Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag gaat over het Hannah Arendt Instituut.
Minister, ik weet dat dit project u na aan het hart ligt, maar het is uiteraard ook onze taak om te controleren of elk project voor Vlaanderen een toegevoegde waarde heeft. Ik denk dat dit nu meer dan ooit onze taak is. Vandaar dat ik die vraag heb ingediend.
We weten allemaal dat u er in 2020 voor hebt gekozen om dat instituut een eenmalige startsubsidie te geven. Ik denk dat het over 235.000 euro ging. Als ik hun missie en visie lees op hun website, dan hebben zij uiteraard – ik denk dat de meesten van ons het daarmee eens zijn – een nobel streven voor ogen. Maar bij zulke thema’s en organisaties is het pluralisme van groot belang. Ik hoop dat u ook vindt dat er meerstemmigheid moet zijn en dat dit eigenlijk zelfs een evidentie is.
Dat instituut is nu ongeveer een jaar actief en ik denk dat het tijd is om een eerste balans op te maken van hun werkzaamheden en activiteiten. Ik moet toch zeggen dat ik het nog altijd moeilijk vind om die meerstemmigheid in het debat terug te vinden. Het dagelijks bestuur van die organisatie vertoont weinig ideologische diversiteit. Sommigen hebben zelfs een duidelijke politieke kleur. Maar ook de sprekers en thema’s die zij kiezen, getuigen niet echt van een heel breed spectrum. We zien ook dat bepaalde problematieken binnen het onderzoeksveld terecht worden belicht maar dat andere helemaal niet worden aangekaart. Dat vind ik heel jammer.
Een ander belangrijk element in de discussie is uiteraard de ondersteuning die vanuit de Vlaamse overheid wordt geboden. Het valt me moeilijk de toegevoegde waarde van het instituut voor de Vlaamse overheid terug te vinden. Beleidsadviezen of nieuwe baanbrekende ideeën over diversiteit, polarisering heb ik hier tot nu toe niet gezien. Wat ik wel heb gezien, is dat zij vormingen organiseren. Dat is uiteraard positief maar een aantal van die vormingen worden ook door andere partners georganiseerd. Ook daar vraag ik me af wat de meerwaarde van de organisatie dan is.
Op zich hoeft dit geen probleem te vormen. U verklaarde eerder dat u enkel die startsubsidie zou geven. Als het instituut dan nadien zelfstandig verder zou functioneren, en opleidingen zou geven die gelijkaardig zijn aan andere, dan heb ik daar geen probleem mee. Maar uit een recente opvolgvraag heb ik vernomen dat u in verdere ondersteuning zou voorzien voor het instituut. Ik heb dan ook een aantal vragen voor u, minister.
Hebt u al een evaluatie gemaakt van de startsubsidie die u hebt gegeven?
Welke concrete toegevoegde waarde heeft het Hannah Arendt Instituut tot op heden aangetoond in het kader van het Vlaamse inburgerings- en integratiebeleid? Welke beleidsuitdagingen meent u met deze bijkomende subsidiëring aan het instituut het hoofd te kunnen bieden? Voorziet u een structurele subsidiëring van het Hannah Arendt Instituut?
Minister Somers heeft het woord.
Bedankt voor uw vraagstelling, mevrouw Sminate. Ik wil eerst en vooral nog even recapituleren en duiden dat het Hannah Arendt Instituut niet een of andere obscure vzw is, maar een instituut dat tot stand is gekomen op initiatief van twee rectoren van belangrijke Vlaamse universiteiten, namelijk de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel. De beide rectoren hebben de handen in elkaar geslagen om dit Hannah Arendt Instituut mogelijk te maken. Zij doen dat omdat dat net de twee universiteiten in Vlaanderen zijn die beschikken over een academisch centrum rond stedelijkheid. Het gaat meer bepaald over het Brussels Centre for Urban Studies en het Urban Studies Institute in Antwerpen. Beide zijn gerenommeerde centra met een internationale uitstraling, gespecialiseerd in stedelijkheid en werkend op het snijpunt van stedelijkheid, burgerschap en diversiteit. Dat is een belangrijke maatschappelijke uitdaging, ook internationaal, en academisch heel boeiend om rond te werken. Zij hebben de handen in elkaar geslagen om nog sterker actief te zijn op het internationale veld, maar ook om de vertaalslag te maken tussen enerzijds hun academische werk en anderzijds de samenleving als dusdanig, om met andere woorden na te gaan hoe ze hun academische capaciteit en de studies die ze daar hebben, beter ten dienste kunnen stellen van de samenleving en de maatschappij. Dat is een eerste belangrijke contextualisering van waar we hier rond werken.
Als minister verantwoordelijk voor enerzijds binnenlands bestuur en stedenbeleid en anderzijds integratie en inburgering, kan ik, als twee zulke belangrijke universiteiten met twee zulke belangrijke kenniscentra naar mijn kabinet komen en zeggen dat ze heel graag willen samenwerken en een vertaalslag willen doen van wat ze academisch opbouwen naar de samenleving en zich ook meer ten dienste willen stellen van de samenleving, natuurlijk niet anders dan daar heel enthousiast op reageren. Dat is een eerste element.
Ten tweede moet u weten dat het Hannah Arendt Instituut vertrokken is van die twee universiteiten, maar op dit moment intense gesprekken voert met tal van andere universiteiten in Vlaanderen, onder andere de Universiteit Gent, de KU Leuven en de Universiteit Hasselt, om hen ook actief en structureel te betrekken bij de wetenschappelijke adviesraad. Als ze daarin slagen, wordt het Hannah Arendt Instituut eigenlijk een samenwerkingsverband van maar liefst vijf Vlaamse universiteiten – om niet te zeggen: alle Vlaamse universiteiten – die op dat moment de handen in elkaar slaan om samen te werken rond dat boeiende thema van stedelijkheid in Vlaanderen, met Vlaanderen als een van de regio's die al het langst in de geschiedenis verstedelijkt zijn, en diversiteit en burgerschap.
Er vond een financiële en inhoudelijke controle plaats van de opstartsubsidie door het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB). Daaruit blijkt dat de vooropgestelde doelstellingen zoals aangegeven in het projectvoorstel, ruim werden behaald. Er werden onder meer drie onderzoekslijnen opgestart die resulteerden in drie rapporten met aanbevelingen.
Het eerste rapport over buddyprojecten is al ontsloten. Daarbij werd op zoek gegaan naar de ingrediënten voor een succesvolle relatie tussen vrijwilliger en nieuwkomer. U weet dat wij in het integratiebeleid van de Vlaamse Regering maar ook in andere beleidsdomeinen heel hard inzetten op en geloven in die buddywerking. Het instituut heeft daarover een beleids- en praktijkrapport opgesteld dat de basis vormt voor vormingen over het opzetten van buddytrajecten voor nieuwkomers.
De twee andere rapporten, namelijk ‘politie in een superdiverse samenleving’ en ‘polarisatie tegengaan en verbinding zoeken in een online-omgeving’ zullen nog voor deze zomer worden ontsloten.
Het Hannah Arendt Instituut heeft naast deze drie onderzoekslijnen nog heel wat andere dingen gedaan in samenwerking met partners. Ik geef enkele concrete voorbeelden. Het eerste voorbeeld is de EDUbox Wij-zij-denken. Deze EDUbox is een educatief en interactief concept om jongeren te laten oefenen in het omgaan met meningsverschillen.
Ze hebben daarvoor samengewerkt met de VRT, Mediawijs, het Vlaams Vredesinstituut en de vzw Tumult. Dit pakket is specifiek ontwikkeld voor het onderwijs, maar kan ook inspirerend zijn voor andere organisaties. Deze actie was een enorm succes: na een week werd de box al 1200 keer besteld.
Een tweede voorbeeld is de samenwerking met de Koninklijke Belgische Voetbalbond. Die heeft het Hannah Arendt Instituut gevraagd om wetenschappelijke ondersteuning te geven bij het project ‘Belgian Red Courts’.
Het project heeft als doel om de sociale cohesie te verbeteren rond vernieuwde voetbalpleintjes over heel België. Het Hannah Arendt Instituut zorgt voor een wetenschappelijk kader en voor ondersteuning bij de vorming van de coaches die de buurtwerking invulling geven.
Ten derde wordt samen met het Agentschap Integratie en Inburgering een e-learning modulereeks ontwikkeld om de eigen medewerkers, lokale besturen en inburgeraars te ondersteunen bij het omgaan met onlinepolarisering.
Daarnaast hebben de ‘table talks’ en lezingenreeksen van het Hannah Arendt Instituut een groot bereik. Aan de vijf lezingen van het Hannah Arendt instituut namen 3000 deelnemers live deel. Daarnaast werden deze lezingen nog 16.000 keer volledig bekeken via verschillende platformen.
Tot nu toe werden er twee ‘table talks’ over onderwijs en buddywerkingen georganiseerd. Daarbij waren er 800 live deelnemers, nog eens 1100 mensen keken uitgesteld.
De website van het Hannah Arendt Instituut kent sinds de lancering bijna 100.000 page views.
Ook mediabedrijven willen meer inzetten op de vertaalslag van de academische wereld naar de bredere samenleving. Ook hier hebben zij enkele mooie acties gerealiseerd in samenwerking met partners. Ik denk dan aan de podcastreeks ‘Gemene delers’ over wat mensen verbindt in extreme tijden en die werd gemaakt in samenwerking met Knack. De reeks is al meer dan 12.000 keer gedownload. Met De Standaard werd een succesvolle podcastreeks gemaakt over complottheorieën. Het Hannah Arendt Instituut werd vorige week ook zelf gecontacteerd door Radio 1 om een podcastreeks op te starten over democratische vernieuwing.
Ik stel vast dat het Hannah Arendt Instituut zijn doelstellingen in 2020 heeft overtroffen. Na de opstartsubsidie geef ik inderdaad verdere ondersteuning. De bijkomende subsidie heeft betrekking op de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021. Het gaat over een bedrag van 236.940 euro.
Als ik zie waarop ze inzetten, namelijk de praktische vertaling van stedelijkheid, burgerschap en diversiteit, en als ik zie met wie ze allemaal samenwerken, onder andere alle Vlaamse universiteiten, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, het Vlaams Vredesinstituut, de VRT, Radio 1 en de politiediensten, dan denk ik dat we het Hannah Arendt Instituut ook in de toekomst verder moeten ondersteunen. Zo kunnen we van Vlaanderen ook op deze punten, namelijk hoe we stedelijkheid koppelen aan burgerschap in een diverse omgeving, een echte referentie maken. Zij slagen erin om hun academische werk te vertalen en in dienst te stellen van de bredere samenleving. Ik vind dat echt een voorbeeld van een zeer krachtig project waar ik heel veel sympathie voor heb. Ik geloof ook echt dat dit de manier is waarop we de academische wereld en samenleving op een constructieve manier moeten laten samenwerken.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Ik heb ook helemaal niet gezegd of bedoeld dat het een obscure organisatie zou zijn. Op zich vind ik het zelfs lovenswaardig dat u probeert om initiatieven te ondersteunen die het Vlaamse beleid kunnen verrijken maar in dit geval zie ik nog niet meteen de meerwaarde ten aanzien van andere organisaties. De initiatieven die zij nemen, zien we ook bij andere organisaties. Zo organiseert het Agentschap Integratie en Inburgering vormingen over samenleving en diversiteit of wordt de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten ondersteund voor de aanpak van radicalisering. U geeft voorbeelden die heel waardevol zijn en die ik apprecieer maar ik zie niet in waarom reeds bestaande gesubsidieerde organisaties die niet zouden kunnen realiseren.
De afgelopen weken hebben toch wel aangetoond dat we moeten teruggaan naar de essentie op het vlak van subsidiëring en dat geldt ook voor uw beleidsdomeinen Integratie en Inburgering. Als minister zou u moeten focussen op enerzijds een kwaliteitsvol inburgeringsbeleid en anderzijds het stimuleren van de weg naar werk. Al wat daar niet onder valt, moeten wij als parlementsleden in vraag durven te stellen.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Ik dank mevrouw Sminate voor deze opvolgvraag, als opvolging van mijn vraag om uitleg een aantal weken geleden over het Hannah Arendt Instituut.
Mevrouw Sminate, u drukt het allemaal iets voorzichtiger uit dan ikzelf maar ik denk dat het duidelijk is dat dit een propagandavehikel is van minister Somers – ik heb hem dat ook gezegd – dat met belastinggeld is gesubsidieerd en dat hij gebruikt om zijn ideologie en zijn ideeën uit te dragen. Het is dan geen obscure vzw zoals minister Somers zegt, ik had eraan willen toevoegen: geen obscure vzw zoals Let’s Go Urban, maar het is en blijft een propagandavehikel dat trouwens ook behoort tot dat fameuze wij-zij-netwerk waar ook het Vredesinstituut, het Agentschap Integratie en Inburgering, de stad Mechelen en de Kazerne Dossin toe behoren. Allemaal hetzelfde soort organisaties die dezelfde ideologie van diversiteit en multikul uitdragen zoals dus ook dit Hannah Arendt Instituut.
Mevrouw Sminate, u hebt aan het begin correct gezegd, in navolging van mijn vraag toen, dat de ideologische diversiteit natuurlijk zeer ver te zoeken is en omgekeerd evenredig is met de diversiteitspropaganda – het gaat dan over de etnisch-culturele diversiteit. Men zal daar namelijk geen mensen vinden, geen sprekers die tot de ideologie van de N-VA of het Vlaams Belang behoren. Het zijn allemaal diezelfden: Herman Van Goethem, Christophe Busch, Nadia Fadil. Herinner u haar uitspraak ‘Fuck Flanders’. Herman Van Goethem vindt dat ons aula’s te wit zijn en is een anti-blanke racist. En dan is er nog Anya Topolski – linkser vind je niet – en nog een aantal mensen die met een beetje goede wil als centrumlinks zouden kunnen worden betiteld maar dus niemand van N-VA- of Vlaams Belang-signatuur.
Ik heb toen ook gevraagd waarom geen van de vijf sprekers voor de lezingenreeks kan worden gecatalogeerd als behorend tot het ideologisch spectrum ergens tussen de N-VA en het Vlaams Belang. Die vraag heb ik toen gesteld maar daar is niet eens een antwoord op gekomen. Dat is dus veelzeggend. Doek dat Hannah Arendt Instituut op en geef dat belastinggeld aan onze eigen mensen, die kunnen dat veel beter gebruiken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik dank collega Sminate voor de vraag en minister Somers voor het antwoord.
Collega Sminate, ik ben wel een beetje geschrokken door de toon van de vraag die u naar voren schuift. U zegt dat we een jaar bezig zijn met het Hannah Arendt Instituut, dat we daar een opstartsubsidie aan hebben gegeven en dat er nu moet worden geëvalueerd, maar uw evaluatie ligt eigenlijk al vast. U hebt al beslist dat het eigenlijk niet op zijn plaats is en dat we daar dat geld niet aan moeten geven.
Ik vind dat opmerkelijk. Ik zou vragen dat, als er evaluaties plaatsvinden, we die niet enkel en alleen doen op basis van een verklaring van u en dan een antwoord van de minister daarop, en dan finaal de conclusie. Ik zou dan toch de hoop hebben dat het beleid in Vlaanderen iets ernstiger en iets diepgaander gevoerd wordt en dat als de Vlaamse Regering het een jaar geleden de moeite vond om erin te investeren, we niet na een jaar denken dat we eens met de natte vinger gaan bepalen wat de meerwaarde is. Bovendien denk ik dat dit net het type organisatie is dat geen heilige gralen naar voren schuift, maar dat pragmatische oplossingen op het terrein probeert te vinden en vanuit academische expertise de vertaalslag naar de samenleving maakt voor de uitdagingen die er zijn. Ik weet dat sommigen denken dat alleen met het Vlaams Belang aan de macht te laten komen, die uitdagingen morgen opgelost zullen zijn. Ik vrees dat dat niet het geval is. Ik vrees dat samenleven iedere dag opnieuw werk verzetten is. En dus is het een goede zaak dat het beleid investeert in instellingen en mensen die die de handschoen opnemen om te kijken hoe we als samenleving stappen vooruit kunnen zetten.
Onze steun hebt u dus, minister, uiteraard met kritische controle. Dat is de rol van ieder parlementslid. Maar die kritische controle moet wel open-minded zijn, en niet een die al de finaliteit van de vraagstelling in zich houdt.
De heer Ongena heeft het woord.
Ik moet zeggen dat ik toch een beetje gechoqueerd ben door het einde van de tussenkomst van de heer Van Rooy, die eigenlijk zegt dat je het geld aan onze eigen mensen moet geven. Dus de mensen van het Hannah Arendt Instituut beschouwt hij niet als onze mensen. Als ik dan zijn betoog hoor, zijn ze geen deel van onze mensen, omdat ze zijn ideeën niet delen. Hij zegt dat het allemaal links gespuis is – zo noemt hij ze net niet, maar het komt er in feite op neer: het zijn allemaal linkse mensen. Dus dat zijn ‘onze mensen’ dan niet. Dat is natuurlijk een zeer gevaarlijk betoog. Het ontmaskert nog maar eens wat de ware bedoelingen zijn.
Los daarvan denk ik dat de minister heel duidelijk heeft gemaakt dat het Hannah Arendt Instituut een zeer waardevolle bijdrage levert aan een van de belangrijkste maatschappelijke uitdagingen waar we voor staan, namelijk een antwoord bieden op die polarisering, binnen onze rechtsstaat, binnen onze grondrechten die we kennen, onder andere de vrijheid van meningsuiting. Dat is echt een belangrijke taak voor ons, als politici, om dat te doen. De expertise van het Hannah Arendt Instituut is dus zeer welkom. Ik heb begrepen dat ze bijvoorbeeld al zeer waardevol werk hebben geleverd bij het uitwerken van het buddytraject, dat toch een cruciaal onderdeel wordt van het nieuwe inburgeringstraject. In essentie is dat er bijvoorbeeld op gericht om nieuwkomers richting een job te begeleiden.
Ik kijk dus ook met heel veel belangstelling uit naar hun rapport dat in de pijplijn zit, rond hoe we bijvoorbeeld een duidelijk antwoord kunnen geven op online haat, want dat is ook echt wel nodig. Ik volg de minister in dezen dat dit echt wel een waardevol instituut is. En wat ons betreft, zijn de middelen die daarin worden gestopt, absoluut geen weggegooid geld, veeleer integendeel.
Minister Somers heeft het woord.
Ik moet ook wel zeggen dat ik een klein beetje verbouwereerd ben over de analyse die wordt gemaakt.
Mevrouw Sminate, u zegt dat het mijn taak als minister van Inburgering is om ervoor te zorgen dat mensen inburgeren en om hen zo snel mogelijk aan een job te helpen. Ik probeer dat te doen. Ik denk dat ik op dat punt, sinds het begin van mijn ministerschap, met het agentschap een hele weg heb afgelegd. Ik ga geen historisch perspectief creëren, maar er is een hele weg afgelegd. U mag niet vergeten dat ik niet alleen minister van Inburgering ben. Ik ben als minister ook verantwoordelijk voor het stedenbeleid in Vlaanderen. Ik ben ook verantwoordelijk voor het integratiebeleid in Vlaanderen. Ik ben ook verantwoordelijk voor de lokale besturen in Vlaanderen.
Dit instituut gaat niet over het begeleiden van nieuwkomers. Dit instituut werkt op de driehoek stedelijkheid, diversiteit en burgerschap. En elk van die drie componenten behoort tot mijn kerncompetenties als minister. Als dan twee hoogstaande maatschappelijke academische instituten, topinstituten van twee van onze beste universiteiten, die beide een ijzersterke internationale reputatie hebben om studies te maken rond stedelijkheid, de handen in elkaar slaan, dan is elke Vlaamse Regering daar enthousiast over. Alleen al over dat feit is ze al enthousiast. Als die ten tweede zeggen dat ze in hun academische toren zitten en daar goed werk doen, maar dat ze dat meer willen vertalen en meer ten dienste willen stellen van Vlaanderen, dan is een Vlaamse Regering daar enthousiast over en werkt ze daaraan mee.
Die raad van bestuur bestaat uit drie organisaties, namelijk de Universiteit Antwerpen, de Vrije Universiteit Brussel en de stad waar ze verblijven, die halverwege ligt, namelijk de stad Mechelen. De wetenschappelijke raad bestaat in de eerste plaats uit academici. Ik ga toch niet bepalen welke professor urbane studies de meest geschikte is en welke niet? Dat gaan nu net die twee universitaire instellingen wel doen. Als we daarmee gaan beginnen in Vlaanderen, om aan etikettenkleverij te doen, dan huiver ik. Professor Stijn Oosterlynck, wat is dat voor iemand? Is dat een linkse? Is dat een rechtse? Gaan we mensen zo beoordelen in Vlaanderen? Gaan we academici zo bekijken? Pieter Ballon, gerenommeerd bij iedereen, wordt door de Vlaamse Regering mee betrokken in het uitbouwen van het digitale Vlaanderen. Hij is een internationale topexpert op het gebied van digitalisering en stedelijkheid. Moeten we daar een etiket op kleven? Recent is Leo Neels opgenomen in de wetenschappelijk raad, vanuit zijn expertise. Moeten we daar een etiket op kleven? Gaan we in Vlaanderen zo functioneren? Ik revolteer daartegen. Ik ben het daar niet mee eens.
We zijn een verstedelijkte regio, al zevenhonderd jaar. Samen met Noord-Italië zijn we de eerste verstedelijkte regio in Europa. Dat brengt uitdagingen met zich mee. Deze twee universitaire instellingen zitten dat te bekijken in hun universiteiten en zeggen dat ze dat naar de samenleving willen brengen en ook willen proberen om de andere universiteiten, die weliswaar niet zo’n uitgewerkt instituut hebben rond stedelijkheid, maar die ter zake ook deelonderzoeken doen, daar actief bij te betrekken: Leuven, Hasselt, Gent. Op zo’n moment moet je toch zeggen dat dat fantastisch is? We krijgen hier een sterk academisch netwerk in Vlaanderen. We gaan daar toch mee in zee? Als we daar een beroep op kunnen doen, gaan we daar toch aan meewerken?
Ik ben daarin niet alleen. Ook de minister van Binnenlandse Zaken is daar op werkbezoek geweest en is op dit moment samen met het instituut aan het kijken hoe het instituut een meerwaarde kan zijn voor haar werking.
Het is heel duidelijk dat dit een uniek samenwerkingsverband is, dat we alleen maar kunnen toejuichen in Vlaanderen. Dat zij daarvoor in Mechelen terechtkomen, daar kan ik als titelvoerend burgemeester natuurlijk blij om zijn, maar het is toch niet omdat het in Mechelen gevestigd is, dat men alleen al daarom moet zeggen dat het raar of merkwaardig is?
Ik denk dat we dat verder moeten laten doorgroeien. We hebben daar een unieke samenwerking die ons op heel veel beleidsdomeinen kan helpen. De concrete studies die zij aan het doen zijn, hebben wel degelijk een meerwaarde. Vlaanderen wil inzetten op buddywerking, en niet alleen binnen mijn bevoegdheid, maar ook in andere bevoegdheden. Dan is het toch fantastisch dat daar een ernstig onderzoek naar gebeurt? Wat zijn de randvoorwaarden, wat zijn de valstrikken, wat is het potentieel dat zich daarin kan aanbieden? We vragen aan het instituut om ons daarin te helpen. En de reactie zie je op het terrein. Hoeveel gerenommeerde instellingen gaan niet op zoek naar het Hannah Arendt Instituut, om er samenwerkingen mee op te zetten? Ik ben daar heel blij mee, als die instelling breder kan gaan en meer kan werken.
We gaan toch niet in een wereld vervallen waarbij we, als er op de universiteiten lezingen worden gehouden, gaan kijken wie daarnaartoe komt en welk etiketje we misschien op die persoon kunnen kleven? Daar doe ik als minister niet aan mee. Dat weiger ik pertinent. Ik vind dat dat een academische vrijheid is. We hebben die academische vrijheid net nodig. Dat maakt Vlaanderen net sterk. Dat is een diversiteit aan meningen, maar dan academische meningen. Niet alles is ideologisch divers. Er zijn ook andere academische discussies, gelukkig maar, dan louter ideologische discussies die daar spelen. Dan denk ik dat dat een interessant iets is, tenzij men zegt: ‘Rond burgerschap, stedelijkheid en diversiteit is er in Vlaanderen eigenlijk niet veel te doen. Daar moeten we ons niet zozeer mee bezighouden. Laat die academici maar in hun ivoren toren zitten. En als die willen samenwerken, dat ze hun plan trekken.’ Dat is niet mijn houding. Ik ondersteun dat voluit. Ik vind dat heel waardevol. Ik vind dat ook heel waardevol in de beleidsondersteuning.
U moet weten dat elke minister in Vlaanderen academische netwerken heeft die hem ondersteunen. Maar vaak moeten we het zelf vragen. We moeten zelf aan de academische wereld vragen wie ons gaat steunen. Hier komt de universitaire wereld zelf naar ons om ons te helpen. Dan kunnen we toch niet anders zeggen dan: ‘Oké, we zijn daar blij mee, we vinden dat fantastisch en we ondersteunen dat.’
Een subsidiebeleid waar men de link legt naar private organisaties die we steunen, vind ik hier eigenlijk niet op zijn plaats. We zitten hier met universitaire en academische instellingen, waar de besten van onze studenten doctoreren, waar onze professoren werken, waar men studies doet die internationaal gevalideerd worden. De Vrije Universiteit Brussel (VUB) heeft daarin een internationale reputatie. Antwerpen is die volop aan het opbouwen. We moeten er toch alleen maar blij over zijn dat dat bestaat in Vlaanderen. Dat kunnen we toch alleen maar ondersteunen. Ik deel de terughoudendheid en de kritiek hier – met heel veel respect – niet. Ik geloof dat dit een instituut is dat verder zal groeien, dat zich zal verbreden, dat zijn netwerk nog sterker zal maken en dat een absolute meerwaarde kan zijn in Vlaanderen, een verstedelijkte regio die kampt met de uitdagingen stedelijkheid, burgerschap en de diversiteit die dit met zich meebrengt, en die daar ook antwoorden op moet formuleren.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Ik wil eerst en vooral reageren op de kritiek van mijn goede collega Vaneeckhout. Ik heb de werkzaamheden van die organisatie op de voet gevolgd. Ik geef hier weer wat mijn indrukken zijn na een jaar werking. Maar ik ben net diegene die een evaluatie vraagt. Ik heb nooit gepretendeerd dat ik in een vraag om uitleg van vijf minuten die evaluatie kan maken. Ik zeg gewoon dat dit dringend nodig is. Minister, u doet heel erg uw best om mij te overtuigen en u doet dat op een heel passionele manier. Ik heb heel veel respect voor hoe u dat doet. Ik zie een instituut dat ideologisch heel weinig divers is. Ik zeg helemaal niet, minister, dat u moet bepalen wie daarin moet gaan zetelen. Maar we kunnen toch niet anders dan toegeven dat de leden en de sprekers die we tot hiertoe hebben zien passeren, toch niet echt getuigen van heel veel meerstemmigheid. Dat is wat ik zeg. Daarnaast zeg ik ook dat de voorbeelden van hun werkzaamheden die u aanhaalt, niets bijbrengen dat bijvoorbeeld een agentschap of andere organisaties die we al steunen, niet zouden kunnen doen. Ik kijk uit naar een eventuele evaluatie van hun werkzaamheden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.