Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Continuïteit in de zorg, en in het bijzonder bij de overgang naar volwassenheid, moet gegarandeerd worden. Het waarborgen van hulpcontinuïteit is een van de centrale pijlers in de aanpak van integrale jeugdhulp in Vlaanderen. Er zijn de voorbije jaren al verschillende lokale en regionale initiatieven opgezet om de hulpverlening voor jongvolwassenen en de overgang van jeugd- naar volwassenenhulp te verbeteren.
In het kader daarvan formuleerde het agentschap Opgroeien in zijn plan voor jongvolwassenen een aantal acties die positieve gevolgen kunnen hebben op jongeren die als maatschappelijk kwetsbaar worden omschreven tijdens hun overgang naar volwassenheid. Ze focusten zich daarbij zowel op acties in de voorbereiding op transitie – voor de uitstroom – als tijdens de transitie naar volwassenheid – na de uitstroom. Een van de belangrijkste vaststellingen daarbij was het feit dat de overgang van residentiële opvangvormen, zoals een leefgroep en kamertraining, naar zelfstandig wonen een grote en in veel gevallen nagenoeg onomkeerbare stap is voor jongeren.
Om daaraan tegemoet te komen, voorzag het actieplan het uitwerken van innovatieve verblijfsvormen waarbij een beperkt aantal jongeren samenleven onder een flexibel en aangepast toezicht en daarbij worden ondersteund door een gedegen permanentiesysteem, waarbij ze het statuut van alleenstaande, ook voor het financiële gedeelte, kunnen behouden.
Verspreid in Vlaanderen zijn 26 projecten operationeel, waar 87 jongeren terecht kunnen. De kleinschalige wooneenheden zijn bedoeld voor jongvolwassenen die uitstromen uit de jeugdhulp en behoren tot het niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpaanbod. De meeste initiatiefnemers zijn voorzieningen uit de jeugdhulp, maar in een aantal gevallen zijn ook Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW’s) betrokken. Er zijn ook initiatieven die geen band hebben met de traditionele hulpverlening.
De kleinschalige wooneenheden zijn daarbij veeleer een tussenstap dan een langdurige woonoplossing voor jongvolwassenen. Ook al stelt het agentschap Opgroeien geen termijn voorop, toch doen 12 van de 26 projecten dit wel.
Minister, hoe evalueert u de werking van de kleinschalige wooneenheden? Wat zijn volgens u de belangrijkste verbeterpunten?
In welke mate komt het aanbod tegemoet aan de vraag voor dergelijke wooninitiatieven? En hoeveel bedraagt het eventuele tekort?
Is het bestaande aanbod volgens u voldoende regionaal gespreid? Zijn er regionale hiaten?
Blijven de jongeren na hun verblijf het contact behouden met de volwassenenhulpverlening?
Plant u een verdere uitbreiding van gelijkaardige initiatieven?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, ik evalueer de werking van de kleinschalige wooneenheden als positief. Dat was ook de conclusie van een wetenschappelijke procesevaluatie van het Centrum voor Zorgonderzoek en Consultancy LUCAS in oktober 2020. Er is eerder sprake van aandachtspunten dan van echte verbeterpunten.
De belangrijkste aandachtspunten waren: vertrek voldoende vanuit de visie van de jongeren bij de ruimtelijke vormgeving van de kleinschalige wooneenheden; zet de jongeren aan het stuur, stuur waar nodig bij, en heb voldoende aandacht voor het versterken van het bestaande netwerk en het opbouwen van sociale contacten die spontaan kunnen ontstaan; garandeer de relationele zorg en nazorg; multidisciplinaire samenwerking, bijvoorbeeld in de vorm van ‘dedicated teams’, is cruciaal in de begeleiding van deze jongeren; werk toe naar een versterking en een differentiatie van een regionaal wooncontinuüm; voorzie een betere toegang tot de geestelijke gezondheidszorg.
Uit de vermelde evaluatie blijkt dat het aanbod als schakel tussen het wonen in een leefgroep en het zelfstandig wonen inhoudelijk zeker een nood inlost.
Gezien de verruimde mogelijkheden om jeugdhulp te organiseren voor jongvolwassenen, in het bijzonder door het optrekken van de maximumleeftijd tot 25 jaar, en het relatief beperkte aantal plaatsen mogen we ervan uitgaan dat er een behoorlijke druk op het aanbod bestaat. De hoge bezetting is hiervan alvast een indicatie.
We kunnen op dit moment de nood nog niet exact onderbouwen. Het agentschap Opgroeien volgt dit op en zal hierover in zijn jaarverslag rapporteren.
Het aanbod is volgens de programmatienormen gespreid over de provincies en Brussel. De 26 werkingen kennen een behoorlijke spreiding over de provincies. In de praktijk merken we dat er rekening gehouden werd met stedelijke en meer rurale gebieden. We hebben geen zicht op eventuele blinde vlekken die zich binnen de provincies voordoen.
We hebben onvoldoende zicht op de mate waarin de jongeren na hun verblijf contact blijven behouden met de volwassenenhulpverlening. Uit het onderzoeksrapport van LUCAS blijkt wel dat jongeren de voorkeur hebben om contact te blijven houden met begeleiders waarmee ze een vertrouwelijke relatie hebben opgebouwd. Vandaar dat het belangrijk is dat hulpverleners nabijheid blijven bieden tijdens en na de nazorgperiode, zodat de jongeren een terugvalbasis hebben als zij daar nood aan hebben. Nazorg is een cruciale fase in het hulpverleningstraject voor deze jongeren. Het is daarom ook een belangrijke pijler in het actieplan jongvolwassenen waaruit de initiatieven zijn ontstaan.
In eerste instantie zullen we de bestaande initiatieven dit jaar projectmatig verlengen. We bereiden de structurele inbedding ervan voor. De aandachtspunten die ik zojuist opnoemde, worden meegenomen bij de uitwerking van het structureel erkennings- en financieringskader.
Daarnaast merken we dat meerdere organisaties een strategische denkoefening houden over de positionering en profilering van hun dienstverlening. In deze oefeningen merken we frequent dat er pistes van reconversie naar kleinschalige wooneenheden op tafel liggen.
Omdat we het belangrijk vinden dat dergelijke strategische oefeningen en hun vertaling in concrete hulpverleningsvormen regionaal goed afgestemd zijn en effectief inspelen op lokale noden en dynamieken, werken we momenteel een kader uit dat organisaties, regio’s en netwerken bij het maken van deze oefeningen moet ondersteunen en richting geven.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoorden.
Ik haal er opnieuw even het rapport bij over de dak- en thuisloosheid, dat we voor het paasreces ook al uitgebreid hebben aangehaald. Dan zie ik heel duidelijk, zeker als we de Limburgse cijfers bekijken, waarvan ik toch mag zeggen dat ze indicatief zijn voor de rest van Vlaanderen, dat de sofasurfers en de instellingenverblijvers of de instellingenverlaters, die uiteraard niet allemaal jongvolwassenen zijn, de helft uitmaken van de verschillende vormen van dak- en thuisloosheid. Dat is heel wat, vijfhonderd op de duizend. Als we dat heel voorzichtig bekijken, zou het gaan over honderd tot tweehonderd jongvolwassenen, alleen al in Limburg, die in een zekere woon- of hulpverleningsnood zitten. Ik herhaal dat het een indicatieve schatting is. Ik zou liever een reëel beeld hebben, maar dat hebben we nu nog niet.
Wat betreft heel Vlaanderen zien we dat het aanbod slechts over negentig tot honderd plaatsen gaat. Er is dus echt wel onvoldoende plaats voor de kwetsbare jongvolwassenen waarover we het hier hebben. Vandaar ook deze vraag om uitleg.
Minister, u besteedt in uw beleidsaanpak heel wat aandacht aan kwetsbare jongvolwassenen. Dat kunnen wij alleen maar toejuichen. Maar als ik mij niet vergis, beperkt u zich voor de kleinschalige wooneenheden tot het creëren van een regelgevend kader en tot het aanboren van Europese projectfinanciering. Daarom mijn bijkomende vraag: hoe moet ik dat regelgevende kader exact zien? Wat is juist de reden voor dat regelgevende kader? Wat is daar de laatste stand van zaken rond? Wie is de promotor van die Europese projectfinanciering: is dat Vlaanderen of zijn dat de lokale besturen? Indien het de lokale besturen zijn, is het dan niet goed dat wij hen daarbij sensibiliseren over de nood die bestaat en over de ondersteuningsmogelijkheden die de Vlaamse overheid hun daarbij eventueel kan bieden?
De cijfers tonen aan dat steeds meer 18-plussers een beroep doen op de voortgezette hulpverlening. Wij kunnen dat alleen maar toejuichen. Dat is op zich goed. Jongvolwassenen geven daarmee aan dat ze langer begeleid willen worden, terwijl ook voorzieningen de afgelopen jaren heel wat inspanningen hebben geleverd om de overgang naar zelfstandigheid vlotter te laten verlopen. Ik verwacht daar ook wel cijfers over. Misschien hebt u die al? Over hoeveel 18-plussers ging het in 2020? Mocht u die cijfers niet hebben, dan stel ik daarover nog wel een schriftelijke vraag op.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik heb heel recent een schriftelijke vraag gesteld over de app Heyday. Dat is de app die wordt gebruikt door het jongerenaanbod van het CAW (JAC) Antwerpen, ter ondersteuning van jongeren die alleen gaan wonen of alleen willen gaan wonen. Hij wordt gebruikt zowel door hulpverleners als door de jongeren zelf. U hebt geantwoord dat wordt bekeken of die app ook door de andere JAC’s zou kunnen worden gebruikt, en of hij verder zou kunnen worden uitgerold als ondersteuningsmiddel voor jongeren die op eigen benen gaan staan. Kunt u daar meer toelichting bij geven?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, de overgang van minder- naar meerderjarigheid binnen de jeugdhulp is al jaren een aandachtspunt. Kleinschalige wooneenheden zijn een goed initiatief. Maar de duidelijkheid hierover mag ook niet vergeten worden. Er moet in deze tijd dan ook gezocht worden naar langdurige oplossingen. Indien nodig moet er ook voor worden gezorgd dat de continuïteit met de volwassenenhulp wordt verzekerd.
Dit actieplan voor jongvolwassenen onderschrijft ook dat naast de kleinschalige wooneenheden wordt onderzocht of de mogelijkheid bestaat om snel te differentiëren. Ik denk aan de diverse modules, bijvoorbeeld van al dan niet begeleid zelfstandig wonen, of aan de mogelijkheid om terug te keren naar de leefgroep wanneer de jongere moeilijkheden ondervindt tijdens het zelfstandig wonen.
Wordt dit momenteel al onderzocht? Welke resultaten kwamen hieruit voort?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik ben ook wel een klein beetje bezorgd over de capaciteit en het aantal beschikbare wooneenheden, en over de ondersteuning die daarbij beschikbaar is. Dat lijkt inderdaad misschien wel in contrast te staan met de cijfers en de nood op het terrein. Alles wat er is, is goed. In die zin denk ik dat binnen de jeugdhulp huisvesting een superbelangrijk element is in de stap van minderjarigheid naar volwassenheid. De begeleiding – idealiter uiteraard op tijdelijke basis – is gedurende een periode van zeer groot belang.
Ik wil nog iets dieper ingaan op de evaluatie waarop u zelf wijst. Daar komen toch wel een aantal belangrijke pijnpunten uit. Uiteraard zijn ze genuanceerd en is het een eerste evaluatie. Maar wat gebeurt er nu met de aanbevelingen? En vooral, wordt er nu verder gemonitord? Plant u binnen een jaar of binnen twee jaar een nieuw onderzoek, om zicht te krijgen op wat er al dan niet is geëvolueerd? Wat zijn daar de plannen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, wat betreft de kleinschalige wooneenheden en de verwijzing naar de problematiek in Limburg – ik ga voor één keer een verwijzing maken naar oplossingen in Antwerpen, dat is voor een Limburger meer dan de Schelde oversteken –: kleinschalige wooneenheden zijn niet de enige optie voor die jongeren. Er zijn ook andere mogelijkheden. Er worden tal van initiatieven genomen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar Antwerpen, waar in nauwe samenwerking met één gezin - één plan wordt voortgewerkt aan het concept van kleine wooneenheden, waarbij de stad de infrastructuur levert en één gezin - één plan de begeleiding. Ook dat zijn goede praktijken van samenwerking tussen voorzieningen van jeugdhulp en lokale besturen, die ik met betrekking tot deze problematiek toch wel even onder de aandacht wil brengen.
De problematiek van de sofasurfers in de strijd tegen de dak- en thuisloosheid is niet enkel die van de kleinschalige wooneenheden. Velen onder hen zijn perfect in staat of klaar om op de gewone woonmarkt te gaan, al dan niet met begeleiding. Maar we weten ook dat er daar een grote krapte is van betaalbare en kwaliteitsvolle woningen. Het getal uit de telling van dak- en thuisloosheid is niet helemaal een correcte vergelijking.
Met betrekking tot die Europese fondsen laat ik mij graag verder informeren. Ik denk dat er in het verleden wel fondsen zijn geweest om Housing First te financieren of mee te ondersteunen, als ik mij niet vergis.
De app Heyday wordt sinds gisteren gepromoot via de nieuwe website, met een overzicht van de welzijnsapps. U kunt dit vinden op www.onlinehulp-apps.be. In de praktijk schakelen voorzieningen vandaag al voor hun klanten tussen verschillende hulpverleningsvormen. We kunnen dat niet kwantificeren. Maar ik stel toch vast dat dit in de praktijk wel degelijk gebeurt.
Het is het plan om de bestaande werkingen verder te integreren, ook in het aanbod van de jeugdhulp.
De vraag om uitleg is afgehandeld.