Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
De gestandaardiseerde, genormeerde en gevalideerde proeven (GGG-proeven) kwamen al een paar keer aan bod in deze commissie, zoals op 7 januari 2021. Toen was het academisch steunpunt dat de centrale toetsen, zoals u ze noemt, zal ontwikkelen, net aangesteld. Alhoewel dit steunpunt dus begin dit jaar al van start ging met de ontwikkeling van deze toetsen, liep de haalbaarheidsstudie nog steeds volop. In de commissie van 7 januari gaf u aan dat u de resultaten van deze studie een maand later verwachtte. Ondertussen zou de studie dus volledig afgerond en opgeleverd moeten zijn.
In tussentijd bracht ook de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) een advies over de GGG-proeven uit en vroeg eind januari al om op korte termijn in gesprek te gaan. De Vlor duidt namelijk op een aantal essentiële strategische voorwaarden bij het opmaken van deze proeven. Vooreerst moet kwaliteitsontwikkeling de focus zijn bij het bepalen van het doel van de proeven. De proeven mogen geen gevolgen hebben voor studievoortgang, -oriëntering en attestering of leiden tot een verplicht begeleidingstraject voor scholen. In de aanvraag tot erkenning en betoelaging van het steunpunt lezen we toch iets anders.
Een ontwikkelingsgericht gebruik biedt volgens de Vlor ook de beste garanties om positieve effecten te maximaliseren en een oneigenlijk gebruik of ongewenste effecten te vermijden.
Verder drukt de Vlor ook zijn bezorgdheid uit over de openbaarheid van de resultaten van de proeven. Er is een degelijk juridisch kader nodig om de privacy van leerlingen en de anonimiteit van scholen te garanderen. In het licht van deze discussie kunnen de conclusies uit de haalbaarheidsstudie heel relevant zijn.
Ten slotte wijst de Vlor er ook op dat alle relevante stakeholders betrokken moeten worden bij deze grote ingreep. Een uitgebreid overleg met alle onderwijspartners op basis van de resultaten van de haalbaarheidsstudie zou hierin alvast een eerste stap zijn.
Minister, wat is de stand van zaken van deze haalbaarheidsstudie? Wanneer wordt deze studie publiek gemaakt?
Geven de resultaten aanleiding om wijzigingen door te voeren in het concreet implementatietraject? Zo ja, welke wijzigingen?
Kon u ondertussen al ingaan op de vraag van de Vlor om in gesprek te gaan over hun bezorgdheden? Zo ja, wat waren de conclusies van dit overleg?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik dank u voor de vraagstelling. Ze laat mij toe om kort op de bal te spelen. Geheel toevallig heb ik recent de beleidsaanbevelingen van de administratie ontvangen, op basis van de resultaten van die haalbaarheidsstudie.
Ik zal even kort recapituleren. Met betrekking tot de invoering van die G-proeven – u noemt ze 'GGG-proeven', ik zal ze 'G-proeven' noemen, dat is nog eenvoudiger – volgen we een tweesporenaanpak. Enerzijds is sinds medio december van het afgelopen jaar het universitaire Steunpunt Centrale Toetsen van start gegaan, dat zich vooral buigt over de inhoud, over het 'wat'. Daarnaast is er de haalbaarheidsstudie, met drie percelen, naar de verdere modaliteiten van de toetsafnames, die vooral de vraag naar het ‘hoe’ beantwoordt. Dat heeft een psychometrisch-pedagogisch perceel, een organisatorisch perceel en juridisch-technisch perceel. Die studies werden medio februari opgeleverd door het Departement Onderwijs en Vorming. Bovendien is de vraag niet of er G-toetsen zullen worden afgenomen, maar wel op welke manier dat het best kan gebeuren.
De haalbaarheidsstudie is trouwens niet de enige studie, er is ook de Strategic Education Governance casestudy van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), die tot aanbevelingen moet leiden om het draagvlak van de centrale toetsen te vergroten. Ik kom daar nog wel op terug.
Omdat de resultaten van de haalbaarheidsstudie inderdaad een belangrijke bron van informatie vormen voor de planning van onze werkzaamheden binnen het universitair Steunpunt Centrale Toetsen, hebben de onderzoekers eerst hun bevindingen toegelicht aan dat steunpunt. Ook de leden van de stuurgroep die het steunpunt opvolgt, hebben de resultaten van die studie reeds onder embargo ontvangen. Wie zit er in die stuurgroep? Dat zijn mijn kabinet, de administratie, en het universitair steunpunt zelf, maar ook vertegenwoordigers van de pedagogische begeleidingsdiensten, van de vakbonden en van de Vlaamse Scholierenkoepel (VSK).
Momenteel zijn we intern aan het bekijken welke onderzoeksresultaten nopen tot aangepaste of nieuwe beleidsbeslissingen. Want die haalbaarheidsstudie toont aan dat de toepassing van die centrale toetsen een complex proces is. Dat wisten we natuurlijk wel, maar de onderzoekers geven wel enkele keuzeopties aan op psychometrisch-pedagogisch vlak, op organisatorisch vlak en op juridisch-technisch vlak om de implementatie van de G-toetsen zo kwaliteitsvol mogelijk te maken. Nadien zal ik de haalbaarheidsstudies ook publiek bekendmaken. Want ik wil daar natuurlijk ook een antwoord op formuleren. Ik wil het niet gewoon op tafel gooien en zeggen: ‘Dit is het.’ Want uw vraag zou dan onmiddellijk luiden: ‘En nu, welke keuzes maakt u?’ Het is goed dat we een panoplie krijgen van keuzes die worden aangeboden.
We moeten er ook rekening mee houden dat de perceptie die leeft in het onderwijs over de finaliteit van de toetsen een sterke impact zal hebben op hoe het onderwijsveld met die toetsen zal omgaan en wat het draagvlak daarvoor zal zijn. Een grote gedragenheid en betrokkenheid is echt mijn bekommernis, indien we van die G-toetsen een succesverhaal willen maken.
Om zicht te krijgen op de visie van de belangrijkste stakeholders en zo het draagvlak te vergroten, heb ik in december ingetekend op het aanbod van de OESO van het project Strategic Education Governance om de cruciale betrokkenen te bevragen omtrent die G-toetsen. De onderzoekers van de OESO hebben hiervoor in februari en maart interviews afgenomen. Zij leveren mij een onderzoeksrapport af met enkele aanbevelingen voor de volgende stappen.
Daarnaast ga ik ook na wat er nodig is om de betrokkenheid nog te vergroten. Want ik ben ervan overtuigd dat de invoering van de G-toetsen een leerproces is waarbij scholen, leraren, maar evengoed ouders en leerlingen naarmate de tijd vordert, steeds meer vertrouwd raken met de toetsen. En het toenemen van het draagvlak voor de toetsen en het effectief gebruik van de resultaten zal ertoe leiden dat de onderwijskwaliteit uiteindelijk wordt versterkt.
Tot slot kan ik meegeven dat ik er alles aan zal doen om de negatieve elementen, zoals de bestaande bezorgdheden over de opmaak van ‘school rankings’, toetsfraude, ‘teaching to the test’ en curriculumvereniging, te vermijden. Op die bezorgdheden moeten we effectief antwoorden formuleren.
Bovendien zullen we de scholen stimuleren om de toetsresultaten effectief te gebruiken in functie van de onderwijskwaliteit. Zo kan men de resultaten goed lezen en de data verwerken. Ook op dat vlak moeten we werken aan de geletterdheid, zodat men uiteindelijk, in functie van een betere onderwijskwaliteit, aan de slag kan gaan met die resultaten.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben even gaan kijken naar de formulering van de aanvraag tot erkenning en betoelaging van het steunpunt. Daarin wordt er gesproken over de finaliteiten van de toets. Er zijn er vier. Ten eerste, de beoordeling van de leerling. Er staat heel letterlijk dat dit element niet doorslaggevend mag zijn in de studieoriëntering. Ten tweede, de zelfreflectie door de leerkracht. Er wordt de leerkracht een spiegel voorgehouden waardoor hij of zij gaat reflecteren over de resultaten en de kwaliteit van de lessen zal verhogen. Ten derde, de opvolging van de onderwijskwaliteit, het niveau van de scholen. Die heeft als het ware een knipperlichtfunctie. Ten vierde, de onderwijskwaliteit op systeemniveau. Minister, hoe staan die vier finaliteiten ten opzichte van elkaar? Daarover moet er zeker duidelijkheid worden gegeven aan het onderwijsveld, want dat brengt toch wel gevolgen met zich mee, zeker op schoolniveau. De verplichting tot het volgen van een vrij te kiezen begeleidingstraject voor scholen met minder leerwinst zorgt ervoor dat dat ook gevolgen heeft voor de scholen zelf.
Twee, ik krijg verder soms vragen over de implementatie van de toetsen op zich. Men stelt zich de vraag hoe, als leerlingen van school veranderen – en zeker in het basisonderwijs is dat het geval, leerlingen blijven niet altijd van het eerste leerjaar tot en met het zesde leerjaar in dezelfde school –, dat wordt meegenomen in de uitwerking van de toetsen. Wordt dat ook meegenomen door het steunpunt?
Drie, in het onderzoek van de OESO wordt heel breed en algemeen gepeild naar het perspectief op centrale toetsen, maar wordt de bevinding van de haalbaarheidsstudie niet meegenomen. Binnen die OESO-studie vertrekt men dus niet vanuit het heel concrete kader en model, zoals het nu wordt uitgerold. Minister, hoe kan dat eventueel worden meegenomen? Hoe kunt u de OESO-studie beter afstemmen op de haalbaarheidsstudie, die ondertussen werd opgeleverd?
Vier, ik heb een vraag over de potentiële budgettaire impact. Want in de meerjarenplanning en het jaarplan worden vijf opdrachten van het steunpunt verder geoperationaliseerd. Zoals u aangaf kunnen die, wegens het complexe proces, ook gedurende de looptijd van de opdrachtnemer worden opgedragen, weliswaar na een gezamenlijk akkoord om daar wat in de schuiven. Die opdrachten zouden dan worden opgenomen in een addendum bij de goedgekeurde beheersovereenkomst. Wat kan de potentiële budgettaire impact daarvan zijn? Is er daarmee rekening gehouden bij de uitwerking van de budgetten? Kunt u daarover extra toelichting geven?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega, ik dank u voor uw interessante vraag. Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Het is goed dat we voor de uitrol van de gestandaardiseerde, genormeerde en gevalideerde netoverschrijdende niet-bindende proeven – de zogenaamde GGG-proeven, voorzitter – niet over één nacht ijs gaan. Het is goed dat we kijken naar dat draagvlak. We zijn in Vlaanderen eindelijk door de muur gestoten van ‘Ai, ai, ai, een centrale toets is de facto slecht’. We zijn eindelijk af van dat juk. Ik ben daar blij om, temeer voor diegenen die vanochtend de Onderwijsspiegel hebben gevolgd. Daarin was een betrouwbare evaluatie van de kwaliteit een zeer groot aandachtspunt in het basisonderwijs, maar ook een groot aandachtspunt in het secundair onderwijs en in het deeltijds kunstonderwijs (dko). Maximaal 50 tot 75 procent deed dat, maar het in het basisonderwijs voldoet minder dan 50 procent aan die verwachting.
Het tweede waren de leereffecten. Daar scoort geen enkel niveau volgens de verwachting, net zoals het betrouwbaar evalueren van de kwaliteit. Ook voor de systematische evaluatie van de kwaliteit scoort geen enkel niveau volgens de verwachting.
Collega's, we moeten dus zorgen voor betrouwbare toetsen en kijken wat het wel is en wat het niet is. Dat is nu wat de minister aan het onderzoeken is, en ik vind dat heel sterk.
Ik wil nog twee zaken toevoegen. Ik kijk even naar de PISA-toetsen (Programme for International Student Assessment). Deze toetsen leggen niet de lat op een bepaald niveau, maar dagen leerlingen uit over zes verschillende niveaus. Dat is belangrijk om mee te nemen. Waar geraken leerlingen? Als er al ‘teaching to the test’ zou zijn, streeft men ernaar om met zoveel mogelijk leerlingen zover mogelijk te geraken. Dat is een belangrijk principe.
We moeten er ook voor zorgen dat we leerkrachten datageletterd maken. Wat kunnen ze eruit halen en wat niet? Wat is erin te zien? Leerkrachten moeten een inschatting kunnen maken of ze goed bezig zijn of niet. Dat is een heel belangrijk proces, zowel voor leerkrachten en toetsenontwikkelaars, als voor het schoolbeleid.
We moeten alvast een antwoord bieden op een aantal vaststellingen die de onderwijsinspectie vanmorgen breed heeft gebracht, met als gemeenschappelijk doel een zo groot mogelijke leerwinst bij zoveel mogelijk leerlingen realiseren.
Minister Weyts heeft het woord.
De verschillende finaliteiten hangen natuurlijk nauw met elkaar samen. De antwoorden die in concreto worden geformuleerd, staan in relatie tot het draagvlak dat ik absoluut gerealiseerd wil zien en tot de betrokkenheid die ik realiseer. De besprekingen daarover lopen. Ik heb de timing al geschetst.
De OESO kan natuurlijk beschikken over de haalbaarheidsstudies maar die zijn niet essentieel voor de werkzaamheden van die OESO-studie, want die focust op het draagvlak en is bezig met interviews van de belangrijkste stakeholders.
De toets kan ook een rol spelen bij de studieoriëntering, maar nooit op zich. Het is gewoon een extra mogelijkheid en optie.
Er is een serieus budget vrijgemaakt voor het steunpunt: 13 miljoen euro. Als er extra budget nodig is, dan kunnen we dat onderzoeken. Het IT-platform zal misschien nog een extra injectie nodig hebben. We zullen dat zeker bekijken. Het is niet dat we krenterig geweest zijn. Het onderzoek wordt heel gedegen gevoerd, net met de ambitie om te zorgen voor meer ambitie in het onderwijs en om de onderwijskwaliteit naar boven te tillen. Die toetsen zijn daarvoor een goed instrument. Ze kunnen nuttig zijn voor zowel leerlingen, leerkrachten en scholen als voor de totaliteit van het onderwijssysteem en de onderwijskwaliteit.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Als we op zoek gaan naar een mogelijkheid om het draagvlak voor de toetsen te vergroten, dan is het goed om heel specifiek, zeker als het over de OESO-studie gaat, de haalbaarheidsstudie mee te nemen en het model op te nemen in de bevraging. Als u de betrokkenheid wilt verhogen, is het goed dat de mensen die worden ondervraagd, ook weten wat in die haalbaarheidsstudie werd geconcludeerd.
Als ik de discussie en de verhalen hier hoor, kunnen we enkel concluderen dat leerkrachten echt wel experten zijn, niet alleen vakinhoudelijk maar ook didactisch.
Minister, ik stelde de vraag naar het budget, omdat mijn vraag ook is gelinkt aan hoe we leerkrachten kunnen ondersteunen in het opstellen van betrouwbare en valide toetsen. Naast het opzetten van de toetsen die gestandaardiseerd, genormeerd en gevalideerd zijn, moeten we ook nadenken over hoe we leerkrachten zelf kunnen ondersteunen om goede toetsen te maken. Er zijn heel wat nieuwe ICT-mogelijkheden op de markt die leerkrachten kunnen ondersteunen. Ze kunnen hun toets voorleggen aan een instrument, zodat ze weten dat hun toets valide en betrouwbaar is en ze toetst wat ze moet toetsen, want een toets zegt hoe de leerlingen winst maken in het leren.
Ik hoop dat er bij de implementatie aandacht is voor de vragen die ik al aangaf. Wat doen we met leerlingen die niet op dezelfde school blijven? Hoe kunnen we bij die leerlingen de leerwinst meten? Ik hoop dat deze vragen meegenomen worden in het steunpunt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.