Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de dagprijzen in de woonzorgcentra
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, op 26 maart 2021 zijn de laatste resultaten van de jaarlijkse dagprijsmeting in de woonzorgcentra verschenen. Het is de vijfde keer dat deze meting is verricht. Tussen 1 mei 2019 en 1 mei 2020 is de gewone gemiddelde dagprijs van 59,05 euro tot 60,06 euro gestegen. Zonder rekening te houden met de inflatie, is dat een stijging met 1,71 procent. Als we rekening houden met de inflatie, is de reële stijging 1,23 procent. Die meting is bij 820 voorzieningen uitgevoerd en is dus redelijk allesomvattend.
De twee voorgaande jaren was de reële stijging in vergelijking veeleer miniem. In 2017 was het 1,25 procent, in 2018 was het 0,47 procent en in 2019 was het 0,65 procent. Als verklaring heeft het agentschap aangehaald dat 618 woonzorgcentra de prijzen hebben geïndexeerd, wat uiteraard kan. We kunnen terugkijken in de tijd om die indexering door te voeren. Daarnaast hebben nieuwe en vernieuwde woongelegenheden in hogere prijzen geresulteerd. Voor 2726 woongelegenheden is het infrastructuurforfait aangevraagd, wat resulteert in een prijskorting van 5,19 euro. Wat de kortingen betreft, hebben we reeds een debat over de structurele kortingen gevoerd. Er zou met de koepels een kader worden gemaakt.
Minister, mijn eerste vraag betreft een van de twee redenen die zijn opgegeven. Hebt u zicht op de stijgingen van de dagprijs die nodig waren omdat het voor een aantal voorzieningen financieel niet meer leefbaar zou zijn geweest?
Er is het vooruitzicht om in het verwacht sociaal akkoord versneld in bijkomend personeel in functie van de zorgzwaarte te investeren. Kunnen we stellen dat de investeringen in de zorgfinanciering een effect op de toekomstige dagprijzen moeten hebben omdat de voorzieningen dan minder zorgkosten in de dagprijzen moeten doorrekenen?
We zien regionale veranderingen. In Limburg en Oost-Vlaanderen zijn de prijzen het meest gestegen. Wat is de reden hiervoor? Is in deze provincies meer uitgebreid of vernieuwd?
Hoe evalueert u het infrastructuurforfait? Kunnen we stellen dat dit systeem een verschil maakt om de dagprijzen leefbaar te maken? De voorzieningen zijn verplicht dit forfait aan te vragen. Weten we waarom sommige voorzieningen het niet aanvragen?
Het is opmerkelijk dat de dagprijs minder snel stijgt in de for-profitvoorzieningen dan in de openbare of de social-profitwoonzorgcentra. De for-profitsector kent nochtans veel nieuwbouw en vernieuwbouw. Wat is daar de verklaring voor?
Hebt u reeds werk gemaakt van een kader voor de structurele kortingen? Is er overleg met de koepels geweest? Wanneer zou dit kunnen landen?
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Voorzitter, ik maak me grote zorgen om de stijgende prijs van de woonzorgcentra. Er is een meting geweest en we zien opnieuw een prijsstijging. De gemiddelde factuur is met ongeveer 30 euro per maand gestegen. De gemiddelde prijs is nu 1826 euro per maand. In vergelijking met vijf jaar geleden is dat 166 euro meer per maand. Dat kan tellen. We zien in de meting ook opvallende verschillen, bijvoorbeeld een verschil van ruim 150 euro per maand tussen de commerciële en de openbare woonzorgcentra, maar ook tussen de provincies. De provincie Antwerpen is met 1942 euro per maand het duurst. In Oost-Vlaanderen is dat maar1744 euro per maand. Dat is een opmerkelijk verschil.
Die hoge prijzen maken het voor veel ouderen moeilijk om de factuur te betalen, want het gemiddelde pensioen ligt met ongeveer 1250 euro per maand ver onder de prijs van het woonzorgcentrum. Ik moet daar geen tekening bij maken. Het is voor de meerderheid van de mensen moeilijk de rusthuisfactuur te blijven betalen. Zelfs met een zorgbudget van 130 euro blijft er een grote kloof tussen het pensioen en de rusthuisfactuur.
Minister, in de prijsmeting door het agentschap Zorg en Gezondheid zijn gegevens over de kosten van de supplementen in de woonzorgcentra te vinden. Vroeger, toen onder meer De Voorzorg nog rusthuisbarometers uitbracht, werden die supplementen voor, bijvoorbeeld, farmaceutische producten, kappers, pedicure of bijkomende dokterskosten, nog wel meegerekend. Hebt u daar zicht op? Uit de vroegere rusthuisbarometer bleek immers dat het supplement met een maandelijks bedrag van 109 euro toch 7 procent van de totale bewonersfactuur was.
Minister, hoe reageert u zelf op de toegenomen gemiddelde prijzen van de woonzorgcentra? Zult u maatregelen nemen om de woonzorgcentra betaalbaarder te maken? Dat hebt u in het Vlaams regeerakkoord geschreven.
De commerciële woonzorgcentra zijn gemiddeld heel wat duurder dan de openbare woonzorgcentra. Wat zult u, gezien het feit dat de meeste nieuwe woongelegenheden zich in woonzorgcentra van commerciële aard bevinden, doen om verdere prijsstijgingen tegen te gaan? Hoe verklaart u de provinciale prijsverschillen?
Het zorgbudget van 130 euro voor zwaar zorgbehoevenden is nog nooit geïndexeerd, maar de prijzen van de woonzorgcentra stijgen wel jaarlijks. Wat is de reden waarom het zorgbudget niet wordt geïndexeerd?
De commerciële uitbaters en de vastgoedeigenaars laten heel wat geld uit de sector wegvloeien. Kunt u zich erin vinden dat de zorgvastgoedmultinationals hun aandeelhouders miljoenen euro’s aan dividenden uitkeren, zoals ook tijdens de pandemie is gebeurd, maar dat de meeste ouderen veel moeite hebben om de rusthuisfactuur te betalen?
Waarom deelt het agentschap Zorg en Gezondheid in verband met deze prijsmeting geen gegevens over de facturatie van supplementen door de woonzorgcentra? Is het agentschap Zorg en Gezondheid van plan dat in de toekomst wel te onderzoeken? Hebt u zicht op de huidige facturatie van supplementen? Hoeveel bedragen die supplementen gemiddeld per bewoner? Welke supplementen komen het meest voor? Hoeveel procent van de bewoners betaalt supplementen?
Minister Beke heeft het woord.
Voorzitter, de betaalbaarheid van de zorg is voor ons allemaal van groot belang. De Vlaamse Regering zet heel wat middelen in om in de sector te investeren. De structurele middelen uit het Vlaams intersectoraal akkoord 6 (VIA 6) zullen een invloed hebben op de betaalbaarheid. Er komt een betere overheidsfinanciering van de loonkost en de personeelsinzet, wat betekent dat de woonzorgcentra de bewoners de door de overheid gefinancierde personeelskosten niet in de dagprijs moeten aanrekenen.
We moeten ons ervan bewust zijn dat de gemiddelde dagprijs in Vlaanderen desondanks nog kan stijgen. De dagprijzen stijgen immers om verschillende redenen. Vooreerst is er de inflatie. De voorzieningen hebben de mogelijkheid te indexeren en de dagprijs in overeenstemming met de levensduurte te brengen. Daarnaast kunnen de woonzorgcentra bij het agentschap Zorg en Gezondheid ook prijsverhogingsaanvragen indienen. Deze prijsverhogingsdossiers zijn aan een aantal criteria gebonden. We hebben het in deze commissie al eerder over die criteria gehad. Om een prijsverhoging toe te staan, onderzoekt het agentschap Zorg en Gezondheid grondig of aan alle voorwaarden is voldaan. De prijzen kunnen niet willekeurig stijgen. Ook nieuwe voorzieningen of nieuwe afdelingen in bestaande voorzieningen hebben een invloed op de jaarlijks vastgestelde verhoging van de dagprijs. De bouw- en grondprijzen stijgen. De infrastructuur moet aan een aantal verwachtingen voldoen. Het gaat om verplichtingen door de overheid op het vlak van brandveiligheid en milieunormen, maar ook om de verwachtingen inzake het comfort van de gebruikers. Dit vertaalt zich uiteraard in een nieuwe dagprijs, die gemiddeld hoger ligt dan het algemene gemiddelde in Vlaanderen.
Wat de betaalbaarheid van een verblijf in een woonzorgcentrum in het algemeen betreft, wil ik aangeven dat een woonzorgcentrum elke dag 24 uur lang permanentie, toezicht, zorg, ondersteuning, activiteiten, maaltijden en dergelijke biedt. Dit gebeurt in een omgeving die aan de specifieke zorg- en welzijnsnoden van de bewoners is aangepast. Daar staan natuurlijk kosten tegenover, die voor 60 procent door de Vlaamse overheid worden gefinancierd. Wat de overige 40 procent betreft, moeten we een onderscheid maken tussen de kosten voor zorg en ondersteuning en de infrastructuurkosten. Vooral de kosten voor zorg en ondersteuning zijn relevant voor de vergelijking met iemand die thuis woont. Wie thuis woont, draagt immers ook een directe of indirecte infrastructuurkost.
Zodra de COVID-19-crisis toelaat dit opnieuw op te pikken, zal het agentschap Zorg en Gezondheid het huidig dagprijzenbeleid grondig evalueren. We zullen ons met betrekking tot een eventuele bijsturing van het prijzenbeleid niet op de ene of de andere beheersvorm focussen. De regeling moet gelijk zijn voor alle organisaties in Vlaanderen, die allen aan dezelfde erkenningsvoorwaarden moeten voldoen. Mijns inziens kan een einde worden gemaakt aan de vrije eerste prijszetting voor nieuwe voorzieningen die geen gebruik maken van het infrastructuurforfait.
We zullen de woonzorgcentra of de achterliggende vastgoedvennootschappen niet verbieden winst te maken, maar die winsten moeten redelijk zijn en kunnen niet uit de algemene overheidsmiddelen worden gegenereerd. Het is belangrijk dat de publieke middelen die aan de woonzorgcentra worden gegeven voor de financiering van de zorg, integraal aan de zorgverlening worden besteed. Dit vereist een financiële transparantie. Het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019 en het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2019 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en de verenigingen van mantelzorgers en gebruikers voorziet sinds 1 januari 2020 alvast in een basis om de bijkomende voorwaarden omtrent de financiële transparantie op te leggen. Het onderzoek van de Universiteit Gent tot het bepalen van richtlijnen voor de transparante sectorspecifieke boekhouding voor de residentiële ouderenzorg past hierin.
De openbare en social-profitvoorzieningen hanteren vaak lagere dagprijzen dan de commerciële voorzieningen. Dit is deels historisch gegroeid. De laatste jaren hebben de openbare en social-profitvoorzieningen echter sterk op vernieuwing en uitbreiding ingezet. Dit zorgt ervoor dat de kwaliteit van de infrastructuur sterk toeneemt, maar resulteert eveneens in een snellere dagprijsstijging.
We stellen vast dat de resultaten van de dagprijsmeting vaak de idee opwekken dat er vooral nieuwe dure voorzieningen bij komen. Dat is niet noodzakelijk waar. De gewogen gemiddelde dagprijs stijgt ook omdat zeer goedkope oude woonzorgcentra van openbare of not-for-profitinitiatieven worden vervangen en vervolgens een wat hogere dagprijs wordt toegepast. Deze nieuwe dagprijzen kunnen nog steeds lager liggen dan het gewogen gemiddelde in Vlaanderen, maar kunnen toch een significante impact op de stijging van de gewogen gemiddelde dagprijs in Vlaanderen hebben. Uit de spreiding van de dagprijzen blijkt dat de dagprijs in 482 van de 820 voorzieningen, oftewel 58,78 procent, lager ligt dan het Vlaamse gewogen gemiddelde. In 224 voorzieningen is de dagprijs minder dan 55 euro en 44 voorzieningen hebben zelfs een dagprijs lager dan 50 euro.
Tot slot geef ik nog mee dat in vergelijking met de meting in 2019 zes nieuwe voorzieningen aan de meting in 2020 hebben deelgenomen, waarvan vier not-for-profitvoorzieningen, een openbare voorziening en een for-profitvoorziening. Als we kijken naar de voorzieningen die in vergelijking met 1 mei 2019 bijkomende woongelegenheden tellen, blijkt dat 43,51 procent van de nieuwe woongelegenheden door for-profitinitiatiefnemers, 39,16 procent door not-for-profitinitiatiefnemers en 17,33 procent door openbare voorzieningen worden uitgebaat.
Uit de dagprijsmeting blijkt inderdaad een verschil in prijs en in prijsstijgingen tussen de provincies. Limburg stijgt met 2,25 procent het sterkst en Oost-Vlaanderen stijgt met 1,40 procent het minst. Die verschillen zijn vaak tot een beperkt aantal individuele cases terug te brengen.
Ik geef Limburg als voorbeeld. Een voorziening heeft een vervangingsnieuwbouw gerealiseerd met een gewogen gemiddelde dagprijs van 59,50 euro op 1 mei 2020. Dat is lager dan het gewogen gemiddelde in Vlaanderen, maar is toch goed voor een stijging met 28,75 euro ten opzichte van de prijzen in de oude infrastructuur, namelijk 46,21 euro in de dagprijsmeting voor 2019. Een andere voorziening heeft een dagprijsstijging met 16,43 procent gekend. Concreet is de prijs van 42,35 euro tot 49,31 euro gestegen. Een derde voorziening heeft een prijsstijging met 29,8 procent gekend, van 50,23 euro in 2019 tot 66,75 euro in 2020. De prijsstijging is het gevolg van een volledige vervangingsnieuwbouw. Indien deze drie voorzieningen op het oude prijsniveau waren gebleven, had de stijging in Limburg 1,71 procent in plaats van 2,25 procent bedragen, wat in de lijn van de andere provincies ligt. Limburg is in deze meting overigens de provincie met het grootste aantal nieuwe woongelegenheden ten overstaan van het jaar voordien. Oost-Vlaanderen is de provincie met het kleinste aantal nieuwe woongelegenheden.
De gemiddelde dagprijs is in bepaalde provincies merkelijk hoger dan in andere. In Antwerpen is dat 63,87 euro, in Brussel 63,51 euro, in Vlaams-Brabant 61,79 euro. Die zijn dus duurder dan bijvoorbeeld Oost-Vlaanderen, waar het 57,35 euro is, West-Vlaanderen, met 57,63 euro, en Limburg, met 58,07 euro. Ondanks de sterkste stijging is het daar nog bijna het goedkoopst.
De reden hiervan is niet eenduidig te verklaren en kan een gevolg zijn van verschillende elementen die gelijktijdig spelen, zoals: hogere grondprijzen; in regio’s met veel concurrerende zorginstellingen vertaalt het retentiebeleid voor zorgpersoneel zich deels in het loon of andere extralegale voordelen; stedenbouwkundige verschillen met impact op de bouwkost: bouwen in stedelijke context kan duurder zijn dan in landelijke omgeving en de stabiliteitsproblematiek kan meespelen; de historische steun, bijvoorbeeld vanuit een gemeentebestuur of een congregatie, kan een rol spelen; marktregulering en woonzorgcentra die zich op elkaar aligneren in hun prijszetting.
Het lijden van een structureel verlies kan inderdaad een basis vormen voor een aanvraag tot dagprijsstijging. In de meeste gevallen zal door de prijsverhoging de financiële situatie van de voorziening wel verbeteren, maar zal ze onvoldoende zijn om opnieuw break-even te draaien.
Het agentschap houdt niet bij hoeveel aanvragen specifiek werden ingediend met als motivatie een structureel verlies.
In artikel 80 van het decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming is alvast de juridische basis ingeschreven voor een mogelijke indexering van het zorgbudget zorgbehoevenden. Onder andere vanwege de recurrente budgettaire impact van een indexering heeft de Vlaamse Regering tot nu toe nog geen uitvoering gegeven aan deze bepaling. Momenteel wordt prioriteit gegeven aan andere dringende noden binnen de ouderenzorg.
Het zijn op dit moment de woonzorgcentra die zelf hun dagprijzen manueel meedelen via het e-loket aan het agentschap Zorg en Gezondheid. Het agentschap beoogt op termijn de dagprijsgegevens via het opname- en facturatieproces te verzamelen. Dat zou betekenen dat woonzorgcentra niet jaarlijks manueel de informatie moeten meedelen en we automatisch over meer informatie zouden kunnen beschikken, zoals over de supplementen. Klassieke voorbeelden van supplementen zijn tv, koelkast of de was van het persoonlijk linnen. Maar die kosten kunnen ook in de dagprijs inbegrepen zijn.
In de dagprijsmeting 2020 stellen we vast dat de netto dagprijs in de woongelegenheden met infrastructuurforfait doorgaans 2,39 procent hoger ligt dan de dagprijs in de woongelegenheden zonder infrastructuurforfait. Omdat het infrastructuurforfait veelal wordt aangevraagd naar aanleiding van een nieuwbouw of grondige renovatie, betekent dit dat de toekenning van de korting vaak gepaard gaat met een prijsverhoging voor meer comfort voor de gebruiker. Het forfait heeft in dat geval tot gevolg dat de bewoner met een beperktere prijstoename wordt geconfronteerd in relatie tot het extra comfort van een nieuwe of vernieuwde infrastructuur.
De huidige dagprijsregeling is zo ontworpen dat een volledig nieuwe voorziening die geen gebruik wenst te maken van het infrastructuurforfait, haar eerste dagprijs vrij mag zetten. In dit geval is er enkel een melding van de dagprijs aan het agentschap. In de andere gevallen dienen voorzieningen een dagprijsaanvraag in.
Bij elke aanvraag met betrekking tot het infrastructuurforfait zal de voorziening de samenstelling van de gevraagde dagprijs moeten kunnen verantwoorden. Elke dagprijsaanvraag wordt individueel beoordeeld en alle kosten worden aan een grondige analyse op basis van verantwoordingsstukken onderworpen.
In het kader van de financiële COVID-19-maatregelen, vervat in het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2020, waarbij voorzien wordt in een continuïteitsborg voor woonzorgcentra en centra voor kortverblijf, werd een voorlopige regeling opgenomen. In het besluit is bepaald dat in de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2021 bepaalde tijdelijke kortingen alleen zijn toegestaan op voorwaarde dat ze aan alle bewoners worden toegekend voor dezelfde, tijdelijke duur. Woonzorgcentra en centra voor kortverblijf die hier niet aan voldoen, verliezen hun continuïteitsborg.
Deze maatregel zal worden verlengd tot en met eind 2021. De maatregel kwam tot stand na overleg met de koepels in de ouderenzorg. Op termijn moet deze maatregel worden meegenomen in de evaluatie van het volledige dagprijzenbeleid, waarover ik eerder sprak.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw interessante antwoord.
Mijn collega refereerde in haar vraagstelling aan die commerciële spelers. Het is belangrijk om te weten dat de commerciële voorzieningen iets duurder zijn. Dat heeft ook te maken met het feit dat zij vroeger geen 60 procent renteloze lening van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) kregen of omdat het verlies niet werd gecompenseerd door een openbaar bestuur. Ik ben dus wel tevreden met een verscheidenheid op de markt en ik ben ook tevreden dat ook private investeerders, uiteraard binnen een vastgesteld kader, ervoor zorgen dat we geen tekort hebben aan voorzieningen voor onze ouderen.
Minister, ik ben zeer benieuwd of u gaat monitoren of de VIA 6-investeringen tot een tragere stijging van de dagprijzen leiden, omdat heel veel voorzieningen vonden dat ze een stuk van hun hogere dagprijzen, door de extra zorg die zij voorzien, moeten recupereren. Ik ben benieuwd naar het effect van VIA 6 daarop.
U hebt de verschillen per provincie enigszins geduid. De bouwgronden in Antwerpen of Brussel verschillen qua prijs uiteraard met die in Bachten de Kupe.
Minister, ik had nog een vraag over hoe het staat met de sectorspecifieke transparante boekhouding. We hebben het daarover in het verleden al gehad. Het is belangrijk om daar een set van normen te hebben, zodat het heel duidelijk is wat er met publiek geld gebeurt, ook wanneer dat mede wordt geïnvesteerd in commerciële woonzorgcentra.
Mijn collega heeft de vraag over de supplementen al gesteld. Maar het zou interessant zijn om te weten of u van plan bent om de woonzorgcentra te verplichten om die supplementen ook te rapporteren.
Minister, in heel deze discussie is het ook belangrijk te weten hoeveel prijsverhogingsdossiers er zijn ingediend. U had het over een aantal nieuwbouwprojecten. Die hebben een veeleer liberale prijszetting wanneer zij beginnen, zeker als zij geen beroep doen op de infrastructuurforfait of op VIPA-middelen. Hoeveel woonzorgcentra hebben effectief gevraagd om hun prijs te verhogen vanwege bijvoorbeeld een kwaliteitsverhoging?
In heel deze discussie mogen we ook niet vergeten dat, wanneer het gaat over de betaalbaarheid van een woonzorgcentrum, er vaak met algemene cijfers wordt gegoocheld, maar er vaak niet bij wordt verteld dat er inderdaad zoiets is als het zorgbudget of het zorgbudget voor ouderen, dat er natuurlijk wel voor zorgt dat de netto prijs voor een maandverblijf, inclusief alle zorgen, in een woonzorgcentrum, serieus vermindert en dat door de Vlaamse sociale bescherming van de Vlaamse overheid vaak het gat wordt dichtgereden tussen de effectief beschikbare middelen die iemand heeft en de vraag van het woonzorgcentrum. Dat is toch wel een verwezenlijking en iets wat ik te vaak mis in discussies over hoeveel het nu kost om in een woonzorgcentrum te verblijven. De discussie moet niet alleen gaan over die algemene prijs. Je moet uiteraard ook zeggen dat de Vlaamse overheid tussenkomt voor wie daar nood aan heeft.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, ik ben benieuwd naar de concrete maatregelen die u zult doorvoeren om de betaalbaarheid te verbeteren. U zegt dat er een grondige evaluatie gaat gebeuren van de dagprijzen. Dat is heel belangrijk en heel nijpend, zeker als je het verschil blijft zien tussen de 1.250 euro gemiddeld pensioen en de 1.826 euro van de rusthuisfactuur. Collega Parys, zelfs met het zorgbudget kunnen de mensen dat niet overbruggen. Zij moeten heel vaak een beroep doen op het OCMW. Dan zien we dat het OCMW in het verleden in twee of drie keer de factuur heeft doorgeschoven naar de kinderen. Die hoge prijs blijft dus voor mensen een drempel om de stap naar een woonzorgcentrum te zetten.
Collega Parys, ik hoor dat u zich geroepen voelt om de belangen van de commerciële groepen te verdedigen. Maar ik denk dat er toch heel veel vragen over te stellen zijn. Minister, u zegt dat er winsten mogen worden gemaakt op het vastgoed, maar die moeten redelijk zijn. We zien vandaag grote spelers actief, zoals Aedifica. Deze grote Belgische zorgvastgoedmultinational maakte op anderhalf jaar tijd 162 miljoen euro winst en keerde zijn aandeelhouders in volle coronapandemie 75 miljoen euro interimdividend uit. Daarnaast hebben we Cofinimmo, evengoed een zorgvastgoedmultinational, met vastgoed in verschillende landen. Zij zijn van plan om dit jaar, na een lang coronajaar, de aandeelhouders 155 miljoen euro aan dividenden uit te keren. Dat wil ik toch eventjes zeggen.
Het is inderdaad belangrijk dat de infrastructuur deftig is. U zegt dat door de betere infrastructuur de mensen meer moeten betalen. Maar langs de andere kant zien we dat multinationals op datzelfde zorgvastgoed zeer veel winst maken en bovendien grote dividenden uitkeren aan de aandeelhouders. Vindt u het normaal dat mensen alle middelen bijeen moeten scharrelen en dat de overheid moet bijdragen om de rusthuisfactuur te betalen, en dat er tegelijkertijd winsten worden gemaakt en vooral dat er geld wegvloeit uit de sector?
Ik hoor u ook zeggen dat u wilt werken aan financiële transparantie. De UGent doet daarover een onderzoek. Ik hoop dat dit u aanzet tot gevolgtrekkingen. U zegt dat u niet wilt werken ten voordele van de ene of de andere uitbater. Maar bon, we zien wel dat de zorgvastgoedmultinationals heel wat geld afromen.
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, we hebben het vandaag over de stijgende dagprijzen in onze woonzorgcentra. Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om de gedachte boven te halen die u begin deze maand lanceerde over de kostprijs van de kleinschalige ouderenzorg, in het algemeen maar ook in onze woonzorgcentra. Dit naar aanleiding van een uitspraak van de heer Luk Zelderloo, secretaris-generaal van de Europese zorgkoepel European Association of Service providers for Persons with Disabilities (EASPD). U legde direct een groot pijnpunt op tafel: de overheidsfinanciering en, daaraan gekoppeld, de vraag of de bewoner meer wil betalen voor die nieuwe vormen van kleinschalige ouderenzorg. Het zal in de discussie dus gaan over grotere prijsstijgingen dan deze die we vandaag in de sector zien. We moeten het ijzer smeden terwijl het heet is. We zitten – deels ongewild, maar het is nu eenmaal zo – op een scharnierpunt in de ouderenzorg. Minister, wanneer wilt u het debat openen en samen met ons voeren over de nieuwe kleinschaligheid, de overheidsfinanciering en, daaraan gekoppeld, de hogere dagprijzen die u voorspelt?
Collega De Reuse, er komen straks nog enkele vragen over woonzorgcentra waar de reorganisatie en kleinschaligheid aan bod komen in het antwoord van de minister. We horen dat straks wel van de minister zelf.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
De betaalbaarheid van woonzorgcentra is voor mijn fractie een enorm belangrijk punt en terecht een speerpunt in het Vlaams regeerakkoord en in de beleidsnota van de minister. Er zijn al heel wat inspanningen geleverd voor een betere financiering van de woonzorgcentra, om meer handen aan het bed te kunnen krijgen, maar ook voor een betere financiering van de centra zelf.
Een ander punt is vanzelfsprekend wat de bewoners zelf moeten bijpassen. Ik treed het pleidooi van collega Parys bij. Er wordt heel vaak over het hoofd gezien dat alle bewoners automatisch recht hebben op het zorgbudget zwaar zorgbehoevenden, die 130 euro per maand, en dat daarnaast een groot aantal van die mensen ook een zorgbudget voor ouderen krijgen, dat, afhankelijk van de zorggraad, kan oplopen van ongeveer 100 euro tot ongeveer 600 euro per maand. Dat is toch een serieuze bijpassing. U weet trouwens dat er op dat vlak ook verder nog inspanningen zullen worden geleverd om dat minder afhankelijk te maken van de zorggraad, omdat we ervan uitgaan dat iedereen die in een woonzorgcentrum woont, inderdaad zwaar zorgbehoevend is en daar hetzelfde moet betalen en dezelfde zorg moet kunnen krijgen.
Minister, ik heb hierover de volgende vraag, omdat ik denk dat dit toch wel van belang is in het hele debat rond die betaalbaarheid. Hebt u er een zicht op hoeveel bewoners momenteel een beroep doen op het zorgbudget voor ouderen?
Minister Beke heeft het woord.
Voorzitter, het is fijn dat u al weet wat ik op de volgende vragen ga antwoorden. Straks gaan ze nog denken dat …
… dat wij een knuffelcontact zijn van elkaar?
Dat denk ik nu niet. (Lacht)
Ondertussen is er wel goed nieuws van Johnson & Johnson, heb ik gehoord.
Wel, ik wilde niet onaandachtig zijn, maar ik was ondertussen toch ook met een half oog even het persbericht aan het lezen. Ik neem aan dat we daar nog wel eens op zullen terugkomen.
Collega’s, ik denk dat wat hier gezegd is door collega Parys en collega Schryvers, toch wel belangrijke zaken zijn die we in dit debat moeten inbrengen. We hebben in VIA 6 afgesproken dat er een transparante sectorspecifieke boekhouding komt. Dat werd nog eens bevestigd in het sociaal akkoord met de sociale partners. Dat staat ook in het regeerakkoord.
Het monitoren van die dagprijs is inderdaad belangrijk. Dat doen we jaarlijks op 1 mei. Voor sommigen is dat een feestdag, maar hier worden dan de dagprijzen gemeten, waardoor we de effecten verder kunnen opvolgen. Collega Schryvers en collega Parys, ik denk dat we onder de aandacht gebracht hebben dat dat wel belangrijk is: die zorgbudgetten voor zwaar zorgbehoevenden zorgen toch wel voor een belangrijk positief effect op de betaalbaarheid. Collega Vandecasteele doet daar nogal minimalistisch over, maar die zorgbudgetten kunnen voor ouderen tot 400 en zelfs 600 euro per maand bedragen. Dat is voor mij geen kleingeld – misschien voor mevrouw Vandecasteele wel. Dat is toch wel een belangrijk bedrag, dat daarnaast gezet kan worden. U weet dat we dat ook willen hervormen in de loop van deze legislatuur. Dat is dus ook nog een van de werven voor de komende jaren.
Collega Schryvers, u vroeg hoeveel zorgbudgetten er zijn. Die cijfers staan in het jaarverslag van de Vlaamse sociale bescherming. Als ik me niet vergis, zijn er zo’n 30.000 bewoners die een zorgbudget hebben, op een totaal aantal rechthebbenden van iets meer dan 100.000 ouderen. Tot zover wat ik kan vertellen over de facts en de figures.
Over het kleinschalige wonen zullen we het inderdaad straks nog hebben.
Wat de voorbeelden van mevrouw Vandecasteele betreft, wil ik aangeven dat we natuurlijk in Europa leven, met Europese spelregels, waartoe ook ons land zich moet verbinden. Er is daar ook wel de Financial Services and Markets Authority (FSMA) die vastgoedspelers in het oog houdt. Er is ook de Europese regelgeving inzake mededinging die daar speelt. Er zijn dus wel een aantal zaken die dat mee opvolgen en controleren. Ik denk dat het belangrijk is toch te weten en te beseffen dat we verschillende soorten voorzieningen voor ouderenzorg hebben: publieke – OCMW’s en intercommunales –, vzw’s en commerciële voorzieningen. Wat belangrijk is, is dat ze allemaal aan dezelfde regels moeten beantwoorden en dat we vandaaruit vertrekken. Dat is hoe we dat op dit ogenblik organiseren – ook voor een stuk moeten organiseren van Europa – en controleren.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Ik blijf zitten met mijn vraag wat u denkt over die vastgoedmultinationals. Het blijft wel zo dat er op dat vastgoed, op die dagprijs die mensen betalen voor hun kamer in een woonzorgcentrum – die volgens een berekening 600 tot 700 euro bedraagt voor een kamer – wel heel wat winsten afgeroomd worden. U zegt: we moeten in een Europees kader werken. Maar wat is uw eigen mening daarover? Als er inderdaad gekeken wordt naar de structuur van die financiën, wat zullen dan de conclusies zijn daarover? Gaat u ermee akkoord dat er geld blijft wegstromen uit de woonzorgcentra, uit de zorg?
U zegt dat iedereen zich aan dezelfde regels moet houden. Uiteraard, en gelukkig maar. Het zou er nog aan mankeren dat de ene speler andere criteria opgelegd krijgt dan andere spelers. Maar het blijft wel zo dat die commerciële spelers heel wat duurder zijn, en dat men niet altijd kan kiezen. Dat is vaak wel een probleem. Zoals u zegt: in de provincie Antwerpen is het duurder dan in andere provincies. Maar vaak heeft men niet de embarras du choix voor de dagprijs die men zou willen hebben en voor het rusthuis waar men naartoe zou willen gaan. Het is vaak een kwestie van moeten: men kan gaan waar er plaats is. Dat is geen vrije markt, waarbij men vrij kan kiezen welke dagprijs men wil betalen. In die zin moet er een maximum komen voor de dagprijs en mag die dagprijs niet verder stijgen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.