Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over mishandeling van pleegkinderen
Vraag om uitleg over de screening en opvolging van (kandidaat-)pleeggezinnen naar aanleiding van een geval van mishandeling van pleegkinderen
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik had een vraag omdat de artikels die nog niet zo lang geleden in de pers zijn verschenen, wel tot de verbeelding spreken. En dat is eigenlijk de nachtmerrie van elke ouder en van elke pleegouder, en vooral van elk kind dat al in een verontrustende opvoedingssituatie zit, en daarom uit zijn eigen gezinscontext wordt genomen en ergens anders wordt geplaatst, om daar dan te worden mishandeld en niet te worden geloofd. Dat is de definitie van de absolute nachtmerrie die wij hier beschrijven.
De kop van het artikel in De Standaard waarover ik het net had was ‘‘Ouders van het jaar’ veroordeeld voor jarenlange mishandeling’. Dat ging dan over die pleegouders. Het koppel waarover het gaat, is een koppel uit Ieper, veroordeeld voor de mishandeling van hun twee pleegkinderen die ze vijftien jaar lang onder hun hoede hadden. De bal ging aan het rollen toen de pleegkinderen, ondertussen 24 en 23 jaar oud, naar de rechter stapten tegen hun voormalige pleegouders.
Opvallend in de zaak is het feit dat de pleegouders een strafblad hadden vanwege eerlijkheidsmisdrijven en vermogensdelicten. In principe hoeven pleegouders geen blanco strafblad te hebben zolang ze geen veroordeling hebben opgelopen die verband houdt met kinderen. Daarnaast is het vooral opmerkelijk en zorgwekkend dat de mishandeling vijftien jaar heeft kunnen plaatsvinden en dat niemand van de betrokken pleegzorgorganisatie de problematiek heeft opgemerkt en heeft ingegrepen.
Pleegzorg is een heel belangrijke schakel in de jeugdhulp. We moeten uiteraard garanderen dat kinderen die in de pleegzorg geplaatst worden, op een veilige en geborgen plek terechtkomen wanneer ze uit hun gezin worden gelicht. Minister, ik begrijp dat het nulrisico niet bestaat. En dat is ook iets wat ik altijd herhaal, ook al is dat waarschijnlijk niet altijd een welkome boodschap. Maar als het gaat over vijftien jaar lang mishandelingen ondergaan en niet geloofd worden, dan spreken we niet meer over het feit dat we het nulrisico niet kunnen vermijden, maar dan zit er ergens een systeemfout.
Minister, welke acties zult u ondernemen, in samenspraak met Pleegzorg Vlaanderen, om te voorkomen dat dit soort situaties nog kan plaatsvinden? Ik weet dat dit niet simpel is en ik vraag u dus niet het onmogelijke, maar ik vraag wel wat we nog extra kunnen doen om ervoor te zorgen dat dit nooit meer gebeurt.
Dan brandt op ieders lippen dezelfde vraag, en Pleegzorg West-Vlaanderen zal zich daar ook over hebben gebogen. Ik weet dat er de maandag na de veroordeling in de rechtbank en het verschijnen van het artikel overleg is geweest tussen Pleegzorg Vlaanderen en de verschillende pleegzorgorganisaties, met op de agenda de vraag hoe het komt dat ze dit niet hadden gezien. Die vraag wil ik ook aan u stellen.
Potentiële pleegouders moeten geen blanco strafblad hebben, maar mogen niet veroordeeld zijn voor feiten waarbij kinderen betrokken zijn. De vraag rijst naar aanleiding van dit incident of dit heroverwogen moet worden en of er verstrengd moet worden. Heeft dat zin, heeft dat nut? Ik weet het niet. Het is een open vraag aan u.
Wat is er uit het overleg met Pleegzorg Vlaanderen gekomen?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, twee pleegouders uit Zillebeke zijn in beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf en geldboete voor de jarenlange mishandeling van hun pleegkinderen. Ontoelaatbare straffen, fysiek geweld, diefstal, verwaarlozing en ontbering: dat is wat de kinderen jarenlang hebben moeten doorstaan toen ze in het pleeggezin verbleven. En dan rijst vanzelfsprekend de vraag: hoe kan het dat dit misbruik jarenlang onopgemerkt is gebleven?
In het arrest wordt duidelijk verwezen naar Pleegzorg Vlaanderen dat faalde in zijn opdracht: “Minstens kunnen hoe dan ook vragen gesteld worden bij de plaatsing van kwetsbare kinderen bij pleegouders die elk een zeer ongunstig strafrechtelijk verleden hebben, onder meer wegens eerlijkheidsmisdrijven en vermogensdelicten.”
Ik stel de vragen aan u bewust zeer open, omdat ik denk dat mogelijk verschillende paden tot oplossingen kunnen leiden en antwoorden kunnen bieden. Hoe is dit kunnen gebeuren? Wat wilt u veranderen opdat dit in de toekomst niet meer kan gebeuren of opdat we op zijn minst de kans dat dit kan blijven gebeuren, zo klein mogelijk maken?
De inleiding is al voor een groot stuk gegeven door de twee vorige sprekers. Aanleiding zijn de berichten in de media over een ernstig geval van kindermishandeling in de context van een pleeggezin. Het feit dat de pleegouders een strafblad hadden, werd zowel door de pleegkinderen als door het hof van beroep aangeklaagd als een nalatigheid van de dienst Pleegzorg. Mensen met een strafblad worden niet systematisch uitgesloten van de mogelijkheid om pleegouder te worden, zolang de voorbije veroordeling geen verband houdt met kinderen.
Wat ook frappant is, is de lange periode dat de kindermishandeling kon duren. Het is moeilijk om in te beelden hoe deze situatie vijftien jaar lang kon aanhouden, terwijl er volgens Pleegzorg West-Vlaanderen wel regelmatig huisbezoeken zijn geweest door pleegzorgbegeleiders.
In het decreet Pleegzorg zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot de screening van pleegouders. Het decreet Pleegzorg bepaalt de voorwaarden waaraan een kandidaat-pleeggezin moet voldoen om na de screening een attest te verkrijgen. Hoe kunnen in het kader van deze screeningsprocedure sneller alarmsignalen worden opgemerkt? Hoe reageert u op de kritiek van de slachtoffers dat de pleegouders in kwestie nooit in aanmerking hadden mogen komen wegens hun specifieke strafrechtelijke verleden?
Hoe worden de pleeggezinnen die beschikken over een attest, opgevolgd doorheen de pleegzorgsituatie? Op welke manier wordt er gegarandeerd dat niet enkel bij het afleveren van het attest pleegzorg, maar ook doorheen de pleegzorgsituatie, die vaak jaren duurt, pleeggezinnen voldoen aan de voorwaarden en kinderen en jongeren een warme en stabiele gezinscontext kunnen bieden?
Op welke manier worden pleegkinderen hier zelf bij betrokken? Hoe kunnen zij worden gehoord?
Wanneer Pleegzorg Vlaanderen of het agentschap Opgroeien signalen bereiken, welke acties worden er dan ondernomen?
Hoe kan er meer betrokkenheid gecreëerd worden met de ruimere context, bijvoorbeeld de school, en kunnen en moeten signalen sneller worden gemeld en opgevolgd?
Het decreet bepaalt dat een dienst voor pleegzorg te allen tijde een attest kan intrekken, indien die oordeelt dat het pleeggezin niet langer voldoende draagkracht heeft. Hoeveel attesten werden de voorbije drie jaar ingetrokken op basis van deze bepaling? Wat waren de redenen? Het decreet stelt dat deze mogelijkheid bestaat ingeval het gezin niet langer voldoende draagkracht heeft. Is er nood aan uitbreiding van deze bepaling?
In het verleden bleek bij netwerkplaatsing de termijn van zes weken voor het afleveren van het attest vaak een probleem. Is dit nog steeds zo? Hoe kan dit worden ondervangen zodat voor de betrokken kinderen er de nodige garanties zijn?
Welke afspraken hebt u concreet gemaakt met Pleegzorg Vlaanderen en het agentschap Opgroeien met betrekking tot verder onderzoek van deze zaak, zodat in de toekomst dergelijke schrijnende situaties kunnen worden vermeden?
Zijn er in casu aanwijzingen dat er nog andere actoren op de hoogte waren van de omstandigheden waarin deze pleegkinderen opgroeiden, zoals de school?
Waren Pleegzorg Vlaanderen en het agentschap Opgroeien ervan op de hoogte dat de pleegkinderen enkele jaren geleden hun zaak hebben bepleit voor de rechtbank, maar daar niet geloofd werden? Wat is er toen ondernomen vanuit Pleegzorg Vlaanderen en het agentschap?
Zijn er recente en accurate gegevens met betrekking tot de werkdruk bij de pleegzorgbegeleiders? Welk beeld geven die? Hoe reageert u daarop?
Minister Beke heeft het woord.
Uiteraard, en terecht, zijn we verontwaardigd door een situatie waarin pleegouders veroordeeld worden voor mishandeling. Dit moet ons ertoe aanzetten om een eerlijke analyse te maken van wat gebeurd is en welke lessen we eruit kunnen trekken om te vermijden dat dit zich in de toekomst nog voordoet.
In dat opzicht is het ook belangrijk om nog even te duiden dat de pleegzorgsituaties waarvan sprake zich in hoofdzaak afgespeeld hebben vóór 2014. Dat is belangrijk omdat zowel het decreet Pleegzorg, dat in werking trad op 1 januari 2014, als het decreet Integrale Jeugdhulp, dat in werking trad op 21 februari 2014, als een van de ambities hadden om de kwaliteit van de pleegzorg in Vlaanderen te verhogen, zowel op het vlak van de screening en de begeleiding als inzake de mogelijkheden om het aanbod te differentiëren en te combineren.
Uit de uitvoerige evaluatie die in 2017 over de pleegzorgregelgeving werd gemaakt, blijkt dat we die ambitie globaal ook waarmaken. Los daarvan merken we dat iedereen die van dichtbij of iets verder betrokken is bij deze zaak, zich geraakt voelt en zich mobiliseert om de analyse te maken en te kijken wat er verbeterd kan worden.
Pleegzorg West-Vlaanderen voert een intern onderzoek naar de situatie en kijkt waar procedures verscherpt en bijgesteld moeten worden. De dienst zal daarbij ook met de betrokken ex-pleegkinderen in gesprek gaan, zowel in functie van de interne evaluatie alsook om te verkennen of het wenselijk is om in het kader van nazorg en herstel acties ten aanzien van de ex-pleegkinderen te ondernemen.
Het agentschap Opgroeien heeft onmiddellijk Zorginspectie ingeschakeld, met een dubbele opdracht. Via een dossieranalyse willen we een goed en objectief zicht op de situatie krijgen, zowel over signalen en bezorgdheden die eventueel geuit zijn tijdens de begeleiding, als over de inhoud van het dossier van het pleeggezin. Ten tweede zal Zorginspectie ook de procedures van de dienst voor pleegzorg analyseren. Onder meer de screening, de begeleiding van langdurende pleegzorgsituaties, de mogelijkheid voor pleegkinderen om een beroep te doen op vertrouwenspersonen en steunfiguren en het klachtenbeleid zullen hierbij aan bod komen.
Ook op het Vlaamse niveau zullen we in overleg tussen Opgroeien, de diensten voor pleegzorg en Pleegzorg Vlaanderen acties opzetten om te kijken waar we structureel zaken kunnen verbeteren en hoe we goede praktijken tussen de diensten beter kunnen ontsluiten. We zullen hiervoor voortbouwen op de bestaande praktijk van structurele thematische intervisie tussen de diensten. We komen hier in het antwoord op de verdere vragen nog op terug.
We zullen ook vragen dat op basis van de eigen bevindingen van Pleegzorg West-Vlaanderen en het rapport van Zorginspectie, een casusintervisie wordt georganiseerd over de diensten heen om gezamenlijk uit de situatie te leren.
Met het Pleegzorgdecreet en zijn uitvoeringsbesluit werd de screeningsprocedure geëxpliciteerd. Daarbij wordt rekening gehouden met een aantal criteria.
Ten eerste moeten alle meerderjarige gezinsleden van een kandidaat-pleeggezin een recent uittreksel uit het strafregister volgens model 2 aan de dienst voor pleegzorg voorleggen, waaruit blijkt dat in hoofde van deze personen geen elementen bestaan die onverzoenbaar zijn met pleegzorg.
Ten tweede heeft het pleeggezin voldoende draagkracht om het pleegkind of de pleeggast een stabiel leefklimaat te bieden.
Ten derde worden de leden van het kandidaat-pleeggezin of het pleeggezin betrokken bij de kandidaatstelling door het kandidaat-pleeggezin of het pleeggezin.
Het Pleegzorgdecreet introduceerde het pleegzorgattest dat op basis van een gemotiveerde beslissing al dan niet wordt uitgereikt.
De diensten hebben zich de voorbije jaren zodanig georganiseerd dat ze gezamenlijke, thematische intervisiemomenten houden, waar bijvoorbeeld ervaringen en goede praktijken inzake screening worden gedeeld. We vragen de diensten om binnen dit onderwerp een aantal elementen te verdiepen zodat de screeningsactiviteiten nog kunnen worden verbeterd.
De pleegzorgbegeleiding volgt de pleeggezinnen op. Die begeleiding heeft betrekking op de pleegkinderen of -gasten, de pleeggezinnen en de biologische ouders. De observaties en gesprekken die tijdens die begeleiding plaatsvinden, leiden tot een systematische evaluatie van de pleegzorgsituatie. Dat gebeurt jaarlijks voor perspectiefbiedende pleegzorg en halfjaarlijks voor perspectiefzoekende pleegzorg.
De evolutie van het pleegkind, de relaties met de natuurlijke ouders maar ook wijzigingen in de draagkracht en de situatie van het pleeggezin komen hierbij aan bod. De stem van de pleegkinderen wordt in de begeleiding en de evaluatie in principe gehoord.
Bij maatschappelijke noodzaak of gerechtelijke jeugdhulp volgt een consulent van respectievelijk het ondersteuningscentrum jeugdhulp of de sociale dienst de pleegzorgsituatie op.
Het is belangrijk dat bij de begeleiding en de evaluatie maximaal een vierogenprincipe wordt geïnstalleerd, waar de pleegzorgbegeleider samen met zijn team, een coach en desgevallend de consulent gedeeld kijken naar situaties. De wijze waarop dit vierogenprincipe wordt waargemaakt, zal ook voorwerp uitmaken van het traject dat Opgroeien verder met de diensten zal lopen.
Bij signalen van kindermishandeling of vermoedens van verontrusting ligt de verdere aanpak enerzijds bij de diensten zelf die binnen hun kwaliteitsbeleid procedures moeten hebben om gepast op klachten en signalen te reageren. Dit moet zowel reactief zijn, als aanleiding geven tot reflectie en desgevallend aanpassing van de eigen werking.
Anderzijds kan ook steeds melding gedaan worden bij Jongerenlijn, de klachtenlijn van Opgroeien voor jeugdhulpsituaties. Een melding of klacht kan aanleiding geven tot een audit door Zorginspectie. Afhankelijk van de situatie en de resultaten van de audit kan Opgroeien een scala aan acties ondernemen: van een remediërend gesprek en een verbetertraject met een opvolginspectie, over een aanmaning tot de intrekking van de vergunning als de ultieme remedie.
Het spreekt vanzelf dat ook de pleegzorgbegeleiding de ruimere context van het pleegkind en de pleegzorgsituatie mee in rekening brengt en dat er afstemming en begeleidingscontacten met de actoren op alle relevante leefdomeinen zijn, die, waar nodig, hun plaats in de systematische evaluatie van de pleegzorgsituatie vinden.
Een aantal beleidskeuzes die we hebben gemaakt, moeten dit ondersteunen: de evolutie naar een effectief geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid, de investeringen in netwerken van organisaties die samenwerken via één gezin - één plan, de zorggarantie voor jonge kinderen, de introductie van Signs of Safety als benaderingswijze, moeten er finaal toe leiden dat alle actoren die betrekking hebben op kinderen, jongeren en gezinnen beter afgestemd met elkaar samenwerken en hun expertises en opdrachten rond de doelgroep met elkaar vervlechten.
In hoeverre in dit dossier andere instanties op de hoogte waren, zal blijken uit de dossieranalyse die Zorginspectie uitvoert.
In 2017, 2018 en 2019 werden er respectievelijk zes, veertien en acht attesten ingetrokken. De cijfergegevens van 2020 zijn nog niet beschikbaar. De intrekking is vandaag dus al mogelijk, een uitbreiding van de regelgeving hieromtrent zou geen meerwaarde kunnen betekenen.
We hebben geen indicatie dat de termijn van zes weken nog altijd een probleem is voor het afleveren van het attest. Dit knelpunt werd in het licht van de evaluatie van de pleegzorgregelgeving in 2017 samen met de diensten voor pleegzorg grondig besproken. Een legistieke wijziging bleek niet nodig.
De dienst voor pleegzorg heeft Opgroeien kort voor de uitspraak in eerste aanleg geïnformeerd. De dienst zelf was ook niet eerder op de hoogte. Aangezien de pleegouders vrijgesproken werden, en er op dat moment ook geen minderjarige pleegkinderen meer in het gezin verbleven, is er toen geen bijzondere opvolging gebeurd door Opgroeien.
Met het Pleegzorgdecreet en zijn uitvoeringsbesluit werd pleegzorg inhoudelijk gedifferentieerd in ondersteunende, perspectiefbiedende, perspectiefzoekende en behandelingspleegzorg. Die inhoudelijke differentiatie werd vertaald in de forfaitaire subsidie die per module aan de diensten wordt toegekend. Voor de perspectiefbiedende pleegzorg zijn we uitgegaan van gemiddeld een contact per maand. Voor het decreet lag dit gemiddelde op zeven contacten per jaar.
Op basis van de praktijkervaringen en een monitoring door de diensten hebben we de financiering in 2019 nog licht bijgesteld. Dat leidde onder meer tot een verhoging van het aantal voltijdse equivalenten per module perspectiefbiedende pleegzorg van 0,06 naar 0,08.
In tegenstelling tot veel andere elementen in de jeugdhulp volgt de enveloppe voor pleegzorg wel altijd de evolutie van het aantal pleegsituaties.
Om uitspraken te kunnen doen over de vraag waarom deze kindermishandeling niet werd opgemerkt, wachten we het rapport van Zorginspectie af.
We zijn er niet van overtuigd dat elke veroordeling per definitie een onverenigbaarheid met pleegzorg moet inhouden. De aard van de feiten, het moment waarop ze plaatsvonden, de wijze waarop de kandidaat-pleegouder met zijn daderschap omgaat, het herstel en de verdere evolutie, zijn belangrijke elementen die bij de beoordeling aan bod komen en die, net als draagkracht en betrokkenheid van alle gezinsleden, mee in rekening worden gebracht bij de beoordeling of iemand als pleegouder geschikt is.
Een van de vergunningsvoorwaarden voor een dienst voor pleegzorg bepaalt dat de dienst een ernstige gebeurtenis waar een pleegkind of pleeggast bij betrokken is, binnen de 48 uur aan Opgroeien moet melden. Momenteel hebben we geen weet van andere soortgelijke toestanden.
Ik sluit af met te benadrukken dat er zich elke dag duizenden pleeggezinnen met hart en ziel inzetten om kinderen en jongeren in kwetsbare situaties een warme thuis te geven. Ook zij worden geraakt door wat er gebeurd is. En ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om onze steun en dank ten aanzien van al die mensen uit te spreken.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, geen dank want hier spreekt een pleegouder en het is natuurlijk waar wat u zegt. Er zijn tienduizend pleegzorgsituaties in Vlaanderen en het overgrote deel daarvan verloopt heel goed met mensen die zich heel hard inzetten. Maar dat is ook de reden waarom ik die vraag stel. Als pleegouder komt men ongewild een beetje mee in een slecht daglicht te staan omdat blijkt, en dat is niet de eerste keer, dat sommige pleegouders zich niet van hun taak kwijten zoals men dat van hen zou mogen verwachten, en dan druk ik me zeer voorzichtig uit.
En dus ja, die pleegouders doen fantastisch werk en ja, de diensten voor pleegzorg doen dat ook elke dag. Ik vrees dat er toch een aantal fouten zijn gemaakt. Het is net daarom dat als er zo'n fout wordt gemaakt, we die heel consequent moeten belichten en er lessen uit trekken voor al de anderen die het wel goed doen en voor alle situaties waarin het wel goed loopt.
Minister, als ik goed naar uw betoog heb geluisterd, vind ik daar toch een eerste fout in. Wanneer kinderen naar de rechtbank stappen om te zeggen dat ze jarenlang zijn misbruikt – ik hoef de verhalen niet op te sommen, ze staan in krantenartikels –, dat ze werden opgesloten in hun kamer en hun behoeften moesten doen in een emmer en daarbovenop lijfelijk werden afgeranseld, als kinderen de moed verzamelen om dan naar de rechtbank te stappen, en als die rechtbank hen vervolgens niet gelooft, dan maakt de administratie Opgroeien wel een fout. Als de rechter die kinderen niet volgt en er zijn vandaag geen kinderen meer in dat gezin, dan is het ‘case closed’. Nee, dan moeten nog altijd alle alarmbellen afgaan. Als er een iets is waaruit telkens weer blijkt bij alle getuigenissen die we in de commissie hebben gehoord en bij de ervaring van iedereen die met jeugdhulp bezig is, dan is dat: luister naar die kinderen. Eerlijk gezegd, het is niet omdat een rechter de ouders in eerste aanleg niet veroordeelt, dat er niets aan de hand is. Dan zouden nog altijd alle alarmbellen moeten afgaan.
Minister, ik vraag u om ervoor te zorgen dat wanneer we nog eens zo'n gelijkaardig geval hebben, er nog altijd opvolging wordt gedaan, ook al is die situatie afgesloten en ook al zijn er geen kinderen meer. Dan moeten we aan zelfreflectie doen en gaan kijken. Het eerste principe is dus: luister naar de kinderen.
Het tweede principe is: pleegzorgbegeleiders en consulenten van de jeugdrechtbank hebben te veel werk. Dat wil zeggen dat ze tachtig kinderen moeten opvolgen als consulenten van de jeugdrechtbank. Minister, ik ga iets heel cru zeggen, maar het is waar: ik ben er zeker van dat als u honderd consulenten van de jeugdrechtbank vraagt om uit een line-up alle kinderen te identificeren die ze opvolgen, dat de helft daarvan daar niet in zou slagen.
Minister, het is een vreselijke vaststelling en dit heeft niets te maken met het feit dat die mensen bij de jeugdrechtbank hun werk niet zouden doen, maar alles met het feit dat het fysiek onmogelijk is om een goed en nauw contact te hebben met tachtig verschillende kinderen met verschillende problematieken die ze moeten opvolgen. De werklastmeting en het feit dat er gewoon te veel werk is voor die consulenten en in tweede orde voor de pleegzorgbegeleiders, dat is het echte probleem.
Voor mij zijn er twee richtinggevende punten: luister naar de kinderen en zorg ervoor dat de werklast draaglijk is, zowel voor de consulenten als voor pleegzorgbegeleiders.
Minister, ik ben wel blij dat u zegt dat u gaat bekijken welk herstel u nog kunt geven aan deze twee kinderen die ondertussen meerderjarig zijn. Dat is heel belangrijk voor hun ontwikkeling. Ik ben ook blij dat u een dossieranalyse gaat maken met de Zorginspectie en dat u de screening vertrouwenspersoon en de manier waarop klacht kan worden ingediend tegen het licht gaat houden. Dat is heel goed. Het is ook heel goed dat u met intervisie aan de slag gaat, maar ik blijf toch geschokt door wat er hier is gebeurd. Ik ben ervan overtuigd dat we het alleen maar kunnen veranderen als we luisteren en als we zorgen dat het personeel in de jeugdhulp zijn job aankan.
In Nederland is er een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling, en een heel duidelijk stappenplan voor iedereen die met een kind of een jongere werkt. We hebben dat ook ingediend in een conceptnota in het Vlaams Parlement en dat zullen we uiteraard nog bespreken. Zou dat niet iets zijn om naar te kijken en ervoor te zorgen dat we naast Signs of Safety ook een echte meldcode huiselijk geweld hebben die maakt dat verschillende hulpverleners sneller kunnen ageren? Het kan toch niet dat er niemand iets heeft gezien.
Er is de school, er zijn jeugdwelzijnswerkverenigingen enzovoort. Als die allemaal op dezelfde manier melding hadden kunnen doen van een verontrusting die zij hadden gezien, dan hadden we misschien sneller kunnen ingrijpen. Dit is dus een warm pleidooi om zo’n meldcode ‘huiselijk geweld’ ook hierin door te trekken.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik ben blij met de dossieranalyse die er komt want de vraag hoe dit is kunnen gebeuren, is toch wel heel relevant. Hebben de kinderen signalen gegeven? Waren er zaken die men had kunnen oppikken? Wie pikte wat niet op? Om welke reden? Hebben die kinderen durven te spreken? Durfden ze dat niet? Wanneer kinderen niet durven te spreken, wat hebben zij nodig om dat wel te kunnen en te durven doen? Welke omstandigheden moeten wij hen bieden opdat zij zouden kunnen en durven te spreken ingeval dit niet gemakkelijk is?
Wat mij betreft, gaat het niet enkel om intervisie. Intervisie is zeker zinvol om na te denken met collega's over situaties en te spreken over wat het met jezelf doet, maar het gaat misschien ook wel over de wijze waarop men kijkt, waarop men observeert, waarop men spreekt. Opleidingen kunnen daarbij helpen. We moeten toch eens ten gronde kijken naar wat medewerkers kunnen doen om ervoor te zorgen dat kinderen kunnen en durven te spreken en ervoor te zorgen dat zij zich niet om de tuin laten leiden door schone schijn of niet genoeg tijd hebben om zaken goed te bekijken.
Ik wil zeker meegaan in uw verhaal dat er intussen veel is veranderd, maar het lijkt mij toch belangrijk om te leren van een en ander, want niemand kan natuurlijk uitsluiten dat er vandaag nog steeds dingen over het hoofd worden gezien.
Ik ben ook zeer blij met het feit dat u het woord ‘herstel’ hebt uitgesproken. Ik denk dat het belangrijk is om ook te kijken wat er alsnog kan gebeuren op het vlak van herstel. Dat zal wellicht gaan om erkenning van kinderen die hebben geleden en lang niet zijn geloofd en onvoldoende goed zijn opgevolgd. Ik ben blij dat u daar oog voor hebt.
Ik kijk zeker uit naar het verslag van de dossieranalyse en het relaas dat nu verder kan worden gevolgd.
Net als de heer Parys wilde ik erop wijzen dat consulenten bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ) heel weinig tijd krijgen om jongeren op te volgen en dat ze vaak moeten voortgaan op verhalen en signalen van collega's. Zij kunnen vaak niet lang genoeg met de jongeren zelf spreken en ze kunnen dat ook niet altijd alleen doen. Ze hebben vaak de taak om met verschillende figuren tegelijkertijd, soms in de vrijwilligheid nog, te werken. Ik denk dat we hen meer tijd moeten kunnen geven per kind als we verwachten dat ze dat daadwerkelijk goed kunnen opvolgen.
U hebt gezegd dat niet elke veroordeling telt en dat het ook gaat over de wijze waarop men ermee omgaat en de aard van de gepleegde inbreuken. Ik wil zeker geloven dat niet elke inbreuk tegen de wet hetzelfde belang moet krijgen bij de afweging of men een goede pleegouder kan zijn. Ik ben ook absoluut iemand die gelooft en beseft dat mensen inzichten kunnen verwerven en een gedragsverandering kunnen laten zien, maar ik heb toch het gevoel dat enige voorzichtigheid wel gepast kan zijn wanneer mensen bepaalde inbreuken in het verleden hebben gepleegd, al is het maar dat men daaruit zou kunnen afleiden dat iets dichterbij begeleiden en checken zinvol is. Een soort van voorzorgsprincipe zou er toch moeten zijn. Ik pleit niet voor uitsluitingscriteria, maar ik denk toch dat men dit niet zomaar zou mogen kunnen negeren.
Tot slot vraag ik me af waarom de administratie, op het moment dat de kinderen de stap zetten om naar de rechtbank te gaan, zich niet heeft afgevraagd of er mogelijk iets fout is gegaan. Waarom is er gewacht met de dossieranalyse tot dergelijk paar is veroordeeld? Dit had toch ook vroeger kunnen gebeuren.
Minister, ook ik dank u voor uw antwoord. Ik heb heel veel appreciatie voor alle pleegouders en voor wat zij elke dag doen. Het is dan ook ontzettend schrijnend wanneer we kennis krijgen van zo'n situatie.
Dat is schrijnend voor elk kind dat misbruik en mishandeling meemaakt. En dat is voor al wie actief is binnen pleegzorg ook heel erg.
Minister, het is goed dat u de dossieranalyse zult laten doen en dat er wordt gewerkt aan herstel.
U hebt gezegd dat er klacht ingediend kan worden bij een klachtenlijn, wat aanleiding kan geven tot een audit, waarna Zorginspectie ter plaatse gaat. Het is ook belangrijk dat er op een gemakkelijke manier signalen opgepikt en doorgegeven kunnen worden aan iedereen in de omgeving van een kind, bijvoorbeeld de school.
U hebt natuurlijk gelijk dat we met het decreet Pleegzorg al een grote stap hebben gezet met het attest, om ervoor te zorgen dat er voldoende draagkracht is bij pleegouders en dat er een voorafgaand onderzoek gebeurt. Ik herinner me dat destijds – ik was toen ongeveer de enige van de commissie die toen al in het parlement zat – ook een heel schrijnend geval van kindermishandeling door pleegouders daar de aanleiding toe was. U zegt dat deze feiten plaatsvonden vóór 2014. Elk geval dat we intussen met het attest hebben kunnen voorkomen, is goed, maar we moeten ervoor zorgen dat we het net echt sluiten.
U zegt dat er zes, veertien en acht attesten zijn ingetrokken in respectievelijk 2017, 2018 en 2019. Welke procedure gaat daar dan aan vooraf? Er is natuurlijk altijd wel een fase tussen iemand die pleegzorg uitoefent met een attest en de intrekking ervan. Ondertussen zijn er bepaalde signalen die aanleiding geven tot die intrekking. Op welke manier gebeurt de opvolging?
U zegt dat een uittreksel uit het strafregister niet nodig is voor andere feiten dan feiten die te maken hebben met kinderen. Is er dan geen nood, wanneer bepaalde feiten zijn opgenomen in het uittreksel van het strafregister, aan verhoogde waakzaamheid en striktere opvolging?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik vind het ook onbegrijpelijk dat potentiële pleegouders geen blanco strafblad moeten hebben. Ik vind dat onaanvaardbaar. Pleegzorg is er juist omdat we kwetsbare kinderen willen verzorgen. Het is dan ook zeer belangrijk om stabiele pleegouders te hebben. Als iemand een strafblad heeft met ernstige feiten, dan weten we dat het risico dat het fout loopt, veel groter is. Hebt u er zicht op hoeveel van de pleegouders die vandaag functioneren een strafblad hebben? Welke feiten op het strafblad worden aanvaardbaar geacht?
Net zoals de collega's verwonder ik er mij ook over hoe dit is kunnen gebeuren. Ik verwacht dat, wanneer een dienst contact heeft met een pleeggezin, ook de kinderen goed bevraagd worden. Het is belangrijk dat er heel nauw onderzocht wordt wat er juist fout is gelopen, zodat we daaraan kunnen remediëren en we kunnen voorkomen dat dergelijke zaken in de toekomst nog gebeuren.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Net zoals iedereen in deze commissie, ben ik geschandaliseerd door wat we hebben moeten lezen en door wat zich heeft voorgedaan in dat pleeggezin ten aanzien van die twee kinderen. Dat staat in schril contrast met de goede bedoelingen en goede zorgen die in heel veel andere pleeggezinnen gegeven worden.
Wat mij toch het meeste opviel in wat ik allemaal las, is dat de school toch een aantal signalen had gekregen en in de gaten had dat er zich een probleem voordeed. Dat is toen niet aangegrepen en is pas in de rechtbank in beroep naar boven gekomen. Dat is zeer opmerkelijk. Minister, wat zijn de protocollen richting consulenten om ook de omgeving actief te bevragen op bepaalde momenten en actief te zoeken naar eventuele problemen? Die hoeven dan niet eens van deze ernst te zijn of over deze thematiek te gaan. Het kan ook over andere zaken gaan. Het lijkt mij toch interessant om dit breder in kaart te brengen.
Ik kijk ook uit naar het verslag van Zorginspectie over hoe het kan dat dit niet aan bod is gekomen, vooral omdat het ook veel zou zeggen over de huidige protocollen. Op welke manier wordt er op dit moment ingegrepen? Wat zijn de fases tussen het vaststellen van zorgwekkende signalen en het al dan niet ingrijpen daarop?
Begin februari hebben we in de plenaire vergadering het debat gevoerd over de consulenten. Dat was naar aanleiding van de meldingsstop die de jeugdrechtbank in Mechelen deed naar aanleiding van de overbevraging van de consulenten en van de sociale diensten van de jeugdrechtbanken. Dat is geen nieuw signaal. Ze trekken al veel langer aan de alarmbel. Dus, ik vind het goed maar opmerkelijk dat dit naar aanleiding van deze case naar voren komt. Het is een ultieme Vlaamse bevoegdheid om te zorgen voor voldoende middelen. Waarom is daar niet sneller aan geremedieerd? Die sector zegt allang dat ze niet de middelen hebben om alle kinderen, pleeggezinnen en hun andere thematieken op voldoende krachtige manier en nauw op te volgen. Het lijkt mij dan ook het moment om de daad bij het woord te voegen en te kijken hoe we daar versneld in kunnen investeren om de capaciteit op te drijven. Die mensen doen alles wat ze kunnen, maar op het einde van de rit, als je met te weinig bent, is het onmogelijk om dit allemaal op een goede manier te doen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil me aansluiten bij wat de heer Parys met klem heeft gezegd: dit mogen we niet zomaar laten passeren. Sta mij toe nog even de sprong naar Onderwijs te maken. Die pleegkinderen gaan ook naar school en daar zijn leerkrachten en begeleiders – in de volksmond de groene leerkrachten genoemd – die ook signalen opvangen en samen op zoek gaan naar een manier om dit te melden. Het is dan ook voor die leerkrachten, begeleiders en de school heel frustrerend om vast te stellen dat ze vastlopen. Ze lopen vast op de juridische weg, maar ook op de welzijnsweg. Het gevoel van die kinderen niet geloofd te worden, geldt ook voor de leerkrachten en begeleiders, die in hun vertrouwensrelatie in de problemen komen omdat ze aan de kinderen beloven er iets aan te doen maar dan moeten zeggen dat ze niet verder geraken.
Iedereen heeft hier al gezegd dat dit belangrijk en cruciaal is, maar ik wil ervoor pleiten om ook die link mee te nemen in de toekomst. Er gebeuren inspanningen op het vlak van onderwijs, maar die lopen dood als er op de andere niveaus niets mee gebeurt.
Minister Beke heeft het woord.
Ik wil een aantal zaken heel duidelijk stellen. In deze heel concrete casus was Opgroeien niet op de hoogte van de initiële rechtsgang. Als we op de hoogte zijn – wat bij de kinderopvang bijvoorbeeld vaker gebeurt –, dan stellen we ons zeker burgerlijke partij.
Elke voorziening, ook in de pleegzorg, heeft een soort meldcodeprocedure om om te gaan met verontrusting en kindermishandeling, en dit is ingebed in de werking van de voorzieningen. Als er een probleem naar voren komt, dan moet Pleegzorg dit uiteraard oppakken. Opgroeien zet dan ook onmiddellijk de inspectie in om te kijken wat er precies aan de hand is. De bereidheid om bij te leren en bij te sturen is bijzonder groot.
We hebben het al vaker gehad over de werklast bij de sociale diensten van de OCJ’s. Ik denk niet dat we elke discussie over verontrusting op zich mogen koppelen aan werklast.
Ik wil het toch nog even in de context plaatsen. Ik heb dat ook aan het begin van mijn antwoord gezegd. Jullie hebben in 2014 een decreet goedgekeurd dat heel wat mogelijkheden bevat. Dat pleegzorgattest wordt niet zomaar verkregen, integendeel.
Mevrouw Van den Bossche, als wij op de hoogte zijn van een rechtsgang, dan zullen we niet wachten om daar gepast onze rol in op te nemen.
Ik zal verder over het dossier zelf geen uitspraken doen en of dit eerder opgemerkt had moeten kunnen worden. Dat zal blijken uit de dossieranalyse.
Mevrouw Saeys, we moeten een onderscheid maken tussen wat voor en wat na 2014 gebeurd is. Het decreet van 2014, zoals mevrouw Schryvers zei, had zijn ontstaansreden. Er was een reden waarom het parlement daar toen mee aan de slag is gegaan.
De financiering van de pleegzorg volgt, in tegenstelling tot de financiering van de consulenten, wel degelijk de caseload. Die norm hebben we ook opgetrokken, misschien beperkt, maar wel degelijk opgetrokken.
Mijnheer Daniëls, we laten dit niet zomaar passeren, integendeel. De CLB's hebben hierin een belangrijke draaischijffunctie.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik vind het wel nuttig dat de grote lijnen, zonder dat er op specifieke zaken van een individueel dossier moet worden ingegaan, terugkomen naar dit parlement, om daaruit lessen te trekken. Ik hoef niet te weten wie de dossierbeheerders waren en wat de exacte feiten waren, maar ik wil wel graag weten wat we daaruit hebben geleerd, welke systeemfout er eventueel is en wat we daaraan doen. Wilt u daar snel werk van maken? Wilt u dat engagement opnemen?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik sluit me graag aan bij die suggestie. Ik wil graag weten, ondanks het feit dat er een en ander is veranderd sinds het decreet, wat we nog kunnen leren uit wat is fout gelopen. Het gaat tenslotte om mensenwerk, over mensen die inschatten hoe andere mensen een bepaalde zorg op zich nemen en hen daarbij trachten te begeleiden. Er zullen dus altijd dingen zijn die we hieruit kunnen leren en waardoor we ervoor kunnen zorgen dat mensen enerzijds beter begeleid worden, zowel de professionals als de pleegouders, en dat anderzijds signalen snel genoeg worden gedetecteerd. Ik ben het absoluut eens met de heer Parys. Ik kijk ook uit naar het vervolg hiervan.
Ik wil tot slot vanuit onze fractie grote appreciatie uitdrukken voor de vele pleegouders die zich met de grootste zorgen van hun taak kwijten.
Ik wil me graag aansluiten bij de bekommernissen. Het is goed dat er een dossieranalyse gebeurt en dat er wordt gewerkt aan herstel. We moeten kijken wat die dossieranalyse geeft en wat we daaruit kunnen leren om de zekerheid, die echt nodig is, te bieden aan elk kind dat opgroeit in elk gezin waar het verblijft, maar zeker ook bij pleegouders.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.