Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, er is de jongste maanden heel wat te doen geweest rond de centra leren en werken (CLW’s). In januari was er al een eerste media-actie, waarbij de CLW’s letterlijk heel luid van zich lieten horen. Recent nog was er de actie ‘Vergeet DBSO niet’ op de sociale media. Hun precaire situatie werd al meerdere keren besproken in deze commissie. De laatste keer was op donderdag 25 maart, toen u in antwoord op een vraag om uitleg van collega Goeman nog stelde dat we moeten streven naar maatwerk voor de specifieke en zeer heterogene groep van jongeren in het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso), wat ons toen enigszins geruststelde. De analyse dat de huidige doelgroep van het dbso niet volledig past in duaal leren of de aanloopfase wordt trouwens niet alleen door de onderwijspartners in de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), maar ook door de sociale partners in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en het Vlaams Partnerschap Duaal Leren gedeeld.
Ondertussen raakte enkele weken geleden ook bekend dat het aantal jongeren in het secundair onderwijs die de schoolbanken zonder kwalificatie verlaten, weer is gestegen. Die stijging is trouwens al enkele jaren aan de gang. De kwetsbare doelgroepen waarmee de CLW’s te maken hebben, zijn uiteraard ook veel vatbaarder voor ongekwalificeerde uitstroom. Hun bezorgdheid groeit hierdoor dus alleen maar.
De ontgoocheling bij de CLW’s was dan ook bijzonder groot toen zij het voorontwerp van onderwijsdecreet (OD) XXXI te lezen kregen. Het ging dan vooral over wat ze er niet in lazen. Voor dit schooljaar was er nog uitstel, maar vanaf volgend schooljaar wordt leren en werken beperkt tot twee fasen: arbeidsdeelname en aanloopfase. Leerlingen die niet-arbeidsbereid en niet-arbeidsrijp zijn, kunnen bijgevolg niet worden ingeschreven. Die leerlingen moeten vanaf 1 september 2021 dus in het voltijds onderwijs worden opgevangen, maar gezien de specifieke aanpak die voor die jongeren nodig is, is dat dus absoluut geen optie. Een andere bekommernis is dat de CLW’s moeten voorzien in een voltijds engagement als de werkplekcomponent niet wordt ingevuld. Als daar geen extra middelen voor komen, dan is dat voor hen een onmogelijke opdracht. NAFT-aanbieders (naadloos flexibel traject) en aanbieders van de aanloopfase krijgen hier middelen voor, maar realiseren niet steeds dat voltijds engagement.
Verder ontving het Vlaams Partnerschap Duaal Leren ook een brief van u en uw collega, minister Crevits, als reactie op hun advies op de mededeling aan de Vlaamse Regering ‘Van leren en werken naar duaal leren en aanloopfase: een veilige haven voor elke leerling’. Luidens die brief lijkt er niet zoveel ruimte te zijn om nog aanpassingen te doen aan de huidige plannen. Op het einde staat wel dat er naar afstemming wordt gezocht. Onder andere rond de kwalificatiemogelijkheden in de aanloopfase is er veel ongerustheid.
Minister, in het kader daarvan stel ik u graag de volgende vragen. Hoe kijkt u naar het gegeven dat niet-arbeidsrijpe en niet-arbeidsbereide leerlingen terug naar het voltijds onderwijs zouden moeten? Blijft de maatregel gehandhaafd dat de CLW’s vanaf volgend schooljaar in een voltijds engagement moeten voorzien voor hun leerlingen? Hoe zal er in de nodige extra omkadering, werkingsmiddelen en infrastructuur worden voorzien tegen 1 september 2021 om dit op het terrein werkbaar te maken? Hoe gaat u verder in overleg met het Vlaams Partnerschap Duaal Leren en alle betrokken actoren? Hoe zult u tegemoetkomen aan hun bezorgdheden?
Minister Weyts heeft het woord.
Heel wat van de maatregelen die u aanhaalt, werden ook al voorzien via Onderwijsdecreet (OD) XXX en kennen nu een uitvoering. De maatregel rond voltijds engagement zouden we inhoudelijk eigenlijk met z'n allen moeten ondersteunen, want als er één maatregel is die vertrekt vanuit de positie van de kwetsbare leerlingen in het stelsel van leren en werken, dan is het de maatregel van dit voltijds engagement. De centra waren van bij de aanvang van het decreet Leren en Werken in 2008 in essentie eigenlijk al verantwoordelijk voor het nastreven van net zo’n voltijds engagement. Zij tekenen het traject voor jongeren immers mee uit en voorzien in een juiste fase. Met de maatregel in OD XXX is die rol geëxpliciteerd, maar wordt er ook voorzien in een daadwerkelijke invulling van dat voltijds engagement, hetzij door externe organisaties, hetzij door een arbeidsdeelname, hetzij inderdaad door de centra zelf. Ze hebben daarin volledige autonomie. Die maatregel vertrekt vanzelfsprekend vanuit de zorg voor de kwetsbare leerlingen. We weten allang dat vroegtijdig schoolverlaten sterk gekoppeld is aan verbondenheid met de school.
Een leerling die zich niet verbonden voelt met de school, die dreigt af te haken, en van leerlingen die thuiszitten in afwachting van een opstart van een overeenkomst of het zoeken naar een werkplek, kunnen we niet verwachten dat ze dezelfde mate van betrokkenheid kennen. Daar is het risico op afhaken natuurlijk veel groter. Ik denk dat het net voor die kwetsbare leerling dan ook van belang is dat we die daadwerkelijk naar school halen.
Bovendien hebben we dit ook met het duaal leren al heel wat scherper gesteld, doordat de aanbieder van duaal leren moet zorgen voor een invulling van 28 uur als de werkplekcomponent of de aanloopcomponent nog niet wordt ingevuld. Vanaf het schooljaar 2025-2026 – dat is nog lang – moet dat hoe dan ook zo worden gerealiseerd. Door de maatregel van het voltijds engagement willen we de centra ertoe brengen om daar vanaf volgend schooljaar al stappen in te zetten, op weg, dus, naar dat schooljaar 2025-2026.
Samen met de pedagogische begeleidingsdiensten bekijkt mijn administratie momenteel hoe we dat volgend jaar samen met de centra kunnen aanpakken en hoe we hen daarbij van dienst kunnen zijn, hoe we hen kunnen ondersteunen.
Wat het financieringsvraagstuk betreft, alle begrip, maar ik moet er wel op wijzen dat de omkadering van de centra momenteel al zeer gelijkaardig is aan die van voltijdse scholen. Wat de werkingsmiddelen betreft, is dat een ander verhaal. Dat is juist, en dat wil ik zeker bekijken.
Hoe sta ik dan ten opzichte van het zogezegd terugsturen van leerlingen naar het voltijds onderwijs? Ik kan niet ingaan op individuele of specifieke casussen, maar ben wel van mening dat een bepaalde opleiding moet aansluiten bij de individuele interesses en competenties van leerlingen. In die keuze kan de leerling dan worden ondersteund door de school en het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB), zodat die niet nodeloos van het ene naar het andere onderwijssysteem moet schakelen. Een studiekeuze mag niet worden ingegeven vanuit een ondersteuningsaanbod op zich. Net daarom ook ondersteun ik bijvoorbeeld de NAFT-hervorming.
Het klopt, tot slot, dat ik samen met collega Crevits een antwoord heb geformuleerd aan het Vlaams Partnerschap Duaal Leren, maar ook aan de SERV en de Vlor. Ik moet wel zeggen dat de bemerkingen die de adviesverstrekkers in dezen op onze mededeling hebben geformuleerd, echt zeer constructief waren. In het verdere beleidstraject zal ik vanzelfsprekend die dialoog met die partners behouden, en trachten we te streven naar een gedragen, gezamenlijke visie, ook met betrekking tot onder andere de aanloopfase en de kwalificaties daaromtrent. Ik denk dus wel dat dat in een goede richting gaat, maar het vergt inderdaad een aanpassing. Ik hoop echter dat we daar toch een afdoende draagvlak voor kunnen vinden.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. De grootste bekommernis die ik hoorde van de centra, betrof vooral die timing: wanneer zullen ze weten hoe het precies in elkaar zit, wanneer krijgen ze daar extra duiding over? U gaf ook aan dat dat voltijds engagement heel belangrijk is. Dat onderschrijf ik. Een paar vragen terug had ik het nog over het welbevinden en de verbondenheid met de school. We moeten daarvoor zorgen. Ik onderschrijf dat dus ook zeker, maar vind toch wel dat niet zomaar kan worden gesteld dat, als het realiseren van een voltijds engagement wordt verwacht, men ook in de financiering daarvoor moet voorzien. U weet ook dat het specifieke van het dbso net is dat men in kleine groepen en op maat werkt. Daarvoor is er dus ook extra omkadering nodig. Ik kijk dus alvast uit naar uw antwoord wat de werkingsmiddelen betreft, maar hoop toch ook dat er ook wordt tegemoetgekomen aan de vraag inzake de omkadering.
De andere vraag ging over de flexibiliteit, maar in die brief als antwoord stond een zinnetje, namelijk dat het uitreiken van identieke kwalificatiebewijzen in de aanloopfase als in het duaal leren mogelijkerwijze een impact zou hebben op het duaal leren zelf en niet echt wenselijk is. Wat dat betreft, wil ik toch eventjes naar artikel 76 van het basisdecreet van 2008 verwijzen.
Het decreet stelt niet dat er identieke studiebewijzen moeten kunnen worden uitgereikt, maar wel dat er voor de regelmatige leerling door de klassenraad kan worden beslist om een studiebekrachtigingbewijs te geven, en dat kan in de aanloopstructuuronderdelen “gebaseerd op onderwijs- en beroepskwalificaties of op onderdelen ervan”. Het is dus mogelijk om binnen de aanloopfase ook kwalificaties te behalen. Ik denk dat dat heel belangrijk is, al was het maar om de motivatie en het zelfbeeld van de leerling te ondersteunen. Ik ben zelf een heel groot voorstander van de leerladder. Minister, in Edusprong hebben we het over elders verworven competenties binnen het volwassenenonderwijs. Als we iets hebben geleerd uit deze coronatijden, dan is het dat net het zetten van kleine stapjes, het behalen van een diploma belangrijk is. Die warme overdracht van leren naar werk kan volgens mij ook al via het kwalificeren in die aanloopfase.
Als we het dan toch hebben over wat positief is aan de CLW’s, dan wil ik toch even verwijzen naar de Onderwijsspiegel. Naar aanleiding van de vraag over het welbevinden had u het zonet over het onderzoek naar het welbevinden bij leerlingen van 2017-2021. Daarbij werd een interview afgenomen, waarin de vraag werd gesteld of jongeren vandaag minder gelukkig zijn dan vijf jaar geleden. Ik citeer even: “In het deeltijds beroepsonderwijs voelen leerlingen zich gelukkiger dan in het voltijds beroepsonderwijs. De overstap naar modulair onderwijs met een sterke individuele begeleiding heeft daar waarschijnlijk mee te maken: in het deeltijds onderwijs werken leerlingen heel gericht naar een kwalificatie toe en voelen ze meesterschap. Misschien kunnen we aan de hand van die resultaten de aanpak in ons voltijds leerplichtonderwijs in vraag stellen?” Er is dus een vraag naar modulair werken, heel sterk individueel op maat. Dat is net heel belangrijk voor die meest kwetsbare leerlingen.
Minister, gaat u er dus akkoord mee dat elk talent telt, en dat we het zeker ook voor die leerlingen mogelijk moeten maken dat ze in de aanloopfase toch enig bewijs van kwalificatie in handen kunnen krijgen?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, we hebben daar in het verleden ook al over gesproken. In het leerlingenprofiel in de desbetreffende opleidingen komen onderwijs en welzijn op bepaalde momenten heel dicht bij elkaar. Het lijkt me inderdaad goed dat we maximaal proberen om onderwijs onderwijs te laten zijn. Ik denk dat dat ook voor die leerlingen belangrijk is. Het wordt toegespitst op duidelijkheid, op arbeidsmarktrijp en -bereidheid. Ik denk dat dat op zich niet negatief hoeft te zijn. Meer zelfs, het creëert een vorm van duidelijkheid, ook voor de jongeren, over waar die op dat moment staan of niet staan.
Het kan zijn, en dat moeten we verder nog bekijken in de afwikkeling van het decreet, maar ook in de praktijk, dat we met een aanloopfase jongeren inderdaad ergens naartoe laten aanlopen. In het beste geval is dat naar onderwijs, maar als ik ook naar de profielen van die leerlingen kijk, zou het kunnen dat er zijn die blijven aanlopen zolang ze in het leerplichtonderwijs zijn. Die lopen dan natuurlijk ook ergens naartoe, allicht naar verdere begeleiding door VDAB. Immers, de beste manier om ervoor te zorgen dat jongeren, ongeacht de situatie waarin ze zich bevinden, hun leven in eigen hand kunnen nemen, dat ze kunnen bijdragen, voor zichzelf, maar ook voor hun omgeving, en om misschien zelfs ook te kunnen ontsnappen aan hun thuisomgeving, is werken en zelf inkomsten genereren. Dat lijkt me nog altijd iets waarnaar we moeten streven. Dat lijkt me belangrijk. Collega’s, hoe dat zich afwikkelt, dat zullen we moeten zien. Ik denk echt dat we dat ook met Welzijn moeten bekijken: welke taken, welke rol kan Welzijn ter zake opnemen? We moeten natuurlijk ook bekijken, als daar een kwalificatie, een certificaat van aanloop aan vasthangt, wat die kwalificatie die men daar verwerft, dan inhoudt. We moeten goed opletten met het geven van kwalificaties om kwalificaties te geven. Die moeten wel een zekere inhoud hebben. Ik denk echter niet dat iemand dat betwist.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik wil voor de duidelijkheid meegeven met betrekking tot die inschrijvingen dat het niet volledig accuraat is dat leerlingen niet zouden kunnen worden ingeschreven in de aanloopfase indien ze niet arbeidsrijp en arbeidsbereid zijn. Daar geldt de autonomie van de klassenraad. Die kan daar ‘case by case’ over oordelen en samen met het CLB bekijken wat het meest geschikte traject is voor de betrokken leerling.
Dan is er de discussie rond de kwalificatie. Ik heb de brief er even bij genomen. Daarin zeggen collega Crevits en ikzelf over kwalificeren in de aanloopfase duidelijk ook dat per opleiding moet worden bekeken wat er kan worden gecertificeerd in een aanloopstructuuronderdeel. ‘Dit kan een bewijs van competenties zijn, maar evengoed een bewijs van deelkwalificatie. Zulke afleiding kan echter niet steeds garanderen dat er een voldoende set aan competenties is om een kwalificatie met civiel effect aan te koppelen.’ Dat betekent dus dat men daar iets mee is op de arbeidsmark. De essentie van de aanloopbase blijft, zoals ook in het advies opgenomen, een toeleiding naar een volgende stap. Het is immers niet voor niks een aanloopfase. Het is een traject, waarbij een volwaardige kwalificatie kan worden geboden.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u wel voor de antwoorden. Het is belangrijk om mee te geven dat het inderdaad vaak wel over de meest kwetsbare leerlingen gaat waarover we hier spreken. De relance in deze coronatijden leert ons dat het belangrijk is om net aan die meest kwetsbare leerlingen ook de nodige aandacht te schenken. Ik noteer alvast dat u werk wilt maken van de werkingsmiddelen. U citeerde uit de brief. Men haalde er één zinnetje uit. U haalt er een aantal andere zinnen uit. Ik noteer dus ook dat er toch wordt gezocht naar een maximaal streven naar kwalificatie, ook binnen die aanloopfase.
Laten we duidelijk zijn: het is de bedoeling, denk ik, dat we elk kind, elke leerling, elk talent een plek geven, en dat elk talent telt. Ik hoop in elk geval dat we snel samen met de CLW’s duidelijkheid kunnen krijgen over wat hen te wachten staat, met betrekking tot het voltijds engagement, met betrekking tot de financiering en met betrekking tot het flexibel op maat lesgeven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.