Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vandenhove heeft het woord.
De laatste tijd is er veel te doen over het zogeheten Openruimtefonds. Zelfs gisteren en vandaag was dat in de media, naar aanleiding van de problematiek van de bouwshift en de oproep van een aantal representatieve organisaties om wijzigingen aan te brengen. De Vlaamse Regering maakt extra middelen vrij zonder daar voorwaarden aan te koppelen, maar toch met de bedoeling om dat geld te gebruiken voor het vrijwaren en inrichten van de open ruimte en eventueel andere plattelandsuitdagingen voor de gemeenten die daarvoor in aanmerking komen. Daarmee worden deze gemeenten gecompenseerd voor de extra kosten die ze hebben voor het beheer van hun open ruimte en de beperktere inkomsten die ze halen uit bijvoorbeeld de opcentiemen op de onroerende voorheffing.
Minister, u hebt een aantal typerende uitspraken gedaan over dat Openruimtefonds. Vorige week is in de commissie het woord ‘foliekes’ gebruikt en enkele weken geleden verscheen in Het Belang Van Limburg: “Volgens de minister bouwen sommigen er liever sporthallen mee, in plaats van het geld te gebruiken om hun open ruimte te versterken.”
Ik ben al meer dan dertig jaar actief in een gemeente. Ik ga ermee akkoord dat we gemeenten en steden een zekere autonomie moeten geven, maar diezelfde ervaring leert me dat die autonomie vaak wordt gebruikt om dingen te doen waarvoor dat geld niet bedoeld is. Dat blijkt nu ook naar aanleiding van de middelen voor het Openruimtefonds.
Minister, naar aanleiding van uw uitspraken wil ik u enkele vragen stellen. Wordt er vanuit Vlaanderen, zonder dat daar sancties voor worden opgelegd of conclusies uit getrokken, systematisch nagegaan en/of opgevraagd waartoe gemeenten deze middelen uit het Openruimtefonds gebruiken? Mensen die lokaal actief zijn, stellen vast dat er in de meerjarenplanningen vaak geen melding van wordt gemaakt en dat die gelden niet worden besteed waarvoor ze eigenlijk zijn bedoeld.
Heeft de Vlaamse Regering zicht op waartoe de gemeenten de financiële middelen uit het Openruimtefonds tot nu toe in 2019, 2020 en eventueel 2021 gebruiken? Bouwen sommigen er liever sporthallen mee? Zult u initiatieven nemen om een kader te creëren dat vastlegt waarvoor het Openruimtefonds kan worden gebruikt – natuur, klimaat, bouwshift –, nu u als bevoegd minister erkent dat de middelen vaak voor de foute doelstellingen worden besteed?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Vandenhove, ik ben het eens met u over wat de opinieschrijvers gisteren in de krant hebben geschreven dat Vlaanderen zoveel mogelijk open ruimte moet vrijwaren. Het was een open brief van verschillende organisaties – Boerenbond, Natuurpunt, Bond Beter Leefmilieu, Netwerk Architecten Vlaanderen en de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) – met een pleidooi om de open ruimte te vrijwaren. Ik heb dat goed genoteerd en ik juich dat toe. Ik zal daar uiteraard mijn schouders onder zetten.
We zijn er nog niet, zoals u weet. Het Instrumentendecreet en de woonreservegebieden liggen voor in het parlement. Degenen die de open brief in de kranten hebben geschreven, maken zich zorgen over de betaalbaarheid. Dat is een heel belangrijk aspect, natuurlijk. Alles wat je doet, kost geld. Ook een bouwshift realiseren, zal geld kosten. Ze vragen zich af hoe we dat gaan betalen tussen nu en 2040. Er wordt ook gekeken naar de planschaderegeling die nu voorligt in de commissie.
Ik hoor ook verschillende bedragen, zowel over de huidige planschaderegeling als over de nieuwe. Ik heb gisteren gevraagd om daar een juiste inschatting over te krijgen. Ik hoor verschillende bedragen, omdat men er blijkbaar niet onmiddellijk een bedrag op kan plakken. Ik heb dan ook gevraagd om die oefening te maken, al is het gewoon een vork, zodat we weten wat tussen nu en 2040 de kost zal zijn. Ik hoor soms 20 miljard euro, maar soms ook 2 of 3 miljard euro. Het verschil tussen 2 en 20 miljard euro is natuurlijk wel heel groot. Ik wil die cijfers dan ook objectiveren.
De nieuwe planschaderegeling, die voorligt maar nog niet is goedgekeurd, moet natuurlijk ook de grondwettelijke toets doorstaan. Ook daar is het belangrijk een goed juridisch advies in te winnen. Dit zijn twee aspecten die ik naar aanleiding van de open brief van die verschillende organisaties heb aangevraagd.
In Vlaanderen schrappen wij bij elk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) harde bestemmingen voor zachte, groene openruimtebestemmingen. Denk maar aan de Vinderhoutse bossen en de Demervallei. We maken de nodige middelen vrij om die open ruimte te betalen.
Daarnaast vrijwaren we deze legislatuur 1600 hectare watergevoelig openruimtegebied van verharding. Ook daar is een budget voor uitgetrokken. Ik hoop dat we op die manier aan heel wat hectares kunnen komen tijdens deze legislatuur. Het is de bedoeling dat de volgende ministers na mij dat ook blijven doen.
Zoals u weet, is het Openruimtefonds inderdaad niet geoormerkt. Ik vind dat jammer, maar ik ben daar niet voor bevoegd. We zitten met drie partijen in de regering. Er is dus nergens decretaal bepaald dat dit naar open ruimte moet gaan. Dat is een spijtige zaak, want dan moet men het ook geen Openruimtefonds noemen. Ik baseer me op de verklaringen die een aantal burgemeesters in de kranten hebben gedaan naar aanleiding van dat Openruimtefonds. Sommigen waren van plan daar een jeugdhuis of een sporthal mee te bouwen, anderen hadden het over de renovatie van een kerk. Noem het dan geen Openruimtefonds, want dat zorgt wel voor verwarring.
Per legislatuur wordt daar ongeveer 400 miljoen euro in gestopt. Dus tussen nu en 2040 gaat het over 2,4 miljard euro extra die de lokale besturen krijgen sinds 2019. Het is dan ook een gemiste kans wanneer dat geld niet wordt ingezet om de open ruimte te vrijwaren. Ik roep nogmaals op om die middelen verstandig in te zetten. Zo niet, moet men het een andere naam geven en het geen Openruimtefonds noemen. Punt aan de lijn.
Alles wordt nu voorgelegd aan het parlement, maar ik denk dat de oefening nog niet volledig klaar is. Ik hoop dat ik binnenkort een zicht krijg op die kosten en op de manier waarop het traject tot 2040 zal worden uitgezet. Maar nogmaals, de lokale besturen moeten ook binnen de budgetten die ze hebben, in hun algemene begroting, budget voorbehouden voor open ruimte. Ik daag u uit om de begrotingen van uw eigen gemeente na te kijken. Er zijn veel te weinig lokale besturen – ik denk dat ik ze op twee handen kan tellen – die effectief iets vermelden over het budget dat wordt voorbehouden voor open ruimte. Ik vind dat iedereen een verantwoordelijkheid heeft. Die bouwshift is een gedeelde verantwoordelijkheid. In Vlaanderen doe ik dat voor elk RUP dat we maken. Ook de andere bestuurders zullen dat moeten doen. Zo niet, zal van de bouwshift niets in huis komen. Dat is ook de bezorgdheid van de initiatiefnemers van die open brief. Ik denk dat heel veel Vlamingen daarvan wakker liggen. We moeten echt wel kernverdichtend gaan werken en de open ruimte maximaal vrijwaren. Elk niveau, of het dan gaat over de lokale besturen, provincies of Vlaanderen, zal daar de nodige middelen voor moeten vrijmaken.
De verklaringen van een aantal burgemeesters in de kranten over wat ze daar allemaal mee zouden doen, baarden me wel wat zorgen. Het is heel interessant om in de begroting van de lokale besturen na te gaan of daar iets wordt vermeld over het vrijwaren van de open ruimte of over de budgetten die daarvoor worden vrijgemaakt. Een slim lokaal bestuur zal dat doen. Hun inwoners vragen ook om het nodige te doen.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Mijn vraag komt grotendeels overeen met de beschouwing die u hebt geformuleerd. Ik denk wel dat het Openruimtefonds een niet onbelangrijk middel kan zijn om die bouwshift te realiseren, maar zoals het nu wordt gepercipieerd, is er eigenlijk geen enkele directe link.
Ik ben het ook met u eens dat lokale besturen hun eigen begroting eens moeten bekijken, en ik heb dat ook voor mijn eigen stad gedaan. Wanneer die oefening vanuit Vlaanderen zou gebeuren, zou het heel verrassend kunnen zijn hoe weinig gemeenten zelfs niet in de verste verte iets doen met dat geld voor de open ruimte, laat staan voor klimaat, natuur en aanverwante aangelegenheden. Ik ken zelf ook een aantal voorbeelden. Het is ook op de verklaringen uit de media waar u zelf naar verwijst, dat ik me heb gebaseerd om deze vraag te stellen. Ik vind dat spijtig.
En er is natuurlijk een onderscheid. Nu moet er eigenlijk voor 0 procent rekening worden gehouden met criteria. De gemeente behouden dus de volledige autonomie. Maar ik denk dat het toch niet slecht zou zijn dat Vlaanderen ook eens zou nagaan in welke mate de lokale besturen al dan niet met deze autonomie om kunnen gaan. Geen enkele autonomie zal bepalen dat het voor 100 procent naar specifieke doelstellingen moet gaan, maar nu is de vork tussen de 0 procent van u en de 100 procent van het andere uiterste – wat ook niet goed zou zijn – te groot. In 2024 zal dan blijken dat de naam Openruimtefonds, om het zacht uit te drukken, een zeer verkeerde keuze was in functie van de oorspronkelijke doelstelling.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Ik zit stevig op mijn stoel, maar ik was er toch bijna af getuimeld toen ik een fantastisch openbaar bestuurder hoorde pleiten voor een oormerking van het Openruimtefonds. Ik dacht dat we allemaal sterk geloofden in de autonomie van de lokale besturen. Misschien toch even een opfrissing van wat er in de zomer van 2019 is gebeurd, ook aan de minister. Ze heeft gezegd dat we het Openruimtefonds misschien van naam moeten veranderen. Maar, voor alle duidelijkheid: hoe is het Openruimtefonds tot stand gekomen?
Dat weet ik, collega.
Dat is prima, maar ik zal het nog eens herhalen voor de heer Vandenhove, want die weet dat blijkbaar niet.
Toch wel.
Er was discussie over de financiering van lokale besturen: hoe zullen we de lokale besturen, een belangrijk niveau, financieren? Ook de huidige minister van Binnenlands Bestuur, de minister-president en ook u, minister – denk ik – zijn ervan overtuigd dat de lokale besturen een belangrijke rol spelen in Vlaanderen. De financiering vanuit Vlaanderen moet geobjectiveerd worden. Een herziening van de criteria van het Gemeentefonds was heel moeilijk. Wanneer je een kaartje wegtrekt uit het kaartenhuisje, dan tuimelt het hele huisje immers in elkaar. En dan is er dit fonds gekomen als alternatief, complementair aan het Gemeentefonds, om in een zekere compensatie te voorzien voor de gemeenten die heel wat open ruimte hebben en die dus niet kunnen genieten van de criteria van het Gemeentefonds, zoals onder meer het aantal inwoners.
Het Openruimtefonds is eigenlijk een Gemeentefonds bis. Die naam is toen gekozen omdat een van de criteria de oppervlakte open ruimte was, maar het is nooit, op geen enkel moment, in gedachten geweest dat het Openruimtefonds geoormerkt moest worden en dus gebonden was aan extra investeringen om de open ruimte te beschermen. Het gaat om een basisfinanciering voor de lokale besturen die heel wat open ruimte hebben. Ik begrijp de opmerking over de naam, we kunnen dan ook eventueel een naamswijziging overwegen.
Het is duidelijk dat we voor een opdracht staan. Mijnheer Vandenhove, de minister heeft een aantal keer verwezen naar de uitdaging die er is, namelijk in welke mate wij de open ruimte kunnen beschermen, zeker ook door een herbestemming te doen van onder meer de woonuitbreidingsgebieden.
Mag ik vragen om af te ronden?
Ik zal dat onmiddellijk doen, maar ik vind dit een belangrijk onderwerp. Gisteren zei de heer Vandaele nog dat we misschien creatief moeten nadenken over het inbouwen van stimulansen. Ik denk dat dit een te overwegen piste is. We doen dat ook voor de uitbreiding van het bosareaal. Minister, u weet dat wij daar als lokale besturen, zelfs ook in mijn gemeente, actief mee over willen nadenken. Dit is misschien een stimuleringsmechanisme dat we ook in overweging moeten nemen. De heer Vandaele heeft dat gelanceerd, en ik denk dat we dit moeten bespreken.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Ik dank collega Van den Heuvel voor de geschiedenisles. Ik moet zeggen dat ik ook een beetje van mijn stoel viel door de verklaringen van de minister en van collega Van den Heuvel.
Minister, u stelt hier bij monde van uw partij dat u eigenlijk zelf voor een oormerking bent, maar dat strookt totaal niet met wat wij zien op het terrein. Waar de N-VA in het lokale bestuur zit, zien wij niet per se dat er meer middelen naar de open ruimte gaan vanuit het Openruimtefonds, maar ook niet in het Vlaams Parlement. Groen heeft amendementen ingediend op het moment dat het Openruimtefonds op tafel lag, niet om het volledig te oormerken maar vooral om het openruimtefuncties toe te wijzen, en dat is gewoon weggestemd door de volledige meerderheid. Ik begrijp dan ook niet goed dat u hier zegt dat u er zelf voor bent, dat u dat liever zo zou zien, terwijl u hier geen enkel voorstel doet om het te leiden in de richting van een openruimtebeheer. Minister, ik begin me dan ook stilaan af te vragen of u wel lid bent van die Vlaamse Regering. Het lijkt er steeds meer op dat de N-VA zich voor alles wat goed klinkt, bevoegd voelt, maar niet verantwoordelijk. U schuift hier alles af op uw partners. Ik vind dat een zeer bijzondere houding en ik vraag me af wat uw standpunt in dezen is en of u wel degelijk actie zult ondernemen om dat Openruimtefonds toe te leiden naar bestedingen in de open ruimte, zoals u zelf ook aangeeft.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Collega’s, dit is een interessant en heel actueel debat. Ik denk dat iedereen het erover eens is dat we onze open ruimte moeten vrijwaren. Dat is in deze commissie al vaak aan bod gekomen.
De open brief van gisteren is een belangrijk signaal. Als natuur- en landbouwverenigingen zich verenigen, wil dat iets zeggen. Hun bezorgdheid betreft de betaalbaarheid van de bouwshift. Ik denk niet dat iemand de bouwshift in vraag stelt, maar het gaat om de betaalbaarheid.
Minister, het is goed dat u die berekeningen hebt opgevraagd, want er is veel mysterie. En ik wil dat even schetsen. In mijn gemeente hebben we de berekening gemaakt. We hebben ons weliswaar op de huidige regeling gebaseerd, want dat is de enige wettelijke regeling die van toepassing is. We hebben dat door raadsmannen laten berekenen. We zouden een woonuitbreidingsgebied voor 0 euro als open ruimte kunnen herbestemmen, want geen enkel perceel is aanpalend aan een weg. Die gevallen tonen aan dat de huidige regeling moet worden bijgestuurd. Dat is terecht. De mensen die denken dat we volgens de nieuwe regeling de volledige marktwaarde moeten betalen, moeten de teksten nog eens nalezen. Er zal rekening worden gehouden met dertien objectieve parameters, zoals de ligging naast een weg of de verwervingswaarde, indien die gekend is. Het is goed wat cijfers en berekeningen hierover te krijgen. Iedereen kan met miljarden euro’s strooien, maar de vraag is waarop dit wordt gebaseerd. In het kader van een goed bestuur is het zeker te verantwoorden dat we voor een billijke vergoeding gaan.
Het Openruimtefonds verhit hier de gemoederen. Elk lokaal bestuur moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Ik zal dat als lokaal bestuurder alvast doen. Wij zullen ervoor zorgen dat de middelen voor de open ruimte worden gebruikt. Dat is de achterliggende idee. Gemeenten met meer open ruimte hebben een andere kostenstructuur. We zullen dat fonds concreet gebruiken om onze open ruimte te bewaren en te bewaken.
Mevrouw De Coninck, mag ik u vragen af te ronden?
Minister, ik wil even terugkomen op wat in verband met de betaalbaarheid is aangehaald. Vanuit de lokale besturen is er het denkspoor om met een tegemoetkoming te werken. Bent u bereid na te gaan of een tegemoetkoming van de Vlaamse overheid in functie van de bouwshift naar meer open ruimte en natuur mogelijk is?
Tot slot heb ik nog een gewaagde vraag. Het is daarnet in De Wereld Vandaag op Radio 1 aan bod gekomen en het is gisteren ook in de media geweest. Er is gevraagd een taskforce voor heel het debat op te richten. Hoe kijkt u daarnaar?
Het is vandaag voor iedereen moeilijk zich aan de timing te houden. Het loopt hier uit en ik zou graag de agenda afwerken.
De heer Dochy heeft het woord.
Mijnheer Van den Heuvel, u hebt de geschiedenis van het Openruimtefonds al mooi geschetst.
Mevrouw De Coninck, u hebt dat bevestigd.
Mijnheer Vandenhove, u hebt in uw vraagstelling duidelijk aangegeven dat het Openruimtefonds een compensatie is voor de lagere inkomsten van open ruimte. Er zijn minder inkomsten uit kadastrale inkomens. Het is ook een vergoeding voor het onderhoud van de open ruimte. Eigenlijk is er op zich geen probleem.
Wat de nomenclatuur betreft, heb ik een suggestie. Er groeit een consensus om de koterij in het Gemeentefonds te herbekijken. Dat zal voor een volgende legislatuur zijn, maar er moet wel voorbereidend werk gebeuren. Ik heb een suggestie om de naam te hervormen. Als we dat gewoon een ‘voorafname open ruimte’ noemen, hoeven we geen verantwoording meer te geven. Van de basisstroom van het Gemeentefonds, 2,86 miljard euro, is 40 procent voorbehouden voor voorafnames. Als we dit vanaf nu een ‘voorafname open ruimte’ noemen, is het probleem met de nomenclatuur opgelost.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Voorzitter, ik kan me aansluiten bij de bewoordingen over hoe dit een interessant debat is, maar ik heb geen fraai gevoel bij de wijze waarop dit debat loopt.
In het Instrumentendecreet staan duidelijk een aantal instrumenten met richtlijnen om de doelstellingen van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) te halen, ook met betrekking tot de open ruimte. Op basis van de evaluaties en de reacties zijn we ervan overtuigd dat de schaderegelingen een instrument zijn dat moet worden bijgestuurd. We moeten naar correcte vergoedingen gaan. Als we een eerlijke en betrouwbare overheid willen zijn, is het niet meer dan normaal dat naar de marktwaarde wordt gekeken. Dat betekent niet dat het voor elk gebied of elk woonuitbreidingsgebied de cijfers worden waarmee momenteel her en der wordt gegoocheld. Dat is niet zo, want er zijn een aantal parameters waarmee rekening wordt gehouden om de waarde te bepalen. De waardebepaling van een woonuitbreidingsgebied en van een reservegebied zijn ook nu niet hetzelfde als de waardebepaling van een woongebied. Iedereen die eerlijk tegenover zichzelf is, weet dit. Om die reden zijn hier dertien parameters in opgenomen. Het is niet aan ons om als politici die prijs vast te leggen, maar aan gespecialiseerde landcommissies die deze opdracht hebben gekregen. Ik hoop dat zij die opdracht zeer ernstig nemen.
Als we naar 2040 kijken, wordt gezegd dat de lokale besturen dat eerst in de hand moeten krijgen. Iedereen is het daarover eens, maar we kijken momenteel naar de financiering, met in 2040 eventueel een ondersteuning door de Vlaamse overheid. In de tussenperiode moeten we eerlijk zijn met elkaar. We moeten ervoor zorgen dat Vlaanderen en de gemeenten meer en meer schouder aan schouder staan om de doelstellingen te kunnen bereiken. Dat een openruimtebeleid de nodige budgetten vraagt, is duidelijk. Het Openruimtefonds past in een discussie over het Gemeentefonds. Dat is in die zin een apart onderdeel.
Mevrouw De Coninck, ik heb uw uitspraken en die van anderen gehoord. We rekenen erop dat de Vlaamse overheid naast de instrumenten ook de nodige ondersteunende middelen voor de gemeenten zal vrijmaken om de doelstellingen effectief te kunnen realiseren. Op dat vlak zijn wij alleszins een partner.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Mevrouw Rombouts, u hebt het een interessant debat genoemd. Ik zal me daar uit beleefdheid bij aansluiten.
Ik heb begrepen dat het ‘Openruimtefonds’ een verkeerde benaming is. Indien we elkaar dat hier vertellen, is de pagina omgedraaid en noemen we het anders. Dat brengt de oplossing echter geen meter dichterbij.
Mijnheer Vandaele, u hebt gisteren in de media geopperd dat de Vlaamse overheid manieren moet vinden om de gemeenten financieel te stimuleren om dat beleid lokaal vorm te geven. Er moet creatief over die interessante denksporen worden nagedacht.
Minister, bent u bereid dat te doen?
Ik neem overigens akte van het feit dat u de grondwettelijkheid wilt toetsen van een regeling die nog in het Vlaams Parlement voorligt, maar waar de Raad van State al een advies over heeft gegeven. De Raad van State toetst, voor alle duidelijkheid, aan de Grondwet. De vraag is dus aan wie u dat advies hebt gevraagd en wat dit zal bijdragen aan het parlementaire debat.
De volgende vraag is wanneer we de kostprijsberekening mogen verwachten. Ik neem aan dat dit een relevant element zal zijn van het debat dat we zullen voeren op het moment waarop dit in dit huis vorm krijgt.
De heer Vandaele heeft het woord.
Voorzitter, de mensen die me bij naam hebben genoemd, geven me eigenlijk te veel eer, maar ik wil hen hiervoor toch bedanken. Het klopt dat de meerderheidspartijen nagaan of we de gemeenten kunnen ondersteunen die nu al plannen hebben om als open ruimte te herbestemmen. Zo stimuleren we de gemeenten niet om te wachten tot de Vlaamse overheid het in 2040 overneemt. Dat is dus iets waar we binnen de meerderheid over nadenken. Het is geen gemakkelijke oefening, want er moeten uiteraard ook middelen zijn en het moet allemaal doenbaar zijn.
Een element is ook wel, denken wij, dat het misschien wel goedkoper is voor Vlaanderen als we die gemeenten die nu al initiatieven nemen, nu al op een of andere manier een schouderklopje kunnen geven. Want we weten allemaal: tegen 2040 zullen de grondprijzen waarschijnlijk hoger zijn, en als Vlaanderen dan volledig het gelag moet betalen, dan is dat ook jammer, terwijl we nu de inspanningen kunnen verdelen tussen de gemeenten en de Vlaamse overheid.
Dat is dus zeker iets waar we met de drie meerderheidspartijen over nadenken, maar waar we nog niet over uit zijn.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Ik denk niet dat ik mee moet gaan in het ideologisch debat, maar het Openruimtefonds, welke naam het ook heeft, was een compensatie voor de open ruimte. Ik weet niet of die middelen moeten worden geoormerkt, want als ik kijk in mijn eigen gemeente naar de recurrente uitgaven, dan zie ik vogelkersbestrijding, onderhoud groene ruimte, doelgroepmedewerkers voor de vogelkersbestrijding, en op dat moment zijn alle middelen van het Openruimtefonds voor het jaar 2021 al opgesoupeerd. Dan heb ik nog niet gesproken over het onderhoud van trage wegen in die open ruimte, dan heb ik niet gesproken over de minderinkomsten in tegenstelling tot bebouwde gebieden. Het mag duidelijk zijn dat dit een compensatie is voor de meerkost die gemeenten hebben voor het kostbaarste goed dat we hebben in Vlaanderen, en dat is onze open ruimte.
De heer Tobback heeft het woord.
Er is toch ergens iets fundamenteel mis in de manier waarop we ons bestuur organiseren, als aan de ene kant alle burgers snakken naar meer open ruimte, en aan de andere kant lokale bestuurders vinden dat ze moeten worden gecompenseerd en vergoed wanneer er open ruimte te veel is in hun gemeente. Ik neem dat niemand persoonlijk kwalijk, maar dat is toch een soort van ontwerpfout in ons systeem dat we wat grondiger zouden moeten bekijken. Wat voor iedereen zeer, zeer wenselijk is, is voor een aantal blijkbaar een geweldige last om te dragen, waar onvoorwaardelijke middelen tegenover moeten staan, want het is toch zo'n miserie om open ruimte te hebben.
Ik wil nog even een vraag stellen aan collega Vandaele, maar die mag niet antwoorden, dus stel ik ze aan minister Demir. Collega Vandaele, ik mag toch aannemen dat wanneer u nu aan het promoten bent dat er middelen bij gaan komen om de financiële lasten van het Instrumentendecreet te compenseren en om de gigantische kost voor het herbestemmen van gronden te compenseren, we achteraf niet, als het ooit wordt goedgekeurd, hetzelfde verhaal gaan horen als wat we de heer Van den Heuvel heel enthousiast hebben horen vertellen. Dat is namelijk: ‘U hebt me nu geld gegeven en moei u niet met wat ik ermee doe.’ Als u nu pleit voor bijkomende middelen, neem ik aan dat dat wel degelijk geoormerkte middelen zullen zijn, die alleen beschikbaar zullen zijn wanneer er ook werkelijk definitief en met ijzeren garanties herbestemmingen naar groene open ruimte zal zijn, en dat we niet nog eens zullen worden gerold zoals we al eens gerold zijn geweest, zoals collega Van den Heuvel zonet met veel enthousiasme verdedigde.
Collega's, op speciaal verzoek is er een korte pauze. De minister zal zo dadelijk antwoorden.
– De vergadering wordt gedurende enkele minuten geschorst.
Minister Demir heeft het woord.
Collega's, er waren heel veel vragen en verschillende tussenkomsten. Dat is goed, dat wil zeggen dat iedereen daar heel duidelijk mee bezig is.
Het is goed dat de benaming niet correct is. Ik veronderstel dat er een amendement komt op het Openruimtefonds en dat we dat niet meer zo noemen. Mijnheer Van den Heuvel, ik begrijp heel goed hoe dat is gegaan tijdens onderhandelingen. Ineens werd het ‘Openruimtefonds’ genoemd. Ja, dan heb ik gevraagd of we dat dan niet moeten oormerken, of toch ten dele. Neen, dat was allemaal niet nodig, want de lokale besturen waren toch volwassen genoeg om die middelen allemaal op een juiste manier in te zetten.
Voor mij is dat allemaal oké, ik kan daarmee leven, maar dan moeten we het kind misschien toch een andere naam geven, want het zorgt voor verwarring, ook op het terrein, ook bij verschillende mensen die met open ruimte bezig zijn. Iedereen denkt: er is een fonds, er is een Openruimtefonds en daar zitten centen in. Het woord zegt het zelf, we gaan dat gebruiken voor open ruimte. Dat is nu niet het geval. Als er extra centen zijn voor de lokale besturen en men mag dat gebruiken zoals men denkt dat men het moet gebruiken, ik kan daar allemaal mee leven. Maar dan moeten we daar een andere benaming aan geven. Dan is dat probleem ook al opgelost.
Maar dat lost natuurlijk ons probleem van de bouwshift niet op. Daarover wil ik enkele zaken zeggen. Ik hoor verschillende sprekers zeggen dat er meer geld moet komen vanuit Vlaanderen. Ja, ik hoop dat alle volksvertegenwoordigers hier in deze commissie ook die begroting eens goed bekijken en bekijken hoe het gesteld is met die begroting. Helaas kan ik geen geld bij drukken. Dat geld valt niet uit de boom zoals blaadjes uit een boom vallen. Collega’s, ik denk dat we zeer gedisciplineerd zullen moeten zijn, naar het voorbeeld van wat Vlaanderen doet, wat ik ook doe met de RUP’s, met de omzetting naar groene gebieden van die 1600 hectare watergevoelige openruimtegebieden (WORG’s) enzovoort. Ik denk dat ook lokale besturen dat zullen moeten doen. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid.
Het kan niet zo zijn dat heel die bouwshift getrokken wordt door één niveau, want dan zal er geen bouwshift komen. Dat wil ik ook heel duidelijk stellen. Als lokale besturen en provincies niet meewerken, dan zal dat niet lukken. Ik zie gelukkig een aantal besturen die wel het goede voorbeeld geven. Maar het is een gedeelde verantwoordelijkheid. Ook lokale besturen zullen, binnen de budgetten die ze hebben, middelen moeten vrijmaken om de open ruimte te vrijwaren. Zoals jullie weten, heb ik al een half miljard euro moeten vrijmaken voor de hele droogte- en waterproblematiek. Er vallen nog meer van zulke dossiers op mijn bureau, zoals dat van de zonnepanelen. Op een bepaald ogenblik stopt het wel, ik kan helaas geen geld bij drukken. We gaan dus, zoals collega Vandaele zegt, op een creatieve manier moeten bekijken, met een gedeelde verantwoordelijkheid – en iedereen zal zijn steentje moeten bijdragen – hoe we die bouwshift überhaupt kunnen realiseren. We zullen ook dwingende bepalingen moeten nemen naar de andere niveaus, want anders zal hier niet veel van komen.
Collega Coenegrachts, u vroeg naar het advies. Ik zal wel juridisch advies vragen over de grondwettelijkheid hiervan. Ik wil gewoon niet meemaken wat we meegemaakt hebben met de zonnepanelen, als u weet wat ik bedoel. Ik stel voor dat we dit dossier heel nauwkeurig bekijken met alles erop en eraan, want het moet aan alle juridische toetsen weerstaan. Ik denk dat niemand in deze commissie in 2040 wil meemaken wat ik en natuurlijk vooral de mensen die ‘gesjareld’ zijn, om het zo uit te drukken, meegemaakt hebben met die zonnepanelen. Dat is niet voor herhaling vatbaar. Daarom, collega Coenegrachts, denk ik dat het goed is en dat u het moet toejuichen dat ik daar juridisch advies over vraag en dat ik daarna de tijdslijn naar 2040 uitteken.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Ik wil enkele dingen rechtzetten. Mij voorstellen als iemand die niet zou denken aan de gemeenten, is volgens mij compleet verkeerd. Ik denk daar ook aan. Maar ik denk dat het wel belangrijk is dat we de zaken duidelijk stellen. Ik heb trouwens niet gepleit voor het oormerken van het Openruimtefonds. Ik heb heel duidelijk de link aangegeven tussen de 0 procent die er nu is, met regels, en de 100 procent, wat het uiterste zou zijn. Mijn bedoeling was helemaal niet om het te hebben over die zo fundamentele bouwshift. Daar zullen we wel andere gelegenheden toe hebben, misschien morgen al in de plenaire vergadering. Ik wilde het hebben over het Openruimtefonds en een aantal uitspraken die daarover gedaan werden. In de oppositie moet men altijd heel bescheiden zijn. Als mijn vraag ertoe bijgedragen heeft dat het beestje nu de juiste naam krijgt, dan is het stellen van deze vraag toch nuttig geweest.
De vraag om uitleg is afgehandeld.