces, de wijzigingen in het decreet ter behandeling voorlegt aan het parlement. Ik hoop dat we in die zin toch nog een aantal aanpassingen kunnen doen. Want ik denk dat dat in het voordeel is van zowel de SHM’s als van de sociale huurder. Anders denk ik dat het inderdaad symboolpolitiek zal blijven, en dat de effecten op het terrein minimaal zullen zijn.
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik wil toch kort meegeven dat we bij de zonnepanelen geen spelregels hebben aangepast. Er is een rechterlijke uitspraak geweest die daartoe heeft geleid, maar dat terzijde. Al is dat toch een belangrijke nuance.
De timing van dat decreet blijft wel degelijk aangehouden. Het is nog altijd de bedoeling om dat voor het zomerreces naar het parlement te sturen. Dat houden we dus aan.
Je kunt niet uit de lage cijfers afleiden dat er een gebrekkige opvolging is. Dat zullen we alleen kunnen afleiden uit het eigenlijke onderzoek. Dat lijkt mij maar logisch. De uiteindelijke doelstelling is dezelfde: we proberen natuurlijk op een pragmatische en haalbare manier te kijken wat we kunnen doen om veranderingen door te voeren op het terrein. Het is ook mijn overtuiging dat die taalkennis absoluut belangrijk is, het Grondwettelijk Hof heeft dat ook bevestigd. Dat zorgt voor het vermijden van heel wat samenlevingsproblemen, daar ben ik heilig van overtuigd.
Maar nu moeten we bekijken hoe we dat omzetten in beleid. En dan begrijp ik al die uitspraken dat daar nog meer op moet worden ingezet, dat dat niveau nog meer omhoog moet. Ik heb daar alle begrip voor. Maar ik probeer hier om aan een elastiek te trekken, in de hoop dat die niet springt en dat we iedereen meekrijgen in dat verhaal. Ik denk dat de stapsgewijze inspanningen die we nu doen, de beste methode is om dat ook effectief te realiseren. We zullen de komende maanden en jaren dan zien welke effecten dat heeft, of die opvolging inderdaad correct gebeurt en of dat inderdaad zal lukken.
Ik denk dat de doelstelling gelijk blijft, maar de aanpak is er eerder een van geleidelijkheid en pragmatische haalbaarheid, dan met sturm-und-drang. Al geef ik grif toe dat dat laatste ook meer in mijn karakter ligt dan dat eerste, maar dat terzijde.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw repliek. We kijken in ieder geval uit naar uw ontwerp van decreet dat voor het zomerreces wordt ingediend. U zegt dat we uit de lagere cijfers niet kunnen besluiten dat er een gebrekkige opvolging is. Ik ken de situatie niet in heel Vlaanderen maar ik ken bijvoorbeeld wel de situatie in mijn eigen stad, in Ninove. En daar stel ik alleen maar vast dat er geen enkele ingebrekestelling is geweest of geen enkele boete werd opgelegd. Dat geldt trouwens ook voor Aalst en Denderleeuw, eigenlijk voor de hele Denderstreek. Ook in Zottegem blijkt trouwens niet iedereen te voldoen aan de taalkennisvereisten. Ik denk toch niet dat we ellenlange studies en onderzoeken moeten afwachten om te kunnen inzien dat er inderdaad een groot probleem is qua handhaving. En als die handhaving niet op punt staat, dreigen uw wetgevende initiatieven inderdaad dode letter te blijven. En dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Maar we zullen dit samen verder opvolgen, en ik hoop dat uw Sturm-und-Drangkarakter, dat ik met u deel, er toch misschien nog voor zorgt dat er een aantal extra klemtonen zullen worden gelegd in het ontwerp van decreet dat voor het zomerreces wordt ingediend.
De vraag om uitleg is afgehandeld.